Het verhaal van pianist Marc Copland (in 1948 geboren als Marc Cohen) is niet alledaags. Hij begon zijn carrière in de jazzmuziek op altsaxofoon en is pas op zijn 32e overgestapt op de piano. Zijn trio, bestaande uit contrabassist Gary Peacock en drummer John Abercrombie, is baanbrekend.

Copland werd in 1948 geboren en voegde zich in de vroege jaren zestig als saxofonist bij de jazzscene in Philadelphia. Enkele jaren later verhuisde hij naar New York, waar hij experimenteerde met de elektrische altsaxofoon. In de vroege jaren zeventig verhuisde hij, ontevreden over zijn vorderingen op de saxofoon, naar Washington DC, waar hij zich liet omscholen tot jazzpianist. In het midden van de jaren tachtig keerde hij als pianist terug naar New York. Sinds die tijd heeft Copland aanzienlijke successen gevierd als pianist en onder andere als leider van zijn eigen trio en kwartet.

In 1966 verhuisde je naar New York City waar je actief werd binnen de jazzscene in die stad. Hoe kijk jij terug naar de muzikale ontwikkelingen sindsdien?
Alles is totaal anders. De zakelijke kant is enorm veranderd en dan heb ik het niet alleen over de clubs in New York, maar met name over de platenmaatschappijen. Daarnaast is ook de muziek drastisch veranderd. Het zou mij enorm veel tijd kosten om dit toe te lichten. Een van de weinige constanten – voor mij althans – is de toewijding van de Europese platenmaatschappijen. Zij blijven muziek produceren waarin ze geloven. In Amerika – en dit is de grootste verandering sinds de jaren zestig – is het grootste deel van de platenmaatschappijen eigendom van grote bedrijven. Het commerciële belang domineert de productie. De huidige focus van Amerikaanse platenmaatschappijen is niet te vergelijken met hun focus in de jaren vijftig en zestig.

Oké, we laten dit onderwerp even rusten en komen er zo op terug. Nu je persoonlijke verhaal.  Je begon op je zevende met pianospelen. Enkele jaren later ben je overgestapt op de saxofoon en nog veel later ben je uiteindelijk toch weer teruggekeerd naar de piano. Vanwaar die dubbele overstap?
Ik begon met pianolessen, net zoals zoveel andere kinderen, rond mijn zesde of zevende. Toen ik een jaar of negen, tien was, stelde mijn school me in de gelegenheid om een band- of orkestinstrument te leren bespelen. Ik koos voor de saxofoon omdat mijn tante een prachtige  speelgoedsaxofoon bezat waar ik me urenlang mee heb vermaakt. Ik hou nog steeds van de saxofoon en ik hou van het spelen met saxofonisten, maar voor de harmonieën in mijn hoofd is de piano al vijftig jaar lang het beste voertuig.

Foto Guido Werner
Foto Guido Werner

Ah, dus toch piano! Je bent een vernieuwer in de jazzmuziek, een voorbeeld voor veel pianisten. Welke muziek luister je zelf vandaag de dag?
Ik luister naar allerlei soorten muziek, vooral orkestrale muziek geschreven tussen 1890 en  1950. Het gebruik van kleuren en harmonieën in deze muziek is zo gevarieerd en verfijnd, ik word er nog steeds door geïnspireerd.

En hedendaagse jazzmuziek?
Ik ben blij dat er zich de afgelopen jaren enkele jongere spelers hebben aangediend die, meer dan hun directe voorgangers, proberen om hun eigen ding te zeggen. Ze zijn bovendien vaak erg getalenteerd. Als ik hun werk beluister word ik er bijzonder door geraakt.

Wie zou je in dit verband kunnen noemen?
Ik wil liever geen namen noemen, want dan laat ik er ongetwijfeld een aantal ten onrechte weg. Maar als het toch moet, wil ik enkele nieuwkomers noemen die erkenning verdienen voor hun werk: Bobby Avey, Bill Carrothers, Jason Moran, Craig Taborn.

