JazzNu heeft januari 2018 uitgeroepen tot de Maand van de Piano. In 2016 en 2017 kwamen respectievelijk de Maand van de Contrabas en de Maand van het Slagwerk aan bod. De piano krijgt aandacht middels vijf interviews met pianisten, die op de vier zaterdagen van januari en de eerste zaterdag van februari worden gepubliceerd. Ieder van de gekozen musici leverde een specifieke bijdrage aan de ontwikkeling van de jazz- en improvisatiemuziek in Nederland. Guus Janssen beet het spits af op 6 januari. Op 13 januari werd Kaja Draksler belicht, op 20 januari Wolfert Brederode, op 27 januari Albert van Veenendaal en Jasper van ’t Hof sluit op 3 februari de serie af.


Jasper van ’t Hof sluit de Pianistenserie van JazzNu af. Wie deze klavierkunstenaar wel eens heeft ontmoet, moet getroffen zijn door de twee kanten waarmee hij het begrip virtuositeit gestalte geeft: zijn immense samensmelting met de piano én zijn ongebreidelde drang om over het instrument, zijn muziek en zijn carrière te praten. Tijd valt dan weg: een gang naar Jasper van ’t Hof betekent de klok stil zetten en hem laten praten. En praten. En praten. Jij als inktkoelie zit daar dan bij, met je notitieblokje en tekent de ene na de andere gouden oneliner op. Zoals deze: “Vakmanschap kan een enorme barrière zijn om naast de pot te pissen.” Of deze: “Het ‘Requiem’ van Mozart heeft dezelfde impact als de ontdekking van de gloeilamp.”

Jasper van ’t Hof (1947) heeft een rijke carrière achter de rug. Uit deze conclusie zou je kunnen opmaken, dat die loopbaan achter hem ligt, maar niets is minder waar. De man die al op vijfjarige leeftijd achter de piano kroop, met alle groten van de wereld speelde, diezelfde wereld als reizend musicus helemaal afstroopte, schroomde intussen niet zijn leven als musicus telkenmale onder de loep te nemen. Dat resulteerde er onder meer in dat hij enkele jaren geleden de geneugten van de computer ontdekte en die in zijn muziek incorporeerde. Toch opmerkelijk voor een musicus die toen al niet meer de leeftijd had om met de logica van helse machines te gaan knutselen, zoals jonge generaties met het grootste gemak doen. Maar Jasper van ’t Hof verruimde zijn klankwereld oneindig. Door dat onbegrijpelijke fenomeen dat computer heet. Hoe is dat zo gekomen?

NIETS WETEN

“Ik begrijp niets van computers”, zegt Jasper van ’t Hof met een glimp van verwondering in zijn ogen. “De computertechniek is zodanig ontwikkeld dat ik ‘m niet begrijp, ik heb ‘m niet in de hand. Een computer doet waar hij zelf zin in heeft. En op het podium werkt hij nooit zoals hij het thuis doet. Eerst moet je dit knopje aanzetten, dan dat, dan dát stekkertje erin steken. Een computer is één voorgeprogrammeerde eenheid die alleen werkt als je je aan zijn regels houdt. In tegenstelling tot een piano of een kerkorgel, die je wel in de hand hebt. Een computer is voor mij een soort soep met heel veel balletjes en de balletjes die je nodig hebt moet je eruit zien te halen. Als je met de computer de bühne opgaat, dat gigantisch stuk chagrijn, prevel dan maar een soort schietgebedje,. Daarbij maakt het niet uit of het spul wel of niet professioneel is. Want het gaat om twee dingen: een computer is eigenwijs en niemand heeft er verstand van.”


Als het omgaan met een computer zo’n bezoeking is, waarom heeft Jasper van ’t Hof hem dan toegevoegd aan zijn instrumentarium? “Omdat het mijn kick is er hetzelfde mee om te gaan als met een piano en dan te kijken wat je eruit kunt halen. Wannéér je kiest voor de elektronica of de piano heeft alles te maken met emotie. Ik sluit de computer aan en weet niet eens of ik hem wel gebruik tijdens het concert. Ik heb altijd mijn soundmodule en de piano nog. Eigenlijk zou je de computer thuis moeten laten. Want heb je hem nodig? Ik wil het, maar maak het mezelf erg moeilijk. Maar het is zo mooi! Ik wil er muziek mee maken; ga er mee door. Zo’n statisch iets laat zich niet emotioneel beïnvloeden.”

