Er zullen wel meer pianisten uit afkomstig zijn, maar Canada heeft twee pianoreuzen afgestaan aan de wereld van de jazz: Oscar Peterson en Paul Bley. De eerste liet zich meedrijven op de vleugels van de bebop, de tweede ook. Heel even. Want híj verliet de zekerheid van het populaire liedschema A-A-B-A en ging op zoek naar nieuwe expressiemogelijkheden. Dat was in de tweede helft van de jaren vijftig, toen de snelkookpan van de nieuwe jazz op springen stond en musici als Ornette Coleman, Sonny Rollins, Albert Ayler en John Coltrane net zo gretig waren als Paul Bley om vrij van opgelegde muzikale waarden, de jazz nieuwe invalshoeken te bezorgen. Met zijn allen waren zij op weg naar The New Thing, de geboorte van de free jazz. Paul Bley stierf op 3 januari van dit nog jonge jaar op 83-jarige leeftijd in Stuart in Florida.

Misschien moet Paul Bley wel worden gezien als een onderkende jazzmusicus. Als je het over de jazzpiano hebt, dan denk je meteen aan Thelonious Monk, Bud Powell, Bill Evans. Veel minder snel aan Bley. Toch is hij degene die zowel het traditionele pianotrio als de piano op zich, van knellende banden heeft ontdaan en in een aantal gevallen dezelfde vrijheid heeft geschonken als melodie-instrumenten zoals saxofoon en trompet. En als je de saxofoon dan plaatst in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw, dan kom je al snel uit bij de (plastic) altsax van Ornette Coleman, waarmee deze mét de free jazz de grootste revolutie ooit in de jazz ontketende.

Paul Bley, op 10 november 1932 in Montreal geboren, was er muzikaal gezien eerder dan Ornette Coleman, die in 1930 het levenslicht zag. Het eerste grote, ter zake doende kwartet van Coleman maakte in 1958 deel uit van Bley’s Hillcrest Club Band. Waar de pianist dus de scepter zwaaide. Het is vrijwel zeker dat de altsaxofonist hier grond onder zijn voeten kreeg om zijn ideeën die leidden naar The New Thing, vorm te geven.

Paul Bley in mei 2009 tijdens een optreden in de Vooruit in Gent. Foto Bruno Bollaert.
Paul Bley in mei 2009 tijdens een optreden in de Vooruit in Gent. Foto Bruno Bollaert.

TONALE BEWEEGLIJKHEID

Het was dan ook Paul Bley die als enige heel goed begreep waar Ornette mee bezig was. Daarom is het niet verwonderlijk dat hij diens tonale beweeglijkheid en melodische vrijheid overbracht naar de piano. In 1959 maakte Coleman zijn East-Coastdebuut in de Green Spot in Greenwich Village, volgens cijferfreaks de geboorte van de free-jazzbeweging. Het concert was een scharnierpunt in de jazzhistorie. Iedere jazzmusicus van naam was er. Uiteraard ook Miles Davis, waarvan de overlevering vertelt dat hij met zijn rug naar het podium een gezellig praatje had aangeknoopt met de barkeeper. Maar dit terzijde.

Uiteraard ging in deze zo belangrijke groeiperiode van de jazz, met overal uit de grond schietende nieuwe initiatieven, de ontwikkeling van Paul Bley door. De bij Coleman opgedane vrijheid was er al, de ervaring die hij in 1964 oppikte met het Gary Peacock Quartet is eveneens bepalend geweest voor Bley’s muzikale ontwikkeling. In dit kwartet huisden naast contrabassist Peacock en Bley zelf, ook tenorsaxofonist Albert Ayler en slagwerker Sunny Murray. Met name de anarchistische opvattingen van Murray leidden naar onweerlegbare vrije tegenstellingen in de muziek. De ogen van de pianist werden geopend door het feit dat vanaf toen ritme-instrumenten hun traditionele begeleidingsrol lieten schieten en bas en drums interactieve melodische partners werden. Die opvattingen werkte Bley in zijn trio met slagwerker Paul Motian en Gary Peacock nadien verder uit tot dé standaard voor pianotrio’s.

Paul Bley is een agressor op de piano, maar dan wel van de esthetische soort. Hij kan elegantie en brutaliteit in één akkoord stoppen. Daarbij is hij niet bang om frases verschillende malen te herhalen, enkel en alleen om hun betekenis dieper te laten doordringen. Hoewel hij na Cecil Taylor als de meest vrije vertolker van jazz uit die periode mag worden gezien, zitten er ook bepaalde wrijvingen in zijn spel. Naast hamerende passages ruimt hij tijd in voor stiltes in zijn muziek, waarbij menige criticus kanttekeningen plaatste: passen die wel in een muziekvorm die als free jazz wordt gekarakteriseerd? Die stiltes komen soms mystiek over, zijn een vorm van meditatie waarin Paul Bley de luisteraar een blik in zijn binnenste gunt. Waar logica een verbond aangaat met in zichzelf gekeerd zijn. Een ander punt dat weerstand opriep was de blanke huidskleur van de pianist in de zwarte Afro-Amerikaanse wereld van de free jazz, waardoor hij vaak als een niet serieuze vertolker werd weggezet. Pijnlijk maar waar.

