Foto Tom Beetz
Foto Tom Beetz

Voor het hammondorgel werd in 1934 een Amerikaans octrooi verleend aan ingenieur Laurens Hammond. Hammond had op zich niet zo veel met muziek, maar wel met de synchroonmotor die hij dankzij een eerdere uitvinding van hem geschikt maakte voor het aandrijven van uurwerken. Toen het in de crisisjaren slecht met zijn bedrijf ging kwam hij op het idee om zijn motor ook te gebruiken voor het aandrijven van een toonwielgenerator. Daarmee was de basis gelegd voor het hammondorgel.

Laurens Hammond zette een aantal toonwielen op een ronddraaiende as, gaf het toonwiel een sinusvormige rand, plaatste er pickup-element (magnetische kern met spoel) naast en zette de opgewekte wisselspanning om in geluid en hij had een orgel. Dat wil zeggen, hij dacht dat hij een elektrisch kerkorgel had gemaakt dat een goedkope vervanging was voor het pijporgel. Het was te danken aan Donald Leslie, uitvinder van de roterende Leslie-luidspreker, die op het idee kwam om zijn speaker aan het hammondorgel te koppelen, waarna deze combinatie zijn zegetocht buiten de kerk naar de jazz en pop kon maken.

De Leslie-luidspreker geeft het vibratogeluid aan het orgel doordat een hoorn voor het hoog en in tegengestelde richting een trommel voor het laag met instelbare snelheden roteren. Er is een groot aantal typen hammondorgels verkrijgbaar, maar in de jazz is de B3 die alleen een ingebouwde voorversterker heeft en gecombineerd wordt met een Lesliebox, favoriet.

Pianist Wild Bill Davis was een van de eerste jazzmusici die dit instrument gebruikte. In 1945 kocht hij zijn eerste hammondorgel en drie jaar later verliet hij Louis Jordans Tympany Five om met een eigen trio te experimenteren met zijn hammondorgel. De eerste of niet, zeker is dat hij het hammondorgel populair maakte in de jazz. Na hem stapten veel pianisten over op dit instrument, onder wie Jimmy Smith nadat die in 1954 Wild Bill Davis had gehoord. Jimmy Smith bracht een nieuwe dimensie in het bespelen door minder gebruik te maken van vibrato en door zijn noten ritmisch als morsecodes af te vuren. Door Jimmy Smith werden de orgelgroepen met een tenorsaxofonist eind jaren vijftig zo populair dat er de term ‘tenorgel’ voor bedacht werd.

Met de free jazz verdween het hammondorgel wat op de achtergrond, en was het wachten op een nieuwe grootheid op dit instrument. Met Joey DeFrancesco (foto) is die gekomen.

Previous

Jazz ten tijde van corona: Marjorie Barnes

Next

Hugo van Els, man achter de vernieuwende jazz van UJazz

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Lees ook