We gaan terug naar je eigen muziek en richten ons op twee albums. Je debuutalbum ‘My Foolish Heart’ waarop, naast drummer Jeff Hirschfield, ook je huidige triogenoten gitarist John Abercrombie en bassist Gary Peacock meespelen. Hoe kijk je terug op dit album?
Het is een mooie plaat en ik ben in goed gezelschap daar, maar de eerste albums die echt mijn eigen geluid vertolken zijn All Blues at Night en Haunted Heart and Other Ballads. Sindsdien is het voor mij steeds eenvoudiger geworden om de geluiden in mijn hoofd op plaat te zetten.

Het tweede album waar ik bij stil zou willen staan is het in 2006 uitgebrachte ‘No Choices’, een opmerkelijk duo-pianoalbum met Bill Carrothers. Zou je me iets kunnen vertellen over je samenwerking met Bill?
Jarenlang leek Bill de enige andere pianist die op eenzelfde wijze als ik in de muziek stond. Het opnemen van deze cd leek een logische uitkomst van dit gemeenschappelijk gevoel voor harmonie, maar stilistisch gezien zitten we toch heel anders in elkaar. De opnamesessie was zeer aangenaam, maar was toch wel eenmalig. Ik heb geen plannen om nogmaals een piano-duetalbum te doen.

Dan toch maar liever terug naar het trio? Of solo?
Een trio kan heel intiem zijn en bovendien heb je partners naast je die een evenredige bijdrage leveren. Ik ervaar het spelen in een trio als prettig en persoonlijk. Het is voor mij gemakkelijk vol te houden en prima verder te ontwikkelen. Solo piano is zeer, zeer persoonlijk, maar het is ook  inspannend, een kwestie van uitproberen en aftasten. Ik vind het op zijn tijd heerlijk om te doen, maar niet elk optreden.

Stilte neemt een belangrijke plaats in in je werk. Wat dat betreft onderscheid je je niet van Miles Davis die, zoals ik heb begrepen van zijn discipel en een van jouw partners, Randy Brecker, als stelregel hanteerde dat een muzikaal verhaal in een beperkt aantal, ongenuanceerde, onconventionele – mogelijk confronterende – noten moet worden verteld.
In veel gevallen is dit precies goed. Geluid komt het eerst. Risico’s nemen is de essentie van het spelen, zo heb ik het altijd ervaren. Sinds ik Gary Peacock heb ontmoet weet ik dat ik een muzikale geestverwant heb gevonden. Van mijn andere triopartner, John Abercrombie, heb ik geleerd om alleen recht uit het te hart te spelen. Dat werkt echter alleen voor mij als ik oefen en luister, mijn oren bij mijn werk betrek. Ik begin doelloos, met alleen de wens om nieuwe plaatsen en nieuwe dingen te ontdekken en te zien.

Foto Guido Werner
Foto Guido Werner

Je volgt je gehoor. Dat doet me denken aan een werk dat ik laatst heb gelezen ‘Primacy of the Ear’. Pianist Ran Blake stelt daarin dat het oor de meest cruciale bondgenoot is bij het ontdekken van muziek. Als je luistert, reageert het oor, nog voordat de hersenen de tijd hebben gehad om de muziek te verwerken. Volgens Blake kunnen jazz en geïmproviseerde muziek niet worden gerelateerd aan het intellect. Ben je het met hem eens?
Ja en nee. Het intellect is, zoals ik het zie, noodzakelijk voor het leren bespelen van de instrumenten, het verkennen van en het verwerken van nieuw muzikaal materiaal. Het intellect kan ook een belangrijke rol spelen bij bij het bewaken van de artistieke waarde van muziek. Als het intellect geen enkele rol zou spelen zou elk dierlijk wezen ook jazz kunnen spelen. Maar dat terzijde… Wanneer je begint te spelen, kun je niet denken. Je gaat er gewoon voor en wat Ran zegt is zeker waar, maar het verstand blijft actief op de achtergrond en blijft aanwezig om te observeren en te leren. Zie het als volgt: een atleet en een danser leren allerlei technieken en strategieën, die telkens worden getraind door een groot beroep te doen op denk- en observatievermogen. Uiteindelijk zijn deze technieken en strategieën tot een tweede natuur geworden, zodat de atleet en de danser daar in het heetst van de strijd niet meer mee bezig hoeven te zijn. Natuurlijk zijn sport en muziek niet volledig met elkaar te vergelijken, maar ik denk evengoed dat deze vergelijking hout snijdt.

