De dood van Jimmy Cobb slaat na die van Jimmy Heath, McCoy Tyner en Lee Konitz opnieuw een gat in de zo rijke geschiedenis van de jazz. Alle vier overleden ze dit jaar. Alle vier laten ze voetsporen na die welke onweersbuien de wereld van de mondiale muziek ook nog zullen teisteren, nooit meer uitgewist zullen worden. Cobbs voetafdrukken zijn weliswaar gezet in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw, maar ze hebben grote invloed gehad op de musici die na hem kwamen.

 

Jimmy Cobb op het North Sea Jazz Festival 2005.
Jimmy Cobb op het North Sea Jazz Festival 2005.

Als je Jimmy Cobb zegt, dan zeg je Miles Davis. Nu, na zijn overlijden op 24 mei, struikelen de necrologieschrijvers over elkaar heen om vooral maar te wijzen op zijn bijdrage aan het legendarische Miles Davis-album Kind Of Blue uit 1959. Ronkende omschrijvingen als ‘beste jazzplaat aller tijden’ en ‘meest invloedrijke album’ gaan wij hier niet delen. Zeker niet omdat als het om Jimmy Cobb gaat, zijn verdiensten veel breder zijn te duiden.

De drummer, die 91 jaar werd, werkte mee aan een schier eindeloze reeks albums, veelal opgenomen in voornoemde jaren vijftig en zestig. De hele crème de la crème uit die jaren maakte gebruik van de diensten van de beminnelijke slagwerker Cobb, die toen tussen zijn jaren dertig en veertig vertoefde. Beminnelijk gaat vaak hand in hand met bescheiden. Wie oppervlakkig luistert zal die karakterisering misschien van toepassing vinden op het spel van Jimmy Cobb, maar niets is minder waar.

Beluister je bijvoorbeeld het stuk Naima op de plaat Giant Steps van John Coltrane, waar Cobb heel even de vaste drummer Art Taylor verving, dan denk je in eerste instantie: heeft de drummer vrijaf? Maar schijn bedriegt: onder het prominente spel van pianist Wynton Kelly beweegt zich ragfijn Jimmy Cobb, niet alleen dienstig aan het geheel, maar wezenlijk bijdragend aan het totaalgeluid van de groep. Die de Coltranemuziek zo intensiveerde, dat Giant Steps naar later bleek het scharnierpunt werd in de ontwikkeling van John Coltrane: het bleek zijn afscheid van de modale jazz en de opstap naar ‘zijn’ free jazz.

Jimmy Cobb heeft mede bepaalde ontwikkelingen van vele Amerikaanse jazzmusici vorm gegeven. De zoetgevooisde tenorsaxofonist Paul Gonsalves bijvoorbeeld is onherkenbaar op het studio-album Gettin’ Together uit 1960, waar Jimmy Cobb hem ongenadig op de huid zit. Of neem Still Hard Times uit 1982 van David ‘Fathead’ Newman waar de drummer kans ziet Newman los te weken van zijn geluid dat hij kweekte als begeleider van Ray Charles. Geen prachtige tenorfrases achter zang en pianospel van Charles, maar recht-zo-gaat-‘ie in de karresporen van de vroegere hardbop. Dankzij de onverbiddelijke ‘drive’ van Jimmy Cobb.

Jimmy Cobb is altijd een dienstbare slagwerker geweest.
Jimmy Cobb is altijd een dienstbare slagwerker geweest.

Het moet die ‘drive’ zijn geweest plus het ongeëvenaarde bekkenspel van Jimmy Cobb waardoor zovele jazzgrootheden een beroep op hem deden. De slagwerker vergaarde onder meer roem bij Bill Evans, Nat Adderley, Sonny Stitt, Joe Henderson, Hank Jones, Wes Montgomery en vooral Sarah Vaughan, die hij negen jaar begeleidde. Een kleine greep slechts uit de onafzienbare rij musici met wie hij speelde.

En ja, Miles Davis natuurlijk. Waar hij bij toeval terecht kwam, omdat diens vaste drummer Philly Joe Jones door een zware heroïneverslaving regelmatig niet kwam opdagen. Hoewel het – wie hem althans enigszins kent – onbegrijpelijk is dat Miles Davis Jones’ afwezigheid telkens maar weer tolereerde, werd het de trompettist op zeker moment toch te veel. Multi-instrumentalist Julian ‘Cannonball’ Adderley die bij Davis speelde, wees Jimmy Cobb op de mogelijkheid Philly Joe Jones te vervangen. Daar had Miles Davis wel oren naar, want hij kende Cobb al uit de periode dat ze samen speelden in de Symphony Sid’s All Stars, waarin ook Charlie Parker, Milt Jackson en Toots Thielemans (!) huisden.

Jimmy Cobb dus als invaller voor Philly Joe Jones. En toen de laatste weer niet kwam opdagen om Porgy and Bess te voltooien, was de maat vol. Hoewel het album al voor de helft was opgenomen met Jones, nam Cobb de rest van het drumwerk voor zijn rekening. Waarmee hij de vaste slagwerker werd van het Miles Davis Quintet en Sextet. Hierna volgden de albums Sketches of Spain, Someday My Prince Will Come, Live at Carnegie Hall en Live at the Blackhawk.

