Hij mag dan wel trombonist zijn, maar gitaar en toetsen zijn hem ook niet vreemd. Toch is de trombone het enige instrument waarmee de Rotterdammer het podium betreedt. Louk Boudesteijn, trombonist dus. Maar ook componist, want zijn muzikantenleven beweegt zich steeds meer in die richting. Hij schrijft graag voor anderen, maar zeker ook voor het New Rotterdam Jazz Orchestra waarvan hij artistiek co-leider is. En voor Bonsai Panda, het hofje dat hij zes jaar geleden begon met gitarist Jelle Roozenburg. Inderdaad, de stokjesdrager van JAZZ-tafette van vorige maand. Bonsai Panda’s muziek wordt gekenmerkt door gecomponeerde elementen, met daarnaast veel ruimte voor improvisatie. Precies wat zowel Jelle Roozenburg als Louk Boudesteijn voor ogen staat. De stokjesdrager van deze maand heeft het idee dat vrije improvisatie binnen de muziek weer opgang maakt. Hij juicht het toe dat mensen meer hun vrijheid aan het zoeken zijn, “hun eigen lied gaan zingen.” Hij kijkt met veel genoegen terug op de vele jaren dat hij bandlid was in het Paul van Kemenade Quintet, maar omdat hij “verslaafd aan het raken is aan componeren”, ziet de toekomst voor deze muzikale duizendpoot er bepaald rooskleurig uit. Laat hem er maar over vertellen:

Louk Boudesteijn: “Tegen alle verwachtingen in ben ik in de wereld van jazzorkesten terecht gekomen. En daardoor ben ik vooral veel aan het componeren.”

Waar ben je op dit moment mee bezig?
Met het voorbereiden en schrijven van een nieuw project voor het New Rotterdam Jazz Orchestra. We zijn met het orkest een vierjarige samenwerking aangegaan met LantarenVenster. We willen daar eenmaal per jaar een hele mooie productie neerzetten, die we ook graag op andere plekken willen brengen. Niet per se veel uitvoeringen, wel goede. Ik ben heel blij met die vierjarige verbintenis, dan kunnen we eindelijk vooruit gaan plannen. Tegen alle verwachtingen in ben ik in de wereld van jazzorkesten terecht gekomen. En daardoor ben ik vooral veel aan het componeren. En met Bonsai Panda wil ik samen met Jelle Roozenburg ook wat nieuwe dingen gaan doen. 

Welke herinneringen aan je carrière zijn je het dierbaarst?
De eerste keer dat ik als kind bepaalde muziek, jazz hoorde. Daar heb ik nooit meer van losgekomen. Het ging om een plaat met muziek van Coleman Hawkins. Ook hoorde ik Louis Armstrong, Lester Young, Bix Beiderbecke, Joop Hendriks. Als kind is de tijd jou nog niet gepasseerd, je hebt heel open, alles is nog nieuw.

Waarom doe je graag wat je doet?
Ik kan niet anders. Van mijn tweede tot vierde speelde ik drums. Op mijn vijfde erfde ik een trombone. In een punkband speelde ik later gitaar en ook ben ik piano gaan spelen. Om dat allemaal op een podium te gaan doen, daar ben ik te laf voor, dat ga ik dus niet doen. Wat me in jazz een beetje tegen staat is de institutionalisering. Ik maak vooral graag muziek, ook op andere instrumenten. Ik had nooit gedacht dat ik ooit naar een conservatorium zou gaan, wist niet eens wat het was. Ik was super onzeker. Een conservatorium is zo’n instituut, ik moest er niet eens aan denken. Ik ben eerst op het Brabants Conservatorium in Tilburg terecht gekomen, bij Hans Sparla. Hij heeft mij super goed op weg geholpen. Na twee jaar Tilburg, werd het Rotterdam. Ik ben er nog steeds niet uit of een conservatorium volgen goed is. Ik denk van niet. Je komt daar binnen, krijgt als een soort gezel een leraar, wordt een goede instrumentalist, maar wel heel beperkt. En dan kom je mensen tegen als Paul van Kemenade, bent het meteen overal over eens. We verzinnen dan onze eigen taal. En dáár heeft het conservatorium niet aan bijgedragen.

