Gideon Tazelaar is 18 jaar. Bijzonder? Valt mee. Als je echter bedenkt dat hij een aanstormend jazzmusicus is, dan komt zijn leeftijd in een iets ander perspectief te staan. Voeg daarbij het feit dat hij zowel tenor- als altsaxofoon speelt en ook nog klarinet, dat hij een bewonderaar is van de Griekse filosoof Epicurus en dat hij op uiterst serieuze wijze de muziek van Renaissance en barok en dan in het bijzonder die van Johann Sebastian Bach bestudeert, ja dan… Dan is het geen wonder dat basklarinettist Joris Roelofs het JAZZ-tafettestokje doorgeeft aan zijn vroegere leerling. Die vanuit Hilversum naar Amsterdam verhuisde om dichterbij het brandpunt van de Nederlandse geïmproviseerde muziek te verblijven. Muziek, dat is zowat het enige waarmee hij zich wil bezig houden. “Ik leef liever in een wereld van muziek dan in een wereld van vrees”, zegt hij daarover. Gideon Tazelaar is een denker. Voor alle vragen van de JAZZ-tafette neemt hij ruimschoots de tijd. Soms komt een antwoord pas na een minuut of langer.

Foto Gemma van der Heyden/JazzNu.comWaar ben je op dit moment mee bezig?
Met alles weer op orde krijgen na mijn vakantie. Ik ben al een tijdje doende met oude muziek: uit de Renaissance- en barokperiode. Met name de muziek van Bach. Ik probeer in die stijlen zelf te componeren. Op mijn saxofoons leer ik nieuwe stukken en ik schrijf soli voor anderen uit. Het is zowel positief als negatief dat ik snel ergens enthousiast voor ben. Met Bach ben ik echter al lang bezig. Mijn ouders zijn enorme Bach-fanaten, die niet naar jazz luisteren. Dus dacht ik, dan ga ik niet meer naar hún muziek luisteren. Op mijn twaalfde echter hoorde ik een orgelwerk van Bach en later wat van zijn fuga’s. Ik ging me er steeds meer mee bezig houden. Nu ben ik zo ver dat ik eerst de taal van Bach beter wil begrijpen en in mijn systeem wil hebben. Ik ben overigens sowieso geïnteresseerd in alle klassieke muziek. Mozart en Beethoven zijn ook favorieten. Maar het is Bach bij wie ik altijd terug kom.

Welke herinneringen aan je carrière zijn je het dierbaarst?
Ik ben vroeg begonnen met optredens, maar niettemin is dit een moeilijke vraag. Joris Roelofs vroeg me eens in te vallen bij het Jazz Orchestra of the Concertgebouw. Daar werd ik heel gelukkig van. En ook de eerste keer samenspelen met gitarist Henk Sprenger blijft me altijd bij. Hij is 72 jaar en we maken al heel lang samen muziek. Enne… laatst mocht ik twee concerten meedoen met het sextet van Dr. Lonnie Smith. Dat was waanzinnig!

Waarom doe je graag wat je doet?
Daar sta ik niet zo bij stil. Ik heb meer een brandend verlangen om dingen uit te zoeken en te begrijpen. Heel af en toe betrap ik mijzelf er op dat ik bepaalde dingen doe uit een soort routine. Dan realiseer ik mij dat het beter is zaken te ondernemen uit interesse.

Wanneer is je passie voor jazz ontstaan?
Op mijn vijfde hoorde ik voor het eerst een saxofoon. Toen ik zeven was ging ik zelf spelen, op een alt. Mijn gebit was nog niet volwassen waardoor ik niet op de tenor kon spelen. Ik kocht toen twee cd’s, een van Sydney Bechet en een van Charlie Parker. Zij waren en zijn mijn grote voorbeelden. Eerst maakte ik een periode door dat ik veel naar Bechet luisterde, nadien naar Parker en later naar John Coltrane. Naar hem luisterde ik vooral, met name naar Blue Train. Later kwam daar ook nog Sonny Rollins bij. Ik was helemaal in Trane, maar ik speelde nog steeds altsaxofoon. Ik ben toen overgestapt naar de tenorsaxofoon. Nu kan ik kiezen, want ik bespeel ze beide. Zo kan ik dieper in de traditie van de tenoristen duiken.

