Dit jaar won trompettist Bram van de Glind de Conservatorium Talent Award. Boven dit artikel vind je een interview met hem. Bram van de Glind is een fenomenaal talent die de jazz pas ontdekte toen hij voor het eerst het conservatorium van Utrecht binnen stapte. We lieten hem tien trompettisten uit verschillende tijdperken van de jazz horen. Van de meesten had hij nog nooit gehoord. Een mening over wat hij hoorde had hij wel. Sommige trompettisten waren een ‘eye-opener’ van wie hij meteen de naam noteerde om daar later nog meer van te beluisteren.

Bram van de Glind spuit zijn kennis over de jazzklassieken.
Bram van de Glind spuit zijn kennis over de jazzklassieken.

Daar gaan we:

Henry ‘Red’ Allen: Body and Soul, 1935
Ik heb Body and Soul nog nooit zo snel horen spelen. Eerst dacht ik, waarom zo snel want het stuk heeft zulke mooie harmonieën. Hoe ga die pakken als je soleert? Ik vind die trompettist wel echt te gek, ik weet niet wie het is. Je hoort de invloed van Louis Armstrong en toch is het heel anders. Dit gaat de meer ingetogen kant op. Wat ik mooi vind is dat je hem hoort zingen op het instrument. Dat is waarom ik zelf zangles wil gaan nemen. Het instrument is daarmee een verlengstuk van hemzelf geworden. Die solo van hem is heel oprecht. Die wordt met ‘urge’ gespeeld. Dat vind ik echt te gek. Het is een heel opgetogen versie, niet zo donker als je het meestal hoort. Ik schrijf zijn naam even op, zodat ik het niet vergeet.

Fats Navarro: Fats Blows, 1947
Je hoort wel de ontwikkeling van de trompet in de jazz. Het is minder ruw, intelligenter. Het is zeker niet een groep met Charlie Parker. Oh, is het Fats Navarro? Dat zegt me wel iets. Hier heeft Lee Morgen ook naar geluisterd en Clifford Brown ook. Ik word er wel heel energiek van, bij vlagen ook heel blij, maar ik zou het thuis niet opzetten. Het swingt en ik vind zijn frasering te gek. Maar voor mij is het meer studiemateriaal. Ik zit dan meer te luisteren van hoe hij het doet, maar na vier nummers ben ik er wel klaar mee. Ik luister liever naar Henry Allen omdat zijn spel meer zingt.

Kenny Dorham: I Should Care (Mobley’s 2nd Message), 1956
Als ik dit hoor vind ik dat het eigenlijk op bugel gespeeld had moeten worden. In elk  geval met een warmere sound. Zoals hij hier speelt hoor ik die heldere kant van de trompet, die bijtende kant van de trompet, het grote geluid. Ik zeg niet dat ballads altijd op de bugel gespeeld moeten worden. Als ik The Nearness of You speel vind ik dat te gek op trompet. Want een trompet kan extremer dan een bugel heel groot zijn, maar het kan ook heel bescheiden zijn. Bijna fluisterend. Maar hier is de sound te groot, recht ‘in your face’.

Ruby Braff: Blue Prelude (Ruby Braff featuring Dave McKenna), 1956
Mooi hoor. Heel vet. Veelzijdige sound ook, die alle kanten opgaat. Dit slaat een brug met wat ik het eerste hoorde (Henry Allen-TB). Hij vertelt iets. In de brug van het stuk is het een voorloper van funky groovy muziek. Ook de vroege rhythm& blues hoor je. Elke noot geloof je, hij vertelt je iets. En het is ook zo diep geworteld in die oude stijl. Je bent gelijk in Amerika. (Nadat hij de hoes zag) Oh, hij is zo wit als maar kan. Dat had ik niet gedacht. Ik dacht hier heeft Wynton (Marsalis) naar geluisterd. Die snelle ‘runs’ erin, zo clean en die keelklanken die hij erbij pakt. Dat doet Wynton ook.

Lester Bowie:  Ericka (A Jackson in Your House; Art Ensemble of Chicago), 1969
Ik kan er niet zo veel mee. Ik weet dat Angelo ook zoiets heeft gemaakt met de Houdini’s.  Cooee heet die plaat. Dan zegt Angelo: dat is een thema zonder melodie. Jazz heeft in zeer korte tijd een ontwikkeling doorgemaakt waar de klassieke muziek eeuwen over heeft gedaan. Jazz heeft dat heel snel samengevat. Zaken als romantiek, impressionisme, barok kun je ook in jazz vinden. Jazz heeft ook die atonale kant gekend zoals Schönberg, Stockhausen en Berio in de klassieke muziek. Dat is bij jazz ook gebeurd en je hoort ook weinig verschil tussen die twee. Ik denk altijd, hoe kom je erop? Ik zeg dat niet om het af te kraken, maar ik zou dat nooit met die zelfde serieusheid kunnen spelen als die oude tonale muziek. Omdat ik er niet kan uit halen wat die mensen er wel uit halen.