Wanneer is je passie voor jazz ontstaan?
Toen ik nog heel klein was heeft mijn moeder mij die bijgebracht. Als er een soort New Orleans-beat op een plaat voorbij kwam, werd zij daar verschrikkelijk blij van. En ik ook. En als ik met haar naar jamsessies in Breda ging, zat ik ademloos te luisteren.

Louk Boudesteijn: “Ik ben er nog steeds niet uit of een conservatorium volgen goed is. Ik denk van niet.”

Van welke ontwikkeling in de jazzgeschiedenis had je onderdeel willen zijn?
Het begin is altijd het mooiste van alles. Ik denk dus de jaren twintig en later de jaren zestig. Ik beluister die periodes niet meer, maar ze zijn heel belangrijk voor me geweest. Charlie Parker was een keerpunt voor mij, later ook Archie Shepp en Ornette Coleman.

Wat is het bizarste dat je ooit mee hebt gemaakt tijdens een concert?
Bizarre dingen meegemaakt? Dat valt wel mee, ben een beetje saai eigenlijk. Wat wel bizar was, was toen ik als jong kuiken mee op tournee ging met Paul Weller. Ik repeteerde voor het eerst in Londen, dat ging er zó professioneel aan toe. Paul was een stijlicoon, we deden een grote tournee, werden achtervolgd door fans. Ook herinner ik me nog een concert met het Paul van Kemenade Quintet in Kaapstad, met de pas geleden overleden trompettist Feya Faku en Louis Moholo. De eigenaar van de club waar we speelden was niet oké. Aan de ene kant van de ruimte zat een rij Arabieren, die niet op hielden met lullig doen tegen de zwarte Afrikanen. Een van hen greep een stoel en om geweld te voorkomen, werden de Arabieren buiten gezet. Ondanks alle spanning werd het trouwens wel een geweldig concert. Maar het was wel heel bizar: die Arabieren, zwarte Afrikanen, blanke musici en die eigenaar die met het verdwijnen van de Arabieren ook zijn geld zag verdwijnen.

Waar vind je inspiratie?
Ik wil me niet laten leiden door alle ellende die er nu op de wereld is. Ik wil het belang van muziek blijven zien. Misschien leveren al die slechte dingen ook inspiratie op om er met zijn allen iets gaafs van te maken. Je leven goed invullen is zo geweldig omdat je ook fantastische mensen tegen komt. Ik krijg ook inspiratie als ik andere mensen hoor spelen. Voor mij is dan alles hetzelfde: Johnny Rotten, Marc Ribot, Paul van Kemenade, György Ligeti. Dat is altijd een zoektocht naar iets verrassends.

Wat is het spannendste dat je ooit hebt ondernomen?
Muziek maken is altijd spannend. Dan ben ik nooit relaxed.

Louk Boudesteijn: “Misschien leveren alle slechte dingen in de wereld ook inspiratie op om er met zijn allen iets gaafs van te maken.”

Welk muziekstuk of album heeft voor jou een speciale betekenis?
De plaat Duke Ellington & John Coltrane (uit 1963, rvdh). Daar word ik altijd emotioneel van. Alles wat ik gaaf vind, komt daar bij elkaar. Duke Ellington is voor mij de eerste die van entertainment kunst maakte. Hij heeft iets ontzettend doorbroken. Zie het als een vogelkooi vol papegaaien, elk met een eigen verendek. En Coltrane: dat was zó’n genie, zowel intellectueel als emotioneel. Die twee ritmesecties op die plaat, hoe die bij elkaar komen! Duke Ellington & John Coltrane is een monument in de tijd, een bezegeling van strijd om muziek te laten winnen.

Wat neem je altijd met je mee?
Een notitieboek en een zonnebril.

Welke actualiteit heeft je aandacht?
Net als iedereen het feit dat er zoveel in de wereld aan de hand is. Mijn vriendin is Amerikaanse, van die kant krijg ik ook wat mee. Ik sta te kijken wat ik van Amerika leer, daar wordt zo anders gedacht en gehandeld. Maar ook wat er in Nederland en Europa gebeurt, houdt me bezig. Het gaat zo slecht in de wereld en hier, bij ons is iedereen zo ontevreden en wordt dat toegeschreven aan anderen.

