Teus Nobel is een van de niet zo heel veel Nederlandse jazzmusici die keihard aan zijn carrière werkt. Niet alleen om financieel rond te komen, maar zeker ook om zijn artistieke ei kwijt te kunnen. In 2012 bracht hij zijn eerste album uit, zijn negende verschijnt over twee maanden, op 16 september. Daarbij waakt de trompettist/bugelist ervoor om een etiket opgeplakt te krijgen; hij toont dat zijn werkterrein oneindig breed is en nauwelijks grenzen kent. Grote bezetting, kleine bezetting, strijkerssectie, Braziliaans, jazztraditie, big band, eren van grote voorbeelden – zoals op het komende album gebeurt waar Chet Baker de volle schijnwerper op zich krijgt – Teus Nobels concept is altijd gestoeld op lang doordachte denkbeelden. De tatoeage op zijn rechter onderarm spreekt in dit verband boekdelen: ‘Impossible is nothing’. De 41-jarige jazzmusicus – of is die kwalificatie te bekrompen? – is vader van twee zoons, toert de hele wereld over en probeert naast het onafgebroken uitventen van zijn artistieke gaven de balans tussen privé en werk immer in evenwicht te laten zijn.

Teus Nobel: “Het verlammende van standards spelen is dat je meteen langs de lat wordt gelegd van mensen die dat ook deden.”

Waar ben je op dit moment mee bezig?
Vooral met mijn Chet Baker-tribute. Er is nét een single van uit. Ik breng de tribute After Hours in het najaar uit met dezelfde bezetting als Chet: trompet, gitaar en contrabas. Alles loopt supergoed bij mij, maar ik moet oppassen voor overkill. Mijn negende cd After Hours is de eerste met Amerikaanse standards. Zes staan er op deze plaat, die verder wordt gevuld met eigen werk en twee Braziliaanse stukken. Het album is opgehangen aan Chet’s Someday My Prince Will Come, mijn kennismaking met jazz. Ik ben de solo’s ervan gaan opzoeken en speel het Baker-tribute met dezelfde instrumentatie; met Tim Langedijk op gitaar, Thomas Poll op contrabas en ikzelf op trompet. Mijn doel is het komend seizoen met deze muziek vooral kleine zalen op te zoeken, dus even geen Bimhuis of Paradox. Ik wil mijn carrière helemaal anders gaan aanpakken; ik wilde altijd mijn naam in de markt zetten, ook als gastsolist. Met het Chet-tribute wordt alles anders, dan ben ik ook niet zo bang voor overkill. De hedendaagse jazz staat te ver af van de traditie, daarom heb ik gekozen voor standards. Dat doen Jef Neve en ik ook, we toeren er een heel seizoen mee. Met After Hours ben ik me veel bewuster van wat ik speel. Miles (Davis) en Chet (Baker) hadden dat ook: meer zeggen met minder noten. Het verlammende van standards spelen is dat je meteen langs de lat wordt gelegd van mensen die dat ook deden. Maar met originele muziek kan je dat toch ook overkomen? Je gaat snel iemand kopiëren. De première van After Hours is op 16 september, dan staan er tot eind mei zo’n vijfentwintig concerten. Er komen er nog wel wat bij, hoor.
En ik ben nog aan het touren met Jef Neve. Met mijn Liberty Group beoog ik nu een adempauze.

Welke herinneringen aan je carrière zijn je het dierbaarst?
Ik heb heel veel grote concerten gedaan, uiteindelijk werkt dat heel deprimerend uit. Ik ben grenzeloos ambitieus, heb een ongezonde geldingsdrang. Wat ik me vooral herinner is het grote concert met het Jazz Orchestra of the Concertgebouw en Yuri Honing. Het publiek was na afloop extatisch. Toen ik nadien in de kleedkamer zat vroeg ik me af: wat nu nog? Dat werkt verlammend. Musiceren moet geen doel zijn maar een middel om in je onderhoud te voorzien, gewoon om je hypotheek te kunnen betalen.

Een andere herinnering is een concert op North Sea Jazz in 2019. Twee weken daarvoor overleed mijn vader. In die twee weken heb ik niets aan muziek gedaan. Het concert zelf deden we met mijn kwartet, de zaal was helemaal volgeladen. De middelste stoel op de eerste rij was leeg. Dat was puur toeval. Het was de plek waar mijn vader altijd zat tijdens mijn concerten. Op North Sea lopen tijdens concerten mensen altijd weg, bij ons vrijwel niemand.

