Tenorsaxofonist Gato Barbieri is op zaterdag 2 april in een ziekenhuis in New York overleden. De doodsoorzaak is een longontsteking, die ontstond nadat Barbieri een bypass-operatie onderging. De van oorsprong Argentijnse jazzmusicus werd 83 jaar. Hoewel hij in de nadagen van zijn carrière niet eens meer een zwakke afspiegeling was van de revolutionair uit de jaren zeventig, is Barbieri van grote betekenis geweest voor de ontwikkeling van de (free)-jazz.

Gato Barbieri in 1997. foto Frans Schellekens
Gato Barbieri in 1997. foto Frans Schellekens

Het is 1970. John Coltrane is tweeëneenhalf jaar dood, Albert Ayler zal dit jaar overlijden. Eric Dolphy is deze twee al in 1964 voorgegaan. De freejazzbeweging, die Ornette Coleman in 1960 inzette met zijn album ‘Free Jazz’, leek met het heengaan van voornoemde drie roergangers geen langer leven beschoren dan de tien jaar waarover we het nu hebben.

Tot de lente van dat merkwaardige jaar 1970. Toen verscheen er een album met de titel The Third World. Op naam van ene Leandro ‘Gato’ Barbieri, een onbekende Argentijnse tenorsaxofonist en fluitist die zich meldde aan het front van de jazz- en improvisatiemuziek. Maar met aan zijn zijde wel de veel bekendere Amerikanen Roswell Rudd op trombone, pianist Lonnie Liston Smith, contrabassist Charlie Haden en slagwerker Beaver Harris. Dat ook nog percussionist Richard Landrum meespeelde, namen velen voor kennisgeving aan. Toch was het deze laatste, die samen met Gato Barbieri een nieuw geluid inbracht in de toen al tanende Noord-Amerikaanse free-jazz.

Gato Barbieri, een kloek uitziende dertiger, immer getooid met een Fedora-deukhoed, maakte niet alleen met dit attribuut indruk. Met de titel van zijn album, The Third World, bracht hij letterlijk en figuurlijk een nieuw element in in de jazzmuziek. De Derde Wereld, een term die in de jaren vijftig ontstond, sloeg op alle  ontwikkelingslanden die niet tot de rijke landen van de NAVO of die van het Warschaupact behoorden. Argentinië hoorde daar econonisch gezien zeker bij, maar daar doelde Barbieri niet op. Hij wees op de achterstand die zijn geboorteland had op de ‘rijke’ ontwikkeling van Afro-Amerikaanse muziek. Iets waar hij met zijn muzikale visie en concept een steentje aan wilde bijdragen. Hetgeen hem op alle fronten is gelukt.


The Third World
is een revolutionair album. In nog geen veertig minuten schuift Gato Barbieri de muzikale cultuur van zijn geboorteland naar binnen in wijd uitwaaierende vrije improvisaties. Tango is natuurlijk de belangrijkste uitdrukkingsvorm van Argentijnen en die hoor je in alle – ook de de vroege – Barbierimuziek dan zeker ook terug. Maar de vrijheidsstrijd die zijn volk toen al voerde – Gato Barbieri is geboren in Rosario, ook de geboorteplaats van Ernesto ‘Che’ Guevara – giet hij met soeplepels over zijn muziek. Met de grindachtige toon uit zijn tenorsaxofoon, zijn reiken naar steeds vrijere, snellere en voor die tijd onbekende geluiden, voegt hij een wezenlijk bestanddeel toe aan de free-jazz uit die periode.

The Third World begint met een ostinaat piano-intro. Barbieri’s fluit valt in en meteen daarna ook de contrabas. Die legt daarmee de ondergrond voor de stem van Gato Barbieri, die – afgezet tegen wat later in deze introductie volgt – het opstapje vormt voor zijn tenorsaxofoon. Schijnbaar aangeblazen met een kletsnat riet geeft hij meteen een voorbeeld van een geluid dat stamt in de zwarte traditie van de jazz – John Coltrane, Pharoah Sanders en Albert Ayler zijn prominent op de achtergrond aanwezig. En tegelijkertijd voegt hij daar zijn eigen inbreng aan toe: klimmende melodielijnen, die uiteindelijk gruizig oplossen in waar saxofoons in die tijd kennelijk voor dienden: orkanen van klanken uit elk hoekje van het instrument. Intussen heeft ook de rest van de begeleiders zich aangediend en weet je, afgemeten aan de voorbije vijf minuten, dat hier pril geschiedenis is en wordt geschreven.

