Nu zijn ze alle twee dood, de Koningen van de Rock&Roll. De eerste stierf al in 1977, de tweede op 9 mei jongstleden. De eerste was de echte, de tweede de zelfbenoemde. Maar beiden droegen koninklijke kenmerken in zich. Elvis Presley was de eerste die de amusementsmuziek in Amerika een totaal nieuw gezicht gaf en daarmee een wereldwijde nieuwe jongerencultuur inwijdde. Little Richard was degene die de Afro-Amerikaanse cultuur in de muziek van de jaren vijftig van de vorige eeuw, vast beitelde. Maar beiden kwamen bij elkaar in dat merkwaardige fenomeen dat rock and roll werd genoemd en waarmee de wereld op zijn grondvesten ging schudden. Little Richard heeft dat ongegeneerd gedaan en ermee miljoenen een nieuwe kijk op muziek en maatschappij gegeven. En voor anderen de weg geplaveid naar de jazz. Voor JazzNu reden te over om een uitgebreid essay aan Little Richard te wijden.

 

Little Richard trad in 1956 op in de speelfilm 'The Girl Can't Help It'. Foto uit Michael Ochs Archief
Little Richard trad in 1956 op in de speelfilm ‘The Girl Can’t Help It’. Foto uit Michael Ochs Archief

Sinds enkele maanden had ik een passie, de eerste van mijn leven. Elke doordeweekse avond zat ik voor de radio, stipt om acht uur. Want dan begon op Radio Luxemburg een programma met muziek die mij volledig in de ban had. Terwijl ik er geen enkele vat op kon krijgen. Het was 1956, ik was elf jaar oud en mij maakte het geen bal uit dat naar Radio Luxemburg eigenlijk niet was te luisteren. De middengolfzender had nauwelijks bereik, kraakte en siste, maar de uitgezonden muziek was voor mij zo overweldigend, dat ik met de naïviteit van mijn kind-zijn die ongemakken gewoon tot die hemelse muziek rekende. Er broeide en groeide iets, rock&roll…

***

Op weg naar school moest ik door een arme buurt in Tilburg, waar in een smoezelig winkeltje met een nog smoezeliger eigenaar rookwaren te koop waren. ‘Meneer’ Jaarsveld had ook een leesmapportefeuille. Een met discutabele inhoud. Want tussen onbestemde tijdschriften school ook De Lach, een van de eerste seksbladen in Nederland. Als De Lach en andere seks gerelateerde blaadjes stuk ‘gelezen’ waren, maakte Jaarsveld er driedelige pakketjes van die hij voor het bedrag van twee kwartjes tussen de sigarettenpakjes Chief Whip, Miss Blanche, Old Mac, Lexington en Roxy in de etalage had gedrapeerd. Het kwam nogal eens voor dat ik als aankomende puber even halt hield voor de etalage om met ingehouden adem naar de bundeltjes De Lach te kijken.

***

Little Richard tijdens het Florida Strawberry Festival in Plant City, maart 2007. Foto Michael Wilson
Little Richard tijdens het Florida Strawberry Festival in Plant City, maart 2007. Foto Michael Wilson

Op een dinsdagavond zat ik weer bij de radio, met de rechterhand aan de zenderknop om toch te proberen het geluid wat helderder te krijgen. En toen gebeurde het: kkkrrrrrk….sstsss…Well Long Tall Sal…sstsss…ly, she’s built f…kkkrrrrk…sstsss…speed, she got everyth…sstsss enzovoorts. Het zenderbereik werd steeds slechter, zó slecht dat ik de afkondiging niet meer kon horen. Op dat moment niet erg, want ik was murw geslagen door wat ik had gehoord. Nieuwe, volstrekt knettergekke klanken, dreunende, krijsende muziek, die je onderbuik overhoop zette en zelfs de enkele maanden eerder ontdekte Elvis Presley voor even naar het tweede plan schoof.

***

Op een middag, op de terugweg van school, kon ik de neiging niet onderdrukken even te stoppen bij de etalage van Jaarsveld om mij te verlustigen aan De Lach. Aan de rand van de etalage lag een boekje, met op het omslag een uitdagende blonde dame en daaronder klein afgedrukt, in zwart wit, een foto van een zwarte pianist met zijn rechterbeen op de bovenkant van de piano en achter hem vijf in het wit geklede, eveneens zwarte mannen. Het fotootje intrigeerde mij, waarom wist ik nog niet. Maar die zwarte man met dat rechterbeen, wat was dat dan, dit kon toch niet?