Foto Gemma van der Heyden/JazzNu.comVan welke ontwikkeling in de jazzgeschiedenis had je onderdeel willen zijn?
Moeilijk, moeilijk… Ik voel eigenlijk een grote liefde voor alle periodes uit de jazz. Als ik in de schoenen had gestaan van Benny Carter had ik het begin meegemaakt van Fletcher Henderson. Benny heeft alles doorlopen. Als ik tot de generatie Trane en Rollins had behoord, had ik ervaren dat zij weer deel uitmaken van latere stromingen. Straks kan ik zeggen: ík heb Roy Haynes en Lee Konitz meegemaakt.

Wat is het bizarste dat je ooit mee hebt meegemaakt tijdens een concert?
Ik zat vroeger in een kwartet met uitsluitend jonge musici. Als je jong bent heb je de neiging te zeggen: ik wil iets bijdragen. Of is dit niet bizar?

Waar vind je inspiratie?
Ik vind het moeilijk om echt te weten wat mij interesseert. Ik doe gewoon wat ik mooi vind. Ik vind het leuk te merken dat alle vakgebieden genieën hebben. Dan zie je gelijkenissen hoe ze met hun vak omgaan. Dat is inspirerend, evenals te zien hoe hard ze werken. Er zijn paralellen tussen klassieke- en jazzmusici. Van Bach was bekend dat hij zo’n harde werker was. Het is inspirerend daarover te lezen en te constateren dat die figuren ook in de jazz voorkomen.

Wat is het spannendste dat je ooit hebt ondernomen?
Ik vind niet zo snel iets spannend. Op zeker moment verliet ik in de derde klas de middelbare school om naar het conservatorium te gaan. Mijn ouders vonden het wel spannend of het daar zou lukken. Ikzelf bleef er heel relaxed onder. Normaal gesproken ben ik nooit zenuwachtig als ik moet spelen. Toen kwam die ene keer dat mijn leraar Simon Rigter in Den Haag zei: breng je toeter mee. Bennie Golson kwam even kijken tijdens de les! Dat was de eerste keer dat ik een beetje spanning voelde in mijn lichaam. Ook toen ik een les volgde bij Lee Konitz. Elk uur van de nacht daaraan voorafgaande dacht ik: oh, oh, ik kom te laat. Het is natuurlijk heel enerverend, een-op-een met zo iemand. Maar als het dan zo ver is, valt alle spanning weg.

Welk muziekstuk of album heeft voor jou een speciale betekenis?
Ik ken veel opnames met sterke herinneringen. Er zijn een heleboel stukken die zo mooi zijn dat ik ze eindeloos kan luisteren. Een ervan is een nummer van Sonny Clarke waar Coltrane op meespeelt: Sonny’s Crip. Als ik mijn liefde voor Trane voel, denk ik aan dat nummer. Mijn opa heeft het ooit voor mij van internet gedownload.

Foto Gemma van der Heyden/JazzNu.comWat neem je altijd met je mee?
Ik vind het uiterst irritant dingen op zak te hebben of bij me te dragen. Maar mijn saxofoons wil ik altijd in mijn buurt hebben. Ik ben pasgeleden vervroegd van mijn vakantie terug gekomen, omdat ik saxofoon wilde spelen. Ik had me namelijk voorgenomen geen sax mee te nemen, wel een klarinet. Eerst heb ik een week gefietst, toen wat gerust en toen wilde ik weer saxofoonspelen. En ben daarom vervroegd naar huis gegaan. Als ik geen saxofoon kan spelen, raak ik ook mijn interesse voor andere zaken kwijt.

Welke actualiteit heeft je aandacht?
Het is een bewuste keuze van mij om me nauwelijks met de actualiteit bezig te houden. Uiteindelijk krijg je toch wel mee wat er allemaal gebeurt. Aan een terroristische aanslag valt weinig te doen. Ik leef liever in een wereld van muziek dan in een wereld van vrees.

Wie is je grote voorbeeld buiten de jazz?
Ik vind de Griekse filosoof Epicurus heel inspirerend. Ik heb een dun boekje van hem wel twintig keer gelezen. Ook Benjamin Herman spreekt mij erg aan, door de manier waarop hij met dingen omgaat. Hij is ontzettend eerlijk en super behulpzaam. Ik was een jaar of twaalf toen ik mailcontact met hem had om te laten weten dat ik naar dit en dat luisterde. Hij heeft mij altijd geholpen. Van een ego heb ik bij hem nog nooit iets gemerkt. Hij heeft zó’n grote liefde voor muziek. En tegenover andere saxofonisten kent hij nooit enige vorm van concurrentie.