En tussendoor kwam in 1959 Kind Of Blue. Jimmy Cobb besefte niet waar hij aan begon. “Het was gewoon wéér een Miles-Davisopname”, zei hij in een interview in 2000. “Toen we naar de studio kwamen, had ik geen noot muziek voor het album. Waarschijnlijk heeft Miles ons toen een paar notities gegeven. Het was een gewone dag, maar we speelden andere muziek dan die klonk als Bill Evans, Gill Evans en Miles Davis. Het was dat modale ‘ding’ en het was voor het eerst dat wij dit deden.” En waarschijnlijk wisten Cannonball Adderley, John Coltrane, Wynton Kelly, Bill Evans en Paul Chambers ook niet dat zij geschiedenis aan het schrijven waren.

Miles Davis en Jimmy Cobb in een vrolijk onderonsje. Fotograaf onbekend

De jazzscene in Amerika in de jaren vijftig en zestig moet sterk ineen gestrengeld zijn geweest. Daardoor kon het gebeuren dat Jimmy Cobb op dat legendarische Giant Steps terecht kwam, maar ook op andere Coltrane-albums: Standard Coltrane, Stardust, Kenny Burrell and John Coltrane, Bahia en Coltrane Jazz. En werkte hij mee aan zes Cannonball Adderley-platen en zeven van diens broer Nat. En maakte hij in die jaren albums met Paul Chambers, Dinah Washington, Walter Benton, Walter Bishop, Bobby Timmons, Al Cohn, Curtis Fuller, Benny Golson, Kenny Dorham, Bunky Green en vooral Wynton Kelly en Wes Montgomery.

Jimmy Cobb werd op 20 januari 1929 in Washington geboren. Op 13-jarige leeftijd kocht hij zijn eerste drumstel van geld uit een bijverdienste. Hij kreeg zijn eerste lessen van Jack Dennett, ging spelen in een schoolbandje en al tijdens de Tweede Wereldoorlog manifesteerde hij zich voor het eerst bij Charlie Rouse. Jimmy Cobb maakte kennis met jazzmuziek door platen van de hard swingende Billy Eckstine. Maar Max Roach werd zijn grote voorbeeld, Kenny Clark, Shadow Wilson en Big Sid Catlett waren vroege inspiratiebronnen, nadien gevolgd door Art Blakey en Philly Joe Jones.

Zijn eerste serieuze baan kreeg hij bij Earl Bostic in 1950, een jaar later verkaste hij voor drieëneenhalf jaar naar Dinah Washington, kwam hij bij Stan Getz en Dizzy Gillespie terecht en nam muziek op met Tito Puente. Inmiddels was hij zo bekend dat het arrangement bij Miles Davis en later Coltrane, niet kon uitblijven.

Na de gloriejaren ’50 en ’60 speelde Jimmy Cob dertig jaar lang met alle groten uit de jazz: Dave Holland, Sonny Stitt, Ron Carter, George Coleman, Nancy Wilson, Cedar Walton, Art Pepper, Jimmy Raney, Frank Morgan en Bud Shank. Ook ging hij optreden met eigen groepen onder de verzamelnaam Jimmy Cobb’s Mob, waarin dan onder adere huisden Roy Hargrove, Mike Stern, Christian McBride en Michael Brecker. Ook ondernam hij in de jaren tweeduizend eerbetonen aan Miles Davis en John Coltrane.

Jimmy Cobb beschikte over een enorme 'drive' en een fantastische bekkentechniek.
Jimmy Cobb beschikte over een enorme ‘drive’ en een fantastische bekkentechniek.

Schrijnend is te weten hoe Jimmy Cobb’s laatste jaren van zijn leven zijn verlopen. Zijn dochter Serena plaatste vorig jaar een oproep op internet, waarin zij om geldelijke steun verzocht voor haar vader, die door diverse lichamelijke kwalen, psychische schade had opgelopen en geen geld had om zich te laten behandelen. Jimmy Cobb was toen al negentig jaar. “Mijn vader heeft de voorbije zeventig jaar zijn leven gewijd aan de kunst die jazz heet”, schreef Serena. ‘Mentaal en spiritueel is mijn vader nog even jeugdig en energie als altijd, maar de afgelopen twee jaar heeft hij moeten strijden tegen lichamelijke ongemakken, die hem psychisch hebben aangetast. Jammer genoeg heeft hij daar niet de juiste behandeling voor kunnen krijgen, vanwege financiële problemen’.

‘We hebben vaak een keus moeten maken tussen noodzakelijke medische behandelingen of zijn dagelijkse behoeften. Met de dag heeft hij meer hulp nodig. Mijn vader wil niet klagen of om hulp vragen, maar onze familie is in een noodsituatie terecht gekomen. Ik kom nu bij jullie, zijn vrienden, fans, collega’s, familieleden, jazz- en muziekliefhebbers en medemensen om hulp aankloppen voor mijn vader’.

Het is niet bekend wat de noodkreet van Serena heeft opgeleverd. Maar het is te hopen dat de man die de jazz zoveel reusachtigs heeft opgeleverd, op waardige wijze deze wereld heeft mogen verlaten.

RINUS VAN DER HEIJDEN
Foto’s TOM BEETZ

 

Previous

Elektrische gitaar

Next

Jazz ten tijde van corona: Simon Rigter

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Lees ook