Als alleen de piano klinkt, hoor je de mens erachter: Jasper van ’t Hof. Als je met computers en elektronica werkt, kun je dan nog een eigen geluid creëren? “Ja, dat is de clou. Ik ben van mening dat alles wat uit die dingen komt, geluid is dat ik nog nooit heb gehoord. Daarom is het gebruik ervan zo bepalend. Je moet een statisch machientje emotioneel laten reageren, dat conflict… Nu ben ik over het algemeen wel zo ver. Ik bouw op, sluit aan en speel. Ik heb iets van 64 sporen, maar als er dan iets op de bühne gebeurt dat anders moet en ik weet het niet meer, dan doe ik dat op de piano.”

SOLO

Het zal alles met de individualiteit van Jasper van ’t Hof te maken hebben, maar zeker ook met zijn eigenwijsheid dat hij het liefst solo optreedt. “Soloconcerten kennen echter ook hun problemen. Soms zit je tien uur in de trein, je speelt een uur en keert terug naar je hotel. Tijdens solo’s kun je je op het podium nergens achter verschuilen. De interactie met jezelf bezorgt je een giga-megakick. Als je met iemand speelt is er sprake van interactie, waardoor er iets ontstaat. Solo is dat niet zo, maar het is zo mooi om de juiste snaar te raken. Of ik soleer op de piano of met de computer maakt mij niets uit. Je moet altijd dynamisch blijven, de knoppen niet de overhand laten nemen, zelf de baas blijven.”


Solist of begeleider, maakt dat verschil voor Jasper van ’t Hof? “Weet ik niet. Ik heb het liefst dat ik fijn speel. Bij een soloconcert weet je nooit of het leuk wordt. Jij zit daar alleen achter een piano en als die niet ademrijk is gestemd, heb je een probleem. Als hij je niet de liefde geeft, je niet draagt, dan is alles meteen weg. Je moet continu spelen om dat ding in beweging te houden. De piano en ik zijn verschrikkelijk nieuwsgierig. De piano doet dit en wap… krijg je iets terug. De piano is ook een solist, maar hij vist in het water waar hij in staat. Dáár legt hij zijn ei. Dat water is hij en dat ben ik ook. En dan komt de verrijking van een goed gesprek hebben met elkaar.” Van ’t Hof illustreert zijn woorden met een actueel voorbeeld: “Morgen speel ik met drummer Henk Zomer, gitarist Anton Goudsmit en bassist Sven Schuster. Wat ik daar doe? Wachten, zien waar de deurtjes zijn. Misschien houden ze die wel dicht. En dan? Dan heb ik een kutavond.”

Jasper van ’t Hof is autodidact. “Zonder hbs of gymnasium kun je niet naar een conservatorium. Ik zat als vijfjarige al achter de piano. Harrie Bannink werd nadien gedurende vijf jaar mijn eerste leraar. Van mijn negende tot mijn veertiende kreeg ik les van Martin Kaptein, die echt heeft geprobeerd om mij bij de les te houden. Wat hij mij vooral heeft bijgebracht is de vingerzetting. Op mijn zestiende kwam ik in allerlei schoolbandjes terecht, ook bij een jazzclub in Enschede. Later verhuisde ik naar Arnhem, waar ik in het centrum bij een ongeval betrokken raakte met een mooie dame. Gelukkig met alleen maar blikschade. Zij had mij op tv gezien tijdens een optreden in Loosdrecht. ‘Jij moet onmiddellijk naar Pierre Courbois gaan’, adviseerde zij. Zo kwam ik op de woonboot ‘Brevis’ van Pierre terecht. Hij vertelde me dat hij een sessie ging beleggen met basgitarist Peter Krijnen en ik mocht meespelen. Daar is Association Pierre Courbois uit ontstaan. Ik speelde toen ook al met gitarist Toto Blanke. Hij zette mij op het spoor van wat in de wereld gaande was. Ik leerde zodoende de muziek kennen van (drummers) Tony Oxley en Tony Williams, (gitarist) John McLaughlin en (organist) Larry Young. Daaruit ontstond het profiel van de Association.”

