Wat jazz en zee met elkaar te maken hebben? Vraag het aan Jeroen Zijlstra die duidelijker als geen ander kan antwoorden. Want de nieuwe stokjesdrager van JAZZ-tafette heeft het ene fenomeen tot het uiterste beproefd en in het andere zit hij middenin. Jeroen Zijlstra is trompettist en liedvertolker. Hij schrijft zijn teksten en muziek zelf, en voert die waar mogelijk met zijn band Zijlstra uit. Maar voor solo-, duo- of triovorm draait hij zijn hand ook niet om. Jeroen Zijlstra was tot half jaren tachtig professioneel zeevisser. Met een kotter was hij de hele week van huis, probeerde de benodigde percentages vangst binnen te halen en verdiende daar naar eigen zeggen veel geld mee. Om in de weekenden van vooral free jazz te gaan genieten. Geboren in Den Oever stond hij evenals al zijn leeftijdgenoten voor de keuze: of de stad in of de zee op. Hij koos op 16-jarige leeftijd voor het laatste. Half jaren tachtig viel hij echter voor de muziek, een passie die diep zat, maar waarmee hij nauwelijks aan de oppervlakte durfde te treden. Hij formeerde zijn eigen band, schreef liedjes voor anderen maar bouwde wel alles op zijn liefde voor jazzmuziek. “Het was een sprong in het diepe”, zegt hij nu, “maar ik ben blij dat ik die keuze heb gemaakt.” De meeste van zijn liederen gaan over zee. Daarom omschrijft hij zijn repertoire als ‘pop, jazz en poëzie met een hoog zoutgehalte’. 

Jeroen Zijlstra: “Ik zie muziek een beetje alsof ik met windkracht acht naar zee ga.”

Waar ben je op dit moment mee bezig?
Met overleven. Mijn band Zijlstra staat een beetje op ‘on-hold’. Mijn naamgenoot Halbe Zijlstra (staatssecretaris, rvdh) heeft zo’n klappen uitgedeeld dat het niet meer mogelijk is om met zes man te toeren. Toen dat niet meer ging, ben ik solo achter de piano gekropen, zo’n beetje in een Maarten van Roozendaal-setting. Als er weinig geld is, treed ik aan in duo of trio. Ik heb het zo georganiseerd dat als er minder geld is, ik toch kan spelen. Ik zit dit weekeinde voor het eerst weer met de hele band op Terschelling. En soms werk ik met mensen samen, zoals nu met dichteres Tjitske Jansen. Jazzmusici moeten constant leven met wat er te doen is. Elk jaar ‘doe’ ik Liedjes voor tegen de kerst, een project met koren en liederen. Dat kan ik elke twaalfde maand van het jaar aanbieden. Ik heb de hele band gesplitst in nieuwe ideeën. En ben dus veel flexibeler geworden in het aannemen van wat er te doen is. In januari treed ik twee keer op in de Kleine Komedie in Amsterdam tijdens een Maarten van Roozendaal Memorial.

Welke herinneringen aan je carrière zijn je het dierbaarst?
Ik denk dan aan die keer dat ik met het Metropole Orkest optrad in Carré in Amsterdam met muziek van mijn tweede cd Tussen Den Oever en New York. Het betrof een eerbetoon aan Ramses Shaffy, radio en tv waren er ook bij. Ramses zat in een wit pak in de zaal in het licht van een spot. Dat was in 2003. Ik heb vijftien cd’s geproduceerd, die steeds in de Kleine Komedie zijn gepresenteerd. Wij zijn een schrijvende band. Dan houd je het in de muziek vrij moeiteloos tot je zestigste vol. En nu ik zestig ben? Ik hoop nog jaren door te gaan.

Jeroen Zijlstra, trompettist, liedvertolker én landrot.