De vijf stukken op The Third World zijn een dwingend visitekaartje van de toen 38-jarige tenorsaxofonist/fluitist. Hij nam het album op 24 en 25 november 1969 in New York City op. Het was zijn eerste plaat voor het label The Flying Dutchman en de vierde van een oeuvre dat uiteindelijk zo’n 35 titels onder eigen naam zou beslaan. Daarnaast echter speelt hij op vele albums van anderen mee, onder wie Carla Bley, Charlie Haden en Don Cherry. Later in zijn carrière vierde hij triomfen met Carlos Santana met onder meer de composities Latin Lady en She Is Michelle en meer nog met Europa. Zijn succesvolste wapenfeit was echter het componeren van de filmmuziek voor Last Tango In Paris. Regisseur Bernardo Bertolucci wilde in 1972 geen typische Amerikaanse – lees Hollywood – muziek en ook geen intellectuele Europese. Barbieri willigde zijn wens in met een geheel eigen, muzikale kijk op de verrichtingen van Marlon Brando en Maria Schneider: orkestraal, erotisch getint, tango-beïnvloed en melancholisch wanhopig.

De carrière van een musicus afmeten aan één album is riskant, maar in het geval van Gato Barbieri mag het. The Third World moet worden gezien als een doorbraak in invloeden die Amerikaanse jazzmuziek in de jaren zestig en zeventig doormaakte. Eveneens in 1969 maakte het Liberation Music Orchestra zijn entree in de mondiale jazzmuziek. Het kan niet geheel toevallig zijn dat onder andere Charlie Haden, Gato Barbieri, Carla Bley, Roswell Rudd en Don Cherry hier deel van uitmaakten. Het maakt duidelijk dat de Latijnse invloeden die zich losweekten van het Zuid-Amerikaanse continent, een succesvolle oversteek naar het noorden hadden gemaakt.

Gato Barbieri nam na het sleutelalbum The Third World in de jaren zeventig kort na elkaar nog vele albums op. El Pampero, Under Fire en Caliente zijn er enkele voorbeelden van. De invloeden van Argentinië klonken er steeds sterker in door, de verworvenheden van Afro-Amerikaanse muziek steeds minder. Tot 1982 nam hij met grote regelmaat platen op, daarna stokte zijn productie. Van 1988 tot 1997 verscheen er niets van zijn hand. In 2002 kwam The Shadow Of The Cat (Gato is het Spaanse woord voor kat, rvdh), op de markt. Een veelzeggende titel voor een man die nog slechts in zijn eigen schaduw stond. De muziek was ernaar: flemerige ‘smooth jazz’, uitsluitend nog geschikt voor de geluidsinstallaties van grote winkelcentra. De man die op 12-jarige leeftijd kennismaakte met Now’s The Time van Charlie Parker – weer zo’n toepasselijke titel – en daardoor de klarinet oppakte, later de altsaxofoon en na kennismaking met Coltrane’s muziek de tenorsax, evolueerde in een richting die hijzelf waarschijnlijk ook niet heeft voorzien.

In november van het afgelopen jaar speelde hij zijn laatste concert in de Blue Note Jazzclub in New York.

RINUS VAN DER HEIJDEN

 

Previous

Avishai Cohen laat sprookje werkelijkheid worden

Next

Ilja Reijngoud verbindt jazzfans en vluchtelingen

2 comments

  1. Leerde zijn muziek vorig jaar kennen, en dan voornamelijk het album Caliente! uit 1976, met een cover van Marvin Gaye’s ‘I Want You’. Wat volgens mij weer is gebruikt door de Engelse acid-jazzband The Brand New Heavies in het nummer ‘Never Stop’.

  2. Voor de muziek bij Last Tango In Paris vroeg Bertolucci aanvankelijk Astor Piazzolla, maar na wat rushes gezien te hebben weigerde hij. Toen vroeg Bertolucci aan Gato Barbieri muziek te schrijven – in de trend van Piazzolla. Daarom klinkt de score van Barbieri ook niet bijster origineel. Deze score “een geheel eigen, muzikale kijk” te noemen is zowel feitelijk als gevoelsmatig onjuist – het is doorspekt met Piazzolla.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Lees ook