Waarom doe je graag wat je doet?
Dat is tweeledig. Vroeger was ik altijd de kleinste van de klas. In de trompet vond ik een stem om mij te laten horen. Ineens werd ik wel voor vol aangezien. Mijn trompet is altijd de uitlaatklep gebleven om te laten horen dat ik er toe doe. Als muziek wegvalt, wat blijft er dan over? De titel en thema van mijn laatst verschenen plaat Human First is voor mij de meest expressieve manier om te laten horen dat ik er ben. Met als bijvangst dat veel mensen waarderen wat ik doe.

Wanneer is je passie voor jazz ontstaan?
Ik heb daar een tussenstop voor gemaakt. Ik speelde als kind in de amateurmuziekvereniging Crescendo in Krimpen aan de Lek. Op zeker moment gaf iemand mij een bandje met trompetmuziek, met voornamelijk macho-werk. Ik hoorde de trompet in die hoedanigheid overal overheen blazen. Als ik dan op het podium zat fantaseerde ik en dacht: ik wil naar het conservatorium om dat ook te leren. Op 17-jarige leeftijd deed ik auditie en werd omdat ik weinig van jazz wist, afgewezen. Jarmo Hoogendijk van wie ik les kreeg, adviseerde me: ga eerst maar eens duizend platen luisteren. Zo kwam ik in aanraking met Someday My Prince Will Come. Tussen mijn 17e en 19e was ik aan het luisteren en kwam toen op Codarts Conservatorium in Rotterdam via twee jaar klassiek trompet bij jazz terecht.

Teus Nobel: “Mijn trompet is altijd de uitlaatklep gebleven om te laten horen dat ik er toe doe. Als muziek wegvalt, wat blijft er dan over?”

Van welke ontwikkeling in de jazzgeschiedenis had je onderdeel willen zijn?
Bij geen andere dan die van nu. Ik ben juist zo blij dat wij naar wat voorheen gebeurde, nú kunnen luisteren. Muzikaal gezien had ik niet eerder op deze wereld willen zijn.

Wat is het bizarste dat je ooit mee hebt gemaakt tijdens een concert?
Ik speelde zes nachten op het festival Tomorrowland bij Bonn de afsluitingshymne. Voor zestigduizend man ging ik met mijn bugel op een ‘riser’ de lucht in. Ik speelde één minuut en ging dan weer naar huis. Elke nacht om half twee.

Waar vind je inspiratie?
Datgene waar ik in die fase behoefte aan heb. Mijn helden wisselen om de paar jaar. Mijn eerste was Michael Jackson. Ik ging toen op zoek naar iets dat op hem leek; dat werd de elektrische Miles Davis. Toen kwam uitbreiding van mijn vocabulaire met Chet Baker. Nadien werd het wat spannender met de Brecker Brothers. Mijn docenten vonden dat ik het wat meer moest zoeken in de traditie, zo kwam ik bij Freddie Hubbard. En toen wilde ik buiten de lijntjes kleuren en werd het Woody Shaw.

Wat is het spannendste dat je ooit hebt ondernomen?
Het opzeggen van mijn vaste baan in 2019 bij het Orkest Koninklijke Luchtmacht. Ik heb er negen jaar gewerkt. Mijn vrouw was toen hoogzwanger, en ik had internationale ambities. Ik had een tour met Jef Neve in Australië. Mijn vrouw zei: doe nu maar, stop maar met de Luchtmacht. Zes maanden later ging de wereld op slot vanwege Covid-19. Ik heb geen moment spijt gehad van mijn beslissingen, ze waren spannend en volkomen logisch. Bij het Luchtmachtorkest kon ik overigens ook artistieke keuzes maken, zo kon ik in 2012 mijn eerste plaat Flow uitbrengen.

Teus Nobel: “Muzikaal gezien had ik niet eerder op deze wereld willen zijn.”

Welk muziekstuk of album heeft voor jou een speciale betekenis?
Here’s To Life van Shirley Horn. Dit stuk staat ook op de nieuwe plaat van Jef Neve, het wordt daar gezongen door Trijntje Oosterhuis. Shirley Horn is een meester in uitstellen en uitrekken en in ingenieus fraseren. Ik heb aangegeven dat Here’s To Life op mijn begrafenis wordt gespeeld, het is muzikaal en tekstueel zo sterk. Ikzelf zou me niet aan dit stuk wagen, het zou heiligschennis zijn dit nummer te verbouwen. Net als Time After Time (origineel van Cindy Lauper, van eigen handtekening voorzien door Miles Davis, rvdh).

Wat neem je altijd met je mee?
Het is bevrijdend om mijn telefoon niet bij me te hebben. Maar mijn sleutelbos heb ik altijd mee.