TECHNIEK

Betekent geen conservatoriumopleiding dat je techniek als musicus achter blijft bij hen die wel die opleiding hebben gevolgd? “Je móet over techniek beschikken als je wilt dat wanneer je een idee hebt, dat bloep… naar je vingers gaat. Ik gebruik techniek om een stuk elastiek te fabriceren. Techniek is een kleur. En leuke en rare fraseringen maken komt ook voort uit techniek. Nieuw, wat is dat? Muziek kun je alleen maar nieuw noemen als je het oude kent. Association Pierre Courbois is misschien wel de enige bánd waar ik in heb gezeten. Dat was zó’n eenheid, een band. Die nooit de pretentie heeft gehad avantgardistisch te zijn. Ik was daar een opgeblazen projectiel, waar alles uit moest. Alles móest ik spelen en inzuigen. Pierre kon dat gelukkig in goede banen leiden. En dan nog Toto erbij, fantastisch. Maar goed, vakmanschap kan ook een enorme barrière zijn om naast de pot te pissen.”


Techniek, jarenlange ervaring als uitvoerder en bedenker van telkens maar weer nieuwe muzikale oplossingen. Ligt de conclusie dan voor de hand dat Jasper van ’t Hof de piano kent als zijn broekzak? “Het zou absurd zijn als ik ‘ja’ zeg. Ik wil de vraag veranderen: Zie jij kans om alles wat in je hoofd opkomt, om te zetten op de piano? Dan zeg ik nog geen ‘ja’. Want dan ben je bovenmenselijk bezig. Ik denk dat het een absoluut vereiste is dat iedereen zich bewust is van het feit dat de basis van de vrije gedachte het beheersen van je instrument is. Waarvan je vaak het tegendeel krijgt gepresenteerd.”

De vrije gedachte, vrijheid. Dan borrelen de jaren zeventig op, het decennium waarin Jasper van ’t Hof aan het front verscheen en zijn talent open bloeide. Was de vrijheid van die jaren daar wellicht debet aan? “Nee, nee. De vrije jaren waren de jaren zestig. Musici gingen met elkaar de bühne op om vooral niet naar elkaar te luisteren. In 1968 kwam er weer beeld in de muziek: hier begint het en hier houdt het op. ESP, Nefertiti, Miles Smiles en Sorcerer, dat is toch het mooiste op het gebied van de akoestische kwartetten en kwintetten van Miles Davis. Allemaal albums uit de tweede helft van de jaren zestig. In die tijd groeide ik op als jochie in Enschede. Toch waren de jaren zestig heel belangrijk, want zij maakten plaats voor fusionmuziek. In 1978 ging daar echter de schaar erin, toen was het helemaal afgelopen. De contrabas kwam weer terug. Stanley Clarke bijvoorbeeld, maar daar heb je nadien toch niets meer van gehoord?”

BUITENLAND

Al vanaf het begin van zijn loopbaan richtte Jasper van ’t Hof zijn blik op het buitenland. Niet alleen om er te spelen, ook om de musici te kiezen met wie hij dat het liefste wilde doen. Zo trad hij op met Sigi Busch, Joachim Kühn, Keith Jarrett, Charlie Mariano, Bob Malach, Zbigniew Seifert, Ernie Watts en Archie Shepp, om een kleine greep te doen. Waarom die belangstelling voor over de grens? “De macht op cultuurgeld ligt in Den Haag, bij de overheid en bijvoorbeeld het Fonds voor de Podiumkunsten. Heel Nederland stinkt naar subsidie. Het mag echter niet om geld gaan, maar om kwaliteit. Toen ik begon kwam er nog iets bij. Ik woonde in Enschede en wilde je spelen, dan moest je naar Amsterdam. Dáár kwam de hele wereld langs. Toch ging ik liever naar festivals in Duitsland. Doordat je overal speelt, kan het niet anders dan dat je kennis maakt met allerlei andere musici. Met Albert Mangelsdorff en Manfred Schoof bijvoorbeeld. Ik werd ook gevraagd voor radio-opnames. Zo kwam ik in contact met Philip Catherine, Jean-Luc Ponty en Aldo Romano. Een periode waar ik met positieve weemoed op terug kijk, jazeker.”