Waarom doe je graag wat je doet?
Dat is mij nog altijd een raadsel. Ik ben door de muziek van zee geroepen. Heb altijd mijn eigen tekst en muziek geschreven. Toen ik nog visser was, durfde ik er niet aan te denken van muziek mijn beroep te maken. Toen ik in de jaren tachtig naar Amsterdam verkaste, kwam ik mensen tegen als bijvoorbeeld de Tilburgse ‘kliek’. Daar werd ik bevestigd om van zee af te komen. Ik kreeg door dat ik me aan de verkeerde kant van de dijk bevond. Ik maakte kennis met de muziek van Chet Baker en John Coltrane. De visserij werd prachtig betaald, ik had geld en zekerheid. Maar ik ben altijd op zoek geweest naar nieuwe zaken en wil dan aanlinken bij mensen die dat ook leuk vinden.

Wanneer is je passie voor jazz ontstaan?
In Den Oever had je de boerderij van Max Teeuwisse. Daar speelde iedereen uit de Nederlandse jazzscene. Je speelde er voor een gebakken vissie. Ik kwam in het weekend thuis van de boot en hoorde jonge mensen als Jarmo Hoogendijk en Ben van den Dungen er optreden. Maar ook accordeonist Johnny Meijer. En Chet Baker en Willem Breuker. Max’ boerderij was een soort bakermat en die vormde het zetje dat ik nodig had om muzikant te worden.

Van welke ontwikkeling in de jazzgeschiedenis had je onderdeel willen zijn?
Van de super kwintetten van Miles Davis. Ik heb behoorlijk diep in de free jazz gezeten. Heb ook les gehad van Boy Raaymakers. Met open oren hoorde ik die free jazz aan. Dat ging ook door op het conservatorium in Amsterdam. Niko Langenhuijsen die daar docent was, liet ook van alles horen.

Wat is het bizarste dat je ooit mee hebt gemaakt tijdens een concert?
Tja… Het gebeurde in theater De Purmaryn in Purmerend. In de tweede set, tijdens het vierde lied, ging plotseling het licht aan. Er was een man in het publiek onderuit gegaan. Gelukkig liep het goed af met hem. Maar… twee jaar later, in de tweede set, het vierde lied… Ik had daarvoor nog een grap gemaakt: ‘Hier ging ooit iemand onderuit’. En opnieuw werd een man niet goed. Maar hij heeft het einde van het concert nog meegemaakt!

Jeroen Zijlstra begroet zijn oude maat: de zee. In dit geval het IJsselmeer.

Waar vind je inspiratie?
Nog altijd in de kombuiscultuur. Die heeft zo’n impact gehad. De visserij was zo’n vrije wereld, je bent volledig afhankelijk van elkaar. In die sfeer schrijf ik nog altijd mijn liederen. Die bevatten wel steeds meer improvisaties. Ik ga ermee terug naar de tijd van het oude Bimhuis. Voor 2020 heb ik een uitgebreide tournee gepland, met een grote band. Ik heb nu nog een jaar om ervoor te schrijven. Ik laat het maar gewoon gebeuren. Ik werk vanuit de kwintetvorm van Miles Davis, met veel ruimte voor de bandleden. Improviserenderwijs ga ik een programma in theaters zetten.

Wat is het spannendste dat je ooit hebt ondernomen?
Mijn eigen band beginnen. Alle zekerheden en onzekerheden krijg je er gratis bij. Ik was tot dan altijd ‘sideman’. Toen kreeg ik de verantwoordelijkheid voor de band, maar ook voor mezelf. Want ik stond nu met mijn liederen in het middelpunt van de muziek.

Welk muziekstuk of album heeft voor jou een speciale betekenis?
Kind of Blue van Miles Davis. Het is wel een ontzettend clichéding, maar voor mij is het gewoon zo. Ook een speciale betekenis heeft Complete Communion van Don Cherry. Die muziek kwam overigens ook via Niko Langenhuijsen tot mij.

Jeroen Zijlstra: ‘De zee roept / de zee kent die beweging / die voortdurend vraagt om meer’.

Wat neem je altijd met je mee?
M’n trompet, m’n stem en m’n humeur.

Welke actualiteit heeft je aandacht?
Als je het hebt over van zee komen en je geluk te beproeven: de kwestie van de bootvluchtelingen. Toen dit probleem ging spelen heb ik Geboren Visioen geschreven, mijn eerste ‘statement’ wat betreft wereldproblematiek. Ik ben niet van de protestsongs, maar de bootvluchtelingen hakten er zó in. Plotseling weet je wat die gasten op zee meemaakten in een bootje dat je zelf moet opblazen. Ikzelf ben eenmaal overboord gesodemieterd, wel met goede afloop. Ik weet dus wel wat er speelt.