REHABILITATIE

Nadien werd daar anders tegenaan gekeken. De invloedrijke Amerikaanse jazzcriticus Stanley Crouch maakte een paar jaar geleden de volgende vergelijking: ‘Paul Bley was voor Ornette Coleman wat Bud Powell was voor Charlie Parker’. Een mooie vorm van rehabilatie voor die situaties waarin de blanke Bley mogelijk ooit verzeild is geraakt.

Naast de nieuwe standaard die Paul Bley deponeerde voor het klassieke pianotrio, heeft hij nog meer verdiensten gehad voor de vernieuwing van het klavierinstrument. In 1968 begon Bley te experimenteren met elektronica. Aanvankelijk om er sustain langer mee aan te houden. Op tweede kerstdag 1969 werd zijn eerste live-optreden met een Moog-synthesizer in de Philharmonic Hall in New York opgetekend. Nadien verschenen er platen waarop hij op een orginele ARP2500-synthesizer speelde. Deze experimenten leidden er begin jaren zeventig toe, dat de synthesizer een vooraanstaande plek kreeg in de jazzmuziek en groepen als Weather Report en Return To Forever het instrument volop in de schijnwerper plaatsten.

Paul Bley in mei 2009 tijdens een optreden in de Vooruit in Gent. Foto Bruno Bollaert.
Paul Bley in mei 2009 tijdens een optreden in de Vooruit in Gent. Foto Bruno Bollaert.

Zoals de geschiedenis vaak heeft aangetoond, moet Paul Bley misschien wel worden gezien als een wonderkind, hoe vervelend dat woord ook is. Toen hij vijf jaar was gaf hij vioolconcerten, vanaf zijn zevende begon hij piano te spelen, om op 11-jarige leeftijd af te studeren op het McGill-conservatorium in Montreal. Vanaf zijn 13e speelde hij in clubs en al op 17-jarige leeftijd vormde hij de Montreal Workshop, waarin hij speelde met onder andere Charlie Parker en Sonny Rollins. In 1950 trok hij naar New York waar hij van 1950-1954 compositieleer studeerde aan de Juilliard School of Music. Tijdens zijn studietijd had hij een groep met Jackie MacLean, Donald Byrd, Arthur Taylor en Doug Watkins. En in die periode toerde hij met Lester Young, Ben Webster, Roy Eldridge en Bill Harris. In 1959 maakte hij met Steve Swallow deel uit van het Jimmy Giuffre Trio, dat in 1961 voor het eerst naar Europa reisde. Daar werd de afwijkende bezetting met klarinet, piano en contrabas met open armen ontvangen. Paul Bley was toen alom al bekend om zijn vrije opvattingen.

In de vroege jaren zeventig trok Bley vaak naar Europa. Hij speelde mee in The London Musicians Cooperative (het Engelse antwoord op het Amerikaanse Jazz Composers Guild), waarin ook Han Bennink korte tijd als drummer fungeerde. Paul Bley maakte overigens zelf ook deel uit van The Jazz Composers Guild, nadat trompettist Bill Dixon hem in 1964 had uitgenodigd aan te schuiven bij Archie Shepp, Sonny Rollins, John Tchicai, Roswell Rudd, Carla Bley, Mike Mantler, Cecil Taylor en Burton Greene.

KRIJSENDE KATTEN

Paul Bley moet worden gezien als een van de belangrijke exponenten van de Amerikaanse avant-gardebeweging in jazz. Alhoewel de pianist ooit over de vroege avant garde zei ‘dat iedereen er klinkt als een huiskamer vol krijsende katten’, is hij de frontman geworden van ‘kamerfreejazz’. Zijn voorkeur ging immers uit naar trio-optredens, waarbij duo- en soloconcerten een tweede en derde plaats innamen. Bley is te horen op meer dan honderd albums. In 1970 nam hij zijn eerste plaat bij ECM op: Paul Bley with Gary Peacock. Hij zou kind aan huis worden bij het Duitse label. Hoewel hij in de jaren tachtig zijn eigen maatschappij Improvising Artists Inc (IAI)opzette – het bracht zeven albums uit – keerde hij nadien weer terug in de stal van Manfred Eicher.

ECM bracht hem meer goeds dan alleen de revenuen van zijn platen: in de late jaren tachtig vormde zich het Paul Bley Quartet met saxofonist/klarinettist John Surman, gitarist Bill Frisell en slagwerker Paul Motian. Het kwam voort uit een van de ECM-opnames. In 1953 nam hij bij het platenlabel van Charles Mingus zijn allereerste elpee op: Introducing Paul Bley. En in 2014 werd, zoals nu bij zijn dood blijkt, de cirkel rondgemaakt bij het verschijnen van zijn Oslo Concert: Pale Blue. De ECM-cd bevat live solo-opnamen uit 2008, waarop Paul Bley laat horen wat een geweldenaar hij is als het gaat om vrije improvisaties en tegelijk om introverte, in muziek omgezette denkbeelden.

RINUS VAN DER HEIJDEN

 

Previous

Archie Shepp maakt zichzelf niet wijs dat hij beroemd is

Next

Pericopes + 1 verlaat het terrein van het drijfzand

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Lees ook