Wat intrigeert je aan je instrument?
De tenorsaxofoon is voor 95 procent mijn instrument. Op een gegeven moment is je liefde voor dat instrument niet meer specifiek uit te drukken. Het geluid van de tenorsaxofoon en in mindere mate dat van de alt, dat spreekt mij aan.

Wat heb je geleerd van je muziek?
Vaak de wijsheden die je zelf ervaart en die soms heel simpel zijn. Laatst realiseerde ik me dat als je muziek maakt, je daar een bepaalde voorstelling bij hebt. Die wordt werkelijkheid door je instrument. Mensen die mooi spelen, kunnen ook zingen wat ze spelen. Bij mij gaat dat ook zo, ik speel op mijn oren. Soms willen je vingers niet meegaan. Dan focus je je zo op je motoriek, dat je vastloopt en je geen muzikale dingen meer speelt. Als je zingt en je niet focust, komen de mooie dingen vanzelf. Zodoende moet er een soort van zingen door mijn sax vloeien, in plaats van me op mijn vingers of gedachten te richten.

Wat wilde je vroeger altijd worden?
Toen ik begon te spelen had ik niet het idee dat ik muzikant wilde worden. De muzikantenwereld was een gekke wereld, dat was het beeld dat ik ervan had. Als kind was ik een grote fan van auto’s. Daarom dacht ik: ik wil autotester worden. Maar dat is ‘m toch niet geworden.

Foto Gemma van der Heyden/JazzNu.comWanneer ervaar je de vrijheid te falen?
Als ik zonder ego ben. Die kan uit de subtiele vorm bestaan van hoe anderen naar je kijken. Als ik dat even kwijt ben, voel ik geen gevaar meer om iets niet te weten of verkeerd te doen.

Welke ontwikkeling in de jazz juich je toe?
Uit veel combinaties kunnen mooie dingen voortkomen. Volgens mij kun je met allerlei ideeën combinaties produceren. Dan gaat het erom hoe je daarmee muziek maakt. Er is zoveel mooie muziek die je kunt combineren. Ik weet nu niet precies welke ontwikkeling in de jazz mij het meest aanspreekt. Een gevaar is dat het meer gaat om het concept dan om de muziek. Met het risico dat je daarop wordt beoordeeld. Het mooiste is een goed idee dat ook nog goed wordt uitgevoerd.

Met wie werk je graag samen?
Met Henk Sprenger, Benjamin Herman, Joost Patocka, de leden van mijn trio, Ties Laarakker en Wouter Kühne. Maar ook Ben van Gelder en nog veel anderen.

Welke dromen liggen nog voor je?
Dat ik echt in Renaissancestijl een mis zou kunnen schrijven. Ik droom vaak over die zaken. Over vocaal schrijven à la Palestrina of over een fuga à la Bach. Ik ben nog te kritisch over wat ik momenteel schrijf. Die muziek voer ik nog niet uit, hoewel dat wel beter zou zijn. Daar leer je namelijk van.

Aan wie geef je het Jazz-tafette stokje door?
Aan Benjamin Herman. Hij is voor mij een groot voorbeeld, zoals ik al zei. Met een heel eigen smaak, die hij zich niet door anderen laat voorschrijven. Hij brengt zaken waar ik niet zo snel op zou komen. Ik luister bijvoorbeeld iets en denk….mmmhhh. Dan luistert Benjamin en kom ik erachter dat het wél muziek is. Ook bijzonder aan hem is dat hij altijd wil spelen. Als ik zeg: ik speel daar en daar, komt hij het hele concert meedoen. En hij heeft een enorme aanwezigheid als het over positief zijn gaat.

RINUS VAN DER HEIJDEN
beeld GEMMA VAN DER HEYDEN

www.gideontazelaar.com

 

Previous

Haarlem Jazz & More: fijne muziek bij doorstart

Next

Ode harmonicaspelers aan Toots Thielemans imponeert

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Lees ook