Wie is je grote voorbeeld buiten de jazz?
Nelson Mandela. Hij was een man met zó’n menselijkheid, slimheid, geduld en tactiek om het voor iedereen beter te krijgen. Hij was hét goede voorbeeld voor alle mensen.

Wat intrigeert je aan je instrument?
Ik noem de trombone, omdat ik daar het meeste mee doe. Qua bereik ligt hij heel dicht bij de stem, mijn stem. Die vocale kwaliteiten intrigeren me. Je kunt er super lelijk op spelen, ook fluwelig en zacht. Het instrument is fretloos, je kunt er dus ook mee tussen de noten spelen. Dat is een kracht van de trombone, die je dan ook moet gebruiken. Het mooiste is als je een paar trombones tegelijk hoort spelen, dan hoor je koralen, een soort koor. 

Louk Boudesteijn: “Qua bereik ligt de trombone heel dicht bij de stem, mijn stem. Die vocale kwaliteiten intrigeren me.”

Wat heb je geleerd van je muziek?
Van muziek maken leer je sowieso veel van andere mensen. Je leert over samenspelen. Dat is iets wat je constant moet willen leren. Solo’s vind ik daarom erg, samen spelen is muziek maken. Een solo moet je eigenlijk niet zo noemen, je moet gewoon spelen. Enne, als orkestleider heb ik vooral veel afgeleerd.

Wat wilde je vroeger altijd worden?
Daar heb ik nooit aan gedacht, heb geen idee. Ik wilde musicus worden, muziek doe je.

Wanneer ervaar je de vrijheid te falen?
Fouten maken of iets mis laten gaan is het mooiste wat er is. Maar als je daar op focust, moet je geen musicus worden. Wat je moet proberen is falen niet belangrijk te vinden. Dat zit in het grotere geheel van falen. Als je probeert als mens het beste te doen, faal je nooit.

Welke ontwikkeling in de jazz juich je toe?
Dat er zoveel verschillende mensen in het jazzlandschap komen. Ik vind het leuk dat meer mensen hun vrijheid zoeken, hun eigen lied zingen. En niet alleen maar witte middenstanders. Ik heb het idee dat vrije improvisatie weer wat opleeft. Dat het niet meer alleen om een akkoordenschema, thema en solo gaat. Gaaf vind ik Ambrose Akinmusire op het gebied van koperinstrumenten. Dat hele vocale, alles uit de trompet halen. Dat hoor je op een trompet zelden terug, dat mensen qua geluid meer zichzelf vinden. Wolter Wierbos en Duke Ellington konden het, dat manipuleren van sound. Op trompetgebied is op dit moment veel aan de hand. Het intrigeert me, dat bij een instrument dat altijd achter blijft, veel te winnen is.

Met wie werk je graag samen?
Met al degenen met wie ik al speel. Met Bonsai Panda is wel het summum. Was met Paul van Kemenade ook zo. Ik speel graag, ook in een rockband. Als ik ‘ja’ tegen iets zeg, speel ik met hart en ziel.

Welke dromen liggen nog voor je?
Naar buiten toe veel meer schrijven voor anderen. Ik ben geen echte big-bandman, maar ik vind het zo leuk om voor die orkesten te schrijven. Je kunt meteen alles afbreken. Big bands zijn heel conventioneel, waardoor je hun muziek gemakkelijk kunt open breken. Ik ben verslaafd aan componeren aan het raken. Kan daardoor frisser te werk gaan. 

Louk Boudesteijn: “Ik ben verslaafd aan componeren aan het raken.”

Aan wie geef je het Jazz-tafette stokje door?
Aan altsaxofonist en componist Marike van Dijk. Zij zoekt altijd naar nieuwe dingen, organiseert graag iets wat groter is dan zijzelf.  Ze schrijft prachtige muziek, dat hele orkest (het Amsterdam Art Orchestra, bestaande uit achttien musici, rvdh) van haar is zo’n prachtig initiatief. Ik kijk nu al uit wat zij in de volgende JAZZ-tafette gaat zeggen over orkestzaken, waar ik zelf ook zo mee bezig ben.

RINUS VAN DER HEIJDEN
Foto’s GEMMA KESSELS

www.loukboudesteijn.nl

Previous

Henk Zwervers emoties zijn van de bijzonderste soort

Next

Cantorias brengt sfeervolle harmonie in een zinderend Bimhuis

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Lees ook