Jasper van ’t Hof vierde vorig jaar dat hij vijftig jaar beroepsmusicus was. Stilletjes, zoals dat bij hem hoort. Wel met een fraaie jubileumbox met vier cd’s: Jazz Because. “Twee cd’s bevatten nooit uitgebrachte radio-opnamen, twee cd’s muziek die ikzelf heb uitgezocht.” Bij de radio-opnamen zit muziek van Association Pierre Courbois uit 1969. Jasper van ’t Hof speelt daar op een Höhner Pianet, een soort elektrische piano. Een Fender Rhodes was er toen nog niet. De Planet bezat in plaats van snaren membraampjes, metalen tongetjes waar een soort van hamertjes – schuimrubber blokjes die met leer waren bekleed waarop kleefstof was aangebracht – tegenaan kwamen. Als een toets werd ingedrukt, kwam het hamertje los van het kleefblokje en ontstond een trilling die elektrostatisch werd versterkt. “In die tijd speelde je piano of orgel. Zo had ik een Yamaha YC 20, een transportabel orgeltje waarbij ik met de pedalen effecten kon oproepen. Voor Pierre (Courbois) en Toto (Blanke) was dat geweldig, daar konden zij overheen scheuren.”

ORGEL

Elektrische instrumenten, varianten op de piano en akoestische orgels. Speelt Jasper van ’t Hof nog wel eens orgel? “Jazeker. De kick is dat het geluid ervan niet vervormt, dat het volume wordt bepaald door de klank waarmee ook de dynamiek wordt neergezet. En de lucht hè. Ik vind het heel oer. Trilling van snaren is natuurlijk ook een oerding. Het vervelende van kerkorgels is, dat ze steeds maar weer in die kerken moeten staan. Je hebt altijd galm. Maar voor mij is orgelspelen een uitdaging, net als het gebruik van de computer.”

Als je het over orgel hebt, denk je automatisch aan klassieke muziek, aan componisten als Johann Sebastian Bach. Zit dat klassieke ook in Jasper van ’t Hof? “Ik kan helaas niet klassiek spelen, omdat ik geen muziek kan lezen. Je moet keuzes maken, je kunt niet zomaar een klassieke pianist van jezelf maken. Klassieke muziek is voor mij luistergenot. Wel met muziek vanaf zo’n beetje 1920. Bijvoorbeeld die van Karl Amadeus Hartmann (Duitse symfonische componist 1905-1963). Hij beweegt zich harmonisch op dezelfde manier als McCoy Tyner –mijn favoriete pianist – maar dan symfonisch.”

“En ja, Bach. Het enige wat hij had was een klavecimbel of kerkorgel. Daar heeft hij wel harmonische structuren op ontdekt. Van daaruit ging hij componeren in een wereld waar de negerhut van Oom Tom nog niet bestond. Slaven waren er toen nog niet, zij hebben op Bach dan ook geen invloed gehad en dus kende hij ook niet de warme Afrikaanse kleuren. Als ik Bach hoor, hoor ik een systeem. Mozart heeft veel minder gezocht naar een toon op mathematische basis. Zijn Requiem heeft dezelfde impact als de ontdekking van de gloeilamp.”


AKKOORDEN

“Harmonische structuren vind je bij jonge, klassiek geschoolde musici niet meer terug. Er is geen klassieke musicus meer die denkt in akkoorden, terwijl Bach ze heeft uitgevonden. Wat we voortdurend doen is kopiëren; een leuke discipline om die muziek te kunnen spelen. Maatschappelijk gezien staat klassieke scholing volledig op de rem. Een afgestudeerde conservatoriumstudent krijgt zijn diploma met de woorden: zo jongen, veel succes. Hij gaat naar huis en weet totaal niet hoe Bach de muziek heeft ontwikkeld. Hij heeft geleerd om te spelen wat Mozart heeft gespeeld. Karlheinz Stockhausen, Karl Amadeus Hartmann, Theo Loevendie, dat zijn de jongens die hebben gezocht. Die vertikken het om hun hele leven Bach te zitten spelen. Kortom: er is te veel aandacht voor klassiek!”

RINUS VAN DER HEIJDEN
Foto’s GEMMA VAN DER HEYDEN

 

www.jaspervanthof.eu

 

Previous

Nederlandse concertopname Bill Evans briljanten droom

Next

Bram Weijters Crazy Men viert Belgische jazz jaren zeventig 

1 comment

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Lees ook