Je laatste album ‘Zenith’ is zeer goed ontvangen en ik kan de critici geen ongelijk geven. Wat is het geheim van een goed album?
Het geheim? Een goede plaat kent geen geheim. Het heeft voor mij altijd als volgt gewerkt: ga mee met een plan, maar houd je er niet te veel aan vast. Laat de muziek uiteindelijk bepalen wat er gebeurt. Kijk vooral naar binnen om uit te drukken wat je hart je ingeeft, je hoeft niet te laten zien wat een geweldige muzikant je bent. Zoek medemuzikanten op in wie je gelooft en bij wie je je prettig voelt. Het is niet zo ingewikkeld verder. Zoek een rustige ruimte en neem plaats achter je instrument en dan komt de muziek vanzelf.

Je hebt veel in New York gespeeld, maar je hebt ook voor verschillende labels plaatopnamen gemaakt in Europa. Denk je dat jazz in Europa zich een andere richting uit ontwikkelt dan de jazz in je geboorteland?
Jazz wordt tegenwoordig over de gehele wereld gespeeld en het maakt eigenlijk niet meer uit waar de muzikanten wonen. Echter, platenmaatschappijen beslissen nog steeds wat er wordt opgenomen. En zoals ik al eerder heb gezegd, is dit van invloed op wat voor soort muziek er op plaat wordt uitgebracht in Europa en in Amerika. Natuurlijk zijn er muzikaal gezien ook verschillen, maar ze zijn te klein om ze te benoemen.

Ik begrijp dat je bang bent dat de commercie de artistieke ontwikkelingen in toenemende mate in de weg zit. Welke gevolgen heeft dit uiteindelijk voor de toekomst van jazzmuziek?
Niemand kan de toekomst voorspellen, maar ik blijf hoop houden. Ik verwacht dat er genoeg mensen overblijven die goede muziek willen blijven horen en ik ben ervan overtuigd dat ze de beoefenaars ervan willen blijven steunen om de toekomst van de jazz veilig te stellen. We kunnen helaas geen constructieve bijdrage meer verwachten van de platenmaatschappijen wat betreft de artistieke ontwikkeling van de artiesten. Er resteren nog enkele maatschappijen in Europa die de jazz een warm hart toedragen, maar veel bedrijven in Amerika en trouwens ook in Europa, denken alleen in termen van geld. Voordat we in pessimisme vervallen, wil ik nog wel een positieve ontwikkeling noemen, namelijk de groei van het aantal kleine, onafhankelijke labels en het gebruik van digitale media om de muziek te verspreiden. Het is verre van eenvoudig, maar er zijn weinig alternatieven.

Het hangt er dus om. Heeft de jazz toekomst?
Ik weet het niet, maar ik weet wel dat er altijd en in elke leeftijdsgroep een publiek zal bestaan voor goede muziek, of deze muziek nu jazz heet of een ander etiket krijgt opgeplakt. Ik zie deze behoefte aan vernieuwing hier om de paar jaar terug in de clubs van New York. Het is een cyclus. Er zullen altijd luisteraars en muzikanten blijven bestaan, jong en oud, die verveeld worden door de popmuziek en op zoek gaan naar muziek met meerwaarde. En jazz heeft wat velen van hen willen.

ROBIN ARENDS

www.marccopland.com

Lees ook interview JazzNu met Bill Carrothers:
www.Bill Carrothers

 

 

 

Previous

Gratkowski c.s. fabriceren muziek uit de meccanodoos

Next

Gitarist Michiel Stekelenburg laat de clichés achter zich

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Lees ook