***

Mijn moeder had een vriendin die we voor identiteitsbewaking maar Katrien zullen noemen. Zij was getrouwd met Herbert, een visboer die de markten afging met zijn waren. Met regelmaat gingen moeder en ik in de vroege avonduren naar Katrien, een wandeltocht van een klein half uur. We werden steevast ontvangen in de grote woonkeuken, waar Herbert aan de ene kant van de kachel en Katrien aan de andere kant ieder hun vaste plek hadden. Herbert nam nooit deel aan de gesprekken, hij las liever. Altijd in dezelfde grote almanak die hij op zijn omvangrijke buik liet rusten en waarin hij nooit bladerde. En altijd met zijn rechterhand in zijn broekzak, waar dan telkens het ritmische geluid van tegen elkaar kletterende lucifers uit opklonk.

Little Richard op jonge leeftijd. Fotograaf onbekend
Little Richard op jonge leeftijd. Fotograaf onbekend

Op zekere avond, toen moeder en Katrien in een geanimeerd gesprek waren verwikkeld, viel de laatste uit: “Bèèr, zit toch eens stil, je zit alsmaar te wiebelen en geluid te maken.” En tot mijn moeder: “Hij wordt steeds zenuwachtiger, ik weet niet wat er met hem aan de hand is.” Herbert schrok op, liet zijn almanak bijna uit zijn hand glippen, maar een boekje dat erin verscholen lag, viel wel op de keukenvloer. Ik raapte het op en was verbijsterd: “Oom Herbert, dit boekje ken ik. Ik heb het in de etalage zien liggen. Mag ik er eens in kijken?” Met vuurrode wangen, schichtig naar zijn vrouw kijkend die niets in de gaten had, gaf hij mij het boekje; aaneen gelijmde ansichtkaarten. Voorop een pronte, volboezemige Jane Mansfield, met daaronder de kleine zwart-wit foto met die maffe negers op dat boekje uit de etalage. Dát boekje! Ik las dat het beelden waren uit de speelfilm The Girl Can’t Help It en toen ik doorbladerde werd er hét sluimerende geheim van dat jaar mee opgelost: de pianist en zijn kompanen waren Little Richard en zijn band.

‘Oom’ Herbert, enigszins van de schrik bekomen, legde een wijsvinger op zijn lippen, ‘sssttt’, keek nog eens naar zijn vrouw en toen hij zag dat de kust veilig was, nam hij het boekje van mij over en met een groots gebaar scheurde hij de twee ansichtkaartgrote foto’s van Little Richard eruit. Ik was de koning te rijk en legde eveneens een vinger op mijn lippen ter bezegeling van het verbond dat we hadden gesloten.

***

Het raadsel van die bewuste dinsdagavond met de mokerslag die de muziek had uitgedeeld, was opgelost. Mijn kennismaking met een der bizarste monumenten uit de rock&roll – want zo werd de muziek die ik tot dan niet kon benoemen, sinds kort genoemd – was krachtig. En definitief. Ik ben nooit meer losgekomen van dat kippenvel, die koude rilling, die stomp in de onderbuik, bij muziek die toen even ordinair was als de maker ervan. Dat 1.60 meter hoge onderdeurtje dat zelden zittend, maar staand met de rechtervoet op de bovenklep van de piano ritme, vooral ritme aan de baarmoeder van de rock&roll ontfutselde. Met die vol in de akkoorden grijpende linkerhand, die trefzekere rechter, die pingelde op één eenzame noot.

Little Richard was een lichtend voorbeeld voor de vroege Beatles. Fotograaf onbekend
Little Richard was een lichtend voorbeeld voor de vroege Beatles. Fotograaf onbekend

En daarachter dat unisono pompende koor van drie tenorsaxofoons met daar weer overheen een ploppende baritonsaxofoon. Alles gedomineerd door Little Richards schorre, harde en krijsende stem, aan het einde van vele strofes steevast eindigend in een hoog, vrouwelijk uithaaltje. En middenin elk nummer een meedogenloze, zinloze schreeuw die door merg en been gaat.

Little Richard was de ongeleide furie van de rock&roll, een van de grondleggers ervan en de eerste bruggenbouwer tussen de verworvenheden van de Afro-Amerikanen uit de jaren vijftig en de rock&roll, die in de begintijd voornamelijk door blanken werd gedicteerd: Elvis Presley voorop met in zijn kielzog Eddie Cochran, Gene Vincent en Bill Haley. Waar Presley de link legde met de – blanke – country, deed Little Richard dat met gospel, blues en jazz.