Welke actualiteit heeft je aandacht?
Soms voel ik me veiliger bij struisvogelpolitiek. Ik kijk zelden naar het Journaal. Ik ben zó sensitief voor bepaalde factoren. De oorlog in Oekraïne natuurlijk, maar ik ben er niet dagelijks mee bezig. Woke heeft ook mijn aandacht. Het fascineert mij dat mensen iets vinden en er helemaal voor gaan en dat dan afgeschoten moet worden. Iets wat verdraagzaamheid moet genereren en alleen maar onverdraagzaamheid creëert. De nuance is helemaal zoek. En sociale media zijn voor mij uitsluitend marketing tools.

Wie is je grote voorbeeld buiten de jazz?
Vroeger mijn vader. Ik wilde ook geen trompet spelen, maar net als hij trombone. Daar was ik toen te klein voor. Ik heb nu niet per se buiten de muziek een voorbeeld. Ik ben me wel steeds bewuster van wat ik ben voor mijn kinderen.

Wat intrigeert je aan je instrument?
In een documentaire werd de trompet eens het martelinstrument genoemd. De trompet is een heel eerlijk instrument. Als je er niet de benodigde uren instopt, krijg je het meteen terug. Als je niet goed voorbereid bent en je zet ‘m aan je mond, voel je meteen: het wordt het niet vandaag. Een trompet is heel veeleisend, ook voor je conditie.

Teus Nobel: “De trompet is een heel eerlijk instrument. Als je er niet de benodigde uren instopt, krijg je het meteen terug.”

Wat heb je geleerd van je muziek?
Dat zij vooral niet alleen om mij draait. Zeker als frontman is een trompet helemaal niet vanzelfsprekend. Vooral als je toegeeft aan het machodeel dat een trompet ook in zich heeft. Muziek leert me dat je je kennis verveelvuldigt als je je oren open zet naar wat anderen te vertellen hebben.

Wat wilde je vroeger altijd worden?
Heel vroeger brandweerman. Ik wist niet duidelijk wat ik moest gaan doen. Ik koos de gemakkelijke weg. Muzikaal gezien koos ik voor de trompet die de hoogste noten speelde. Met het luisteren naar bandjes met muziek van Maynard Ferguson zag ik mezelf op het podium staan als de musicus die de hoogste noten speelde.

Wanneer ervaar je de vrijheid te falen?
Niet als ik een compositie speel waarin je geen foute noten mag of kunt spelen. Als je met een groep speelt van gelijkgestemden en er zit er een tussen die ergens aan vast wil houden, dan werkt het niet. Ik voel me comfortabel binnen een formatie waarin eenieder bereid is om te falen. Dan weet je dat het niet afgestraft, maar gewaardeerd wordt.

Welke ontwikkeling in de jazz juich je toe?
Deze vraag zou bijna betekenen dat ik iets níet zou toejuichen. Elke ontwikkeling komt voort uit wat je zelf wilt zijn. Daar hoef je niet per se een stijl of tijdperk aan vast te plakken.

Met wie werk je graag samen?
Mijn eerste antwoord is: met Jef (Neve). Dat is zo fijn in zoveel verschillende ‘settings’. Ik denk ook aan mijn Liberty Group, dat is de eerste formatie waarmee ik meer dan één plaat, inmiddels drie, heb gemaakt. Bij hen durf ik gerust fouten te maken, evenals bij Jef. Bij beiden voel je dat je mag falen.

Teus Nobel: “Elke ontwikkeling komt voort uit wat je zelf wilt zijn. Daar hoef je niet per se een stijl of tijdperk aan vast te plakken.”

Welke dromen liggen nog voor je?
Ik reis al de hele wereld over met zoveel eigen muziek. Ook met Jef natuurlijk, maar onder zijn paraplu. Ik zou financieel gezien meer tijd willen hebben om projecten vanaf de grond uit te denken. Binnen de huid van het cultureel-economisch landschap is het een vereiste om elk anderhalf jaar met een andere plaat langs de podia te gaan. Er wordt lang niet altijd gekeken naar kwaliteit. Programmeurs kiezen vooral voor het format waarmee de tent vol zit. Ik wil graag muziek maken, maar ook delen. En daar is marketing voor nodig.

Aan wie geef je het Jazz-tafette stokje door?
Aan Alexander van Popta (die de pianist is in de Liberty Group van Teus Nobel, rvdh). Ik noem hem mijn geheime wapen. Veel mensen kennen hem niet. Zowel als sideman als als leider is hij steeds meer aan de weg aan het timmeren.

RINUS VAN DER HEIJDEN
Foto’s GEMMA KESSELS

www.teusnobel-music.nl

Previous

New Rotterdam Jazz Orchestra begint aan feestelijk jubileumjaar

Next

Inspiratie en historisch besef maken muziek Ronald Snijders grenzeloos

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Lees ook