Wie is je grote voorbeeld buiten de jazz?
Maarten van Roozendaal. Hij putte net als ik veel plezier uit teksten. En vergeet daarbij ook niet zijn contrabassist Egon Kracht, een totaal stoïcijnse doordouwer. Een zeer inspirerende man. Tom Waits is ook een voorbeeld, evenals Ramses Shaffy en Stef Bos. Het zijn allemaal buitenbeentjes die voor zichzelf kiezen en op hun eigen kompas varen.

Wat intrigeert je aan je instrument?
In mijn stem en trompet kan ik het meeste kwijt. Ik speel ook piano en gitaar. Op 13-jarige leeftijd droomde ik er al van een eigen solo-instrument te bespelen. Trompetspelen is eigenlijk zingen met drie onhandige ventielen, waarbij je ook nog spanning moet maken. In het begin is een trompet zo moeilijk, maar nadien heb je dan ook wat. Ik ben super blij dat ik destijds heb volgehouden. Op een trompet kun je je steeds blijven ontwikkelen. Fysiek geeft het instrument alles.

Jeroen Zijlstra aan het IJsselmeer.

Wat heb je geleerd van je muziek?
Leven. Voor onzekerheid en doodsangst heb je met muziek een vorm om het kwijt te kunnen. Je leeft prettiger als je jezelf ergens in kunt verliezen.

Wat wilde je vroeger altijd worden?
Visserman. De zee roept / de zee kent die beweging / die voortdurend vraagt om meer. Een van mijn teksten en dit dan driemaal!

Wanneer ervaar je de vrijheid om te falen?
Als je improviseert. Als ik tekst uit mijn hoofd moet kennen, heb ik altijd nog de autocue. Maar met de trompet met niets voor je neus heb je volledige vrijheid. Faalangst wordt dan een soort kunstvorm. ‘There are no wrong notes in jazz, only notes in the wrong places’. Was die niet van Miles Davis? Je kunt ter plekke het niveau bepalen waar je op tekeer mag gaan.

Welke ontwikkeling in de jazz juich je toe?
Alles wat zich ontwikkelt. Alle jongens van twintig jaar die vanuit nieuwsgierigheid en lef werken. Als ik maar kan horen hoe ze brutaalweg hun zin doen. Het wordt saai als je merkt dat zij ergens bij willen horen. We leven in een prachtige tijd: alles is er. Maar die ‘overkill’ is ook een handicap. Het kan problematisch wezen als je niet weet waar je bij hoort. Iedereen heeft nu zijn eigen tokootje. In welke bocht moeten die jongens zich wringen om aan de kost te komen?

Jeroen Zijlstra wil in 2020 met zijn muziek de krimpperiode van Halbe Zijlstra te lijf gaan.

Met wie werk je graag samen?
Met de boys van mijn eigen band. En met alle mensen die hetzelfde gedachtengoed hebben als ik. Martin Fondse, Eric Vloeimans, Erik Vaarzon Morel. Bij gasten dus waar je datgene kunt uitkristalliseren waar je al twintig jaar mee bezig bent.

Welke dromen liggen nog voor je?
Die grote voorstelling waar ik eerder over sprak, in 2020. Groots en meeslepend wordt dat, om een klap te geven op de krimpperiode van Zijlstra. Wordt een vliegend impro-ding in theaters. Waarbij ik weer niet weet of het gaat lukken. Ik zie het een beetje alsof ik met windkracht acht naar zee ga.

Aan wie geef je het Jazz-tafette stokje door?
Aan Egon Kracht. Hij is uit hetzelfde hout gesneden als ik. Voor mij is Egon een groot voorbeeld vanwege zijn kracht. Hij inspireert me voortdurend.

RINUS VAN DER HEIJDEN
Foto’s GEMMA VAN DER HEYDEN

 

www.debandzijlstra.com

Previous

Martin Fondse met eigen orkest indrukwekkend

Next

Steven Kamperman vangt oud en nieuw in opera 'Hildegard'

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Lees ook