Jarmo Hoogendijk: Hangin’ Around (Heart of the Matter), 1989
Ik vind zijn timing fantastisch. Ik heb nooit veel van hem beluisterd. Ik heb wel een workshop van hem gehad. Zelf speelde hij niet meer, maar hij vertelde over kwarttonen van Armstrong en dat je je lippen kapot kunt maken. Zijn verhaal vond ik wel heavy. Angelo heeft er ook over verteld. Dat hij uit nieuwsgierigheid een keer drugs had gebruikt en dat hij zich die avond de koning voelde. Maar toe hij het de volgende dag terug luisterde dacht hij oh, wat is dit kut. Daarna dus nooit meer. Freddie Hubbard gebruikte om door de pijn te kunnen spelen, maar op een dag is het lichaam op. Met trompet moet je de balans vinden. Je moet steeds blijven spelen, anders gaat het niet meer, maar als je een zware gig hebt gehad moet je de volgende dag dat ding even laten liggen. Zonder die middelen te gebruiken voel je je grens, dan gaat het niet meer en dan stop je vanzelf.

Roy Hargrove with Strings: The very thought of you (Moment to Moment), 1999
Ik houd van strijkers. Dat vind ik mooi. Wel een beetje haastig gespeeld. Hij speelt hier op bugel. Het is zo’n andere taal die je op bugel speelt dan op trompet. De articulatie is eenzijdiger, de aanzet is anders. De notenkeus is totaal anders. Die bugel geeft zo’n warm gevoel, alsof je moeder je onder een deken stopt. Maar de bugel kan ook heel lelijk klinken als je hem te hard speelt. Dan slaat hij dood. In zo’n ballad heb je geen snelle noten om je achter te verschuilen. En dan aan het eind zo’n noot zachtjes vasthouden. Als iemand dat voor je speelt dan komt het binnen.

Ibrahim Maalouf: Doubts 2 (Wind), 2012
Ik vind zijn aanzet erg zacht. Die kwartonen, typisch Maalouf. Hij doet het wel op een trompet, niet op een bugel. Hoe hij dat doet begrijp ik niet. Daar snap ik geen zak van. Ik vind dat heel knap om die warmte uit een trompet te halen.

 

 

Theo Croker: Alapa (for Doc)/Realize (Afro Physicist), 2011
Ik vind de sound van die opname niet mooi. Op deze opname gaat de limiter er meteen in als de band erin knalt. Mijn kop zit dan meteen vol en ik ben er niet weg van, wel van die intro (Alapa). Wat ik wel dacht van die moderne trompettisten, wat ik zelf ook heb, is dat die minder nauwkeurig omgaan met het vibrato. Aan de ene kant is het menselijker geworden, maar aan de andere kant is het onbeheerster. Bij Ruby Braff, en ook bij Wynton, is dat vibrato helemaal precies. Wat het tegenwoordig is, is dat de trompet wat bibbert en ongecontroleerd is. Ik zou zelf wel wat ouderwetser willen zijn zodat ik het vibrato helemaal onder de knie krijg.

Wynton Marsalis: Green Chimneys (Live at the House of Tribes), 2002
(Na een paar maten) Dat is die Jazz in Lincoln-vibe. Dat is Wynton toch? Er is niemand anders die dat kan. Wat Wynton doet is… ja, ik weet het eigenlijk niet, dat is… ja bijna niet meer leuk. Hij is zo belachelijk goed. En wat Wynton ook nog eens kan, hij is origineel maar altijd kraakhelder in wat hij doet. En toch komt die Ruby Braff  bij mij meer binnen. Die is wat minder geavanceerd maar wel keigoed. Wynton is sterieler in zijn spel. Maar wat ik zo goed aan Wynton vind is dat hij arpeggio’s kan maken in zijn improvisaties. Hij gaat die ladders af. Heel klassiek eigenlijk. Tegelijk zit er diepgewortelde New Orleans in. Hij brengt zo veel verschillende dingen tegelijk in één ding samen. Die trompet van hem heeft iets groots, breed, zacht. Je hoor meteen bij de eerste noot dat het Wynton is. En toch zou ik dit nummer niet kunnen afluisteren want na een tijdje wordt het vermoeiend. Die solo van Wynton ontwikkelt zich op een gegeven moment niet meer.

TOM BEETZ

Previous

Hoe Stranger Than Paranoia wil je het hebben?

Next

De verwonderde jazzwereld van Bram van de Glind

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Lees ook