Little Richard, die als Richard Wayne Penniman op 5 december 1932 in Macon, Virginia werd geboren, was de zoon van de strenge Zevende Dag Adventist Charles ‘Bud’ Penniman, die barkeeper was, zelfgestookte whiskey verkocht, een nachtclub exploiteerde en tussendoor kans zag twaalf kinderen op de wereld te zetten. Richard was het derde kind. Zijn oude heer moest niets hebben van de muzikale fratsen van zijn zoon, die met zang en pianoklanken de kerk telkens weer op zijn kop zette. Op 13-jarige leeftijd puberde Richard daarom maar het ouderlijk huis uit.

ONTLASTING

Dat was precies op tijd vond ook zijn vader, want Little Richard, zoals al snel zijn bijnaam luidde, was vanaf zijn geboorte onhandelbaar. Op bezoek bij een van zijn tantes verkoos hij steevast haar bloempotten op de vensterbank om zijn ontlasting te deponeren. Hij praatte als een man, maar zag er het liefst uit als een vrouw, een eerste blijk van zijn homoseksuele geaardheid. In het strenge Georgia van toen een gruwel gods. Maar ook zijn uiterlijk moet Richards goede god een doorn in het alziende oog zijn geweest: een gezicht strak dicht geplamuurd door make-up, ogen vet omlijnd met eyeliner en de wimpers met mascara, een streepdun snorretje, torenhoog opgekamde kuif en extravagante, veel te wijde gangsterkostuums.

Hoewel Little Richard zijn hele leven dobberde tussen godsdienstwaan en ongeloof, was het toch de duivel die zijn beste bondgenoot was. Die bemoeide zich bijvoorbeeld aan het begin van zijn carrière persoonlijk met de songteksten. Dubbelzinnig en seksueel geladen, daarmee bezorgde vooral de vertolker ervan zichzelf muzikale orgasmen. ‘Oh, oh oh Miss Ann, jij doet iets wat niemand anders kan’, kon nog net. Maar de regel ‘Als het niet past, forceer dan niets, je kunt ‘m insmeren, maar wel voorzichtig’ zette heel Amerika op zijn kop.

Little Richard en Chuck Berry in “The Tonight Show with Jay Leno” in de NBC Studios Los Angeles 24 januari 2002. Foto Kevin Winter

Little Richard was genoodzaakt de woorden aan te passen. Dan maar zonder boodschap, moet hij hebben gedacht. ‘A-wap-bap-aloo-wap-alop-bam-boom-tutti-frutti-awwarootie’ werd het en Little Richards grote doorbraak was daar. Tutti Frutti was zijn eerste hit. Long Tall Sally, dat op die bewuste dinsdagavond zo slecht doorkwam op Radio Luxemburg, zijn tweede. Aangevuld met Slippin’ And Slidin’, Rip It Up, Ready Teddy, The Girl Can’t Help It en Lucille betekende dit dat de kleine grote man in 1956 zeven singles uitbracht die alle op top-1 klasseringen uitliepen. Nadien volgden nog Good Golly Miss Molly, Jenny Jenny en Heebie Jeebies, dat hier in de Lage Landen, geheel in de geest van Little Richard, de scabreuze vertaling meekreeg ‘Natnek, natnek, niet aan m’n tieten komen, natnek, natnek’. De zwarte rock&roll, als tegenhanger van de blanke variant van vertolkers als Elvis Presley, Carl Perkins en Jerry Lee Lewis, was er voor eeuwig en altijd. Waarmee braveriken als Rosemary Clooney, Guy Mitchell, Frankie Laine en Doris Day die tot 1955 de hitlijsten bestegen, voor eeuwig werden uitgebannen.

Slechts de jaren vijftig leverden de echte Little-Richardmuziek op. Daarna ging hij nog slechts op herhaling. Ook wat de invulling van zijn leven betreft. Er kwamen drank en drugs en drugs en drank. En seks. Op zeker moment had de architect van de rock&roll – zoals hij zichzelf ontelbare malen betitelde – duizend dollar per dag nodig om zijn neus vol cocaïne te stoppen. Een onafzienbare rij jonge jongetjes deelde zijn bed met hem. Paranoia werd zijn deel. Zozeer zelfs dat een concert tijdens het North Sea Jazz Festival 1996 tijdelijk werd onderbroken, omdat Little Richard in de Statenhal bierverkopers ontwaarde, die voor de herkenbaarheid lampjes op hun handel hadden bevestigd. De Ster dacht dat ze dienden voor illegale opnamen.

ONBESCHOFT STUK VRETEN

Een essay over een van de pioniers van de rock&roll, hoort dat thuis op een website als JazzNu die jazz propageert, ook al is het in al zijn geledingen? Ja, is daarop het antwoord, want Little Richard was meer dan alleen een onbeschoft stuk vreten dat de muziek exploiteerde om zijn narcisme te kunnen bevredigen. Richard Penniman was de musicus die gospel en blues met de moedermelk had ingedronken en ze zonder erg als basis voor zijn unieke geluid inzette. En die daarmee jazz incorporeerde in zijn concept. Niet alleen omdat gospel en blues daar bouwstenen van zijn, maar zeker ook omdat hij in tegenstelling tot alle andere rock&rollers niet de gitaar tot hoofdinstrument maakte, maar eerder een specifiek instrument als de saxofoon.

Het saxofoongeluid is zeer waarschijnlijk het element geweest dat mij na die dinsdagavond in 1956 totaal verbluft achterliet. Thuis groeide ik op zonder muziek, een saxofoon had ik nog nooit gehoord. Wellicht dat mijn eerste kennismaking met dit blaasinstrument er ook toe heeft geleid dat de (tenor)saxofoon mijn favoriete jazzinstrument is geworden. Little Richard kon en wilde niet zonder. Het saxofoonkoortje achter zijn grote hits mag je zien als het gospel choir waarmee hij in de Pentecostal (protestants-christelijke) kerk in Macon opgroeide. Brother Joe May, voorzanger en predikant werd zijn grote voorbeeld. Diens ongelooflijke stembereik en vocale krachtpatserij inspireerden Little Richard zodanig dat in elk van zijn opnamen is terug te horen hoe hij het niveau van May als voorbeeld heeft genomen.

Little Richard. Foto Terry ONeill

Little Richard mag dan wel de rauwste van alle rock&roll-pioniers zijn, hij was ontegenzeglijk ook een van de beste blues shouters. Luister naar het voornoemde Miss Ann, samen met Keep A Knockin’ vroege uitingen van rhythm&blues, naar Send Me Some Lovin’ en vooral naar het tranentrekkende I Don’t Know What You Got (But It’s Got Me). De Mississippi-blues ligt er duimendik bovenop, haarzuiver en met dezelfde intensiteit en zuiverheid. Little Richard is daarmee de wegbereider geworden van talloze musici na hem. En muziekstijlen als bijvoorbeeld soul. Otis Reddings These Arms of Mine en Try A Little Tenderness zijn rechtstreeks ontleend aan Little Richards erfenis en Wilson Picketts I Found A Love had voorgezongen kunnen zijn door de kleine Richard. En wat te denken van musici als James Brown, Prince, David Bowie, Beatles en Rolling Stones. Was hun oeuvre zo kenmerkend geweest als zij nooit kennis hadden gemaakt met de muziek van Little Richard?

JAZZMUSICUS?

Misschien dat voor sommige lezers nog altijd de vraag rest waarom JazzNu zoveel aandacht besteedt aan een overleden rock&roller. Was Little Richard een jazzmusicus dan? Daar geef ik als schrijver geen antwoord op, gewoon omdat ik het niet belangrijk vind en het me ook niet interesseert. De man die mij inwijdde in de geheime klanken van jazzmuziek, die de grenzen ophief tussen blanke en zwarte toehoorders, die ten allen tijde zijn zegje deed en muziek hanteerde als een breekijzer, heeft voor mij vrijwel dezelfde zeggingskracht als een handvol favoriete jazzmusici. En al is die dan vooral van mentale aard, Little Richard is voor mij de reus die slippin’ and slidin’ muziekbarrières omver wierp. Hij heeft met Lucille en Jenny Jenny deze wereld verlaten om ons met aangenaam aandoende littekens óns leven te laten voortzetten.

RINUS VAN DER HEIJDEN

 

Een klein (bewerkt) deel van dit artikel verscheen in 2000 in de kranten van Brabant Pers

 

 

Previous

Marc Versteeg zet tractor als trekker voor cultuur in

Next

Jazz ten tijde van corona: Fay Claassen

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Lees ook