De naam van de nieuwe stokjesdrager van deze rubriek zal niet iedereen bekend in de oren klinken. Toch loopt de Braziliaan Matheus Nicolaiewsky al zo’n kleine veertien jaar mee in het vaderlandse jazzcircuit. Zijn vader studeerde in de jaren tachtig in Amsterdam en toen het duidelijk werd dat zoon Matheus aan een carrière als beroepsmusicus wilde beginnen, koos hij als bijna vanzelfsprekend voor Nederland. Hij volgde een conservatoriumopleiding in Den Haag en dook en duikt bij allerlei Nederlandse musici op: Peter Beets, Yoran Vroom, Joris Posthumus, Sander Smeets, Timothy Banchet, Benjamin Herman, Stochelo Rosenberg, Rembrandt Frerichs, Trijntje Oosterhuis en vele anderen. Matheus Nicolaiewsky bespeelt zowel de elektrische als de akoestische bas. John Patitucci is zijn favoriete bassist, maar hij noemt vol eerbied ook diens en zijn eigen voorgangers: Ray Brown, Oscar Pettiford, Paul Chambers, Ron Carter. Het moge duidelijk zijn: Matheus Nicolaiewsky is niet voor één gat te vangen.
Waar ben je op dit moment mee bezig?
Ik ben net terug van een tour door Brazilië en Argentinië. Met voor het eerst optredens met mijn eigen trio met gitarist Yotam Silberstein en drummer Kiko Freitas. Eind dit jaar komt er een eerste plaat van uit. Ik ben ook druk met het trio van Francesca Tandoi, mijn lieve vrienden met wie ik graag speel. We hebben veel leut in deze ongelooflijke band. En verder moet ik elke dag oefenen, anders slaat de contrabas absoluut terug.
Welke herinneringen aan je carrière zijn je het dierbaarst?
Ik heb niet één speciale herinnering. Maar het is altijd speciaal als je met een van je favorieten, die je al kent vanaf je kindertijd, kunt spelen. Toen hoorde je ze, nu sta je met hen op het podium. Ik noem liever geen namen, ze zijn allen even speciaal.
Waarom doe je graag wat je doet?
Het is toch een droombaan om te kunnen reizen, overal spelen, nieuwe personen en culturen te ontmoeten. De jazz biedt eindeloos veel mogelijkheden om altijd beter te worden, altijd student te blijven.
Wanneer is je passie voor jazz ontstaan?
Op mijn zesde kreeg ik mijn eerste gitaarles, rond mijn elfde stopte ik even, op mijn twaalfde pakte ik de elektrische bas op. Toen hoorde ik Jimi Hendrix en Stevie Ray Vaughan, maar toen ik Jaco Pastorius hoorde en daarna Charlie Parker, werd mijn hoofd zowat opgeblazen. Hun muziek ging recht mijn hart in: dat wilde ik ook gaan doen, hetzelfde ook als Django Reinhardt. Bij Jaco en Charlie ging ik meteen basgitaar spelen, rond mijn zeventiende nam ik de contrabas ter hand.
Van welke ontwikkeling in de jazzgeschiedenis had je onderdeel willen zijn?
Van nú. Al mijn helden, Ray Brown, Oscar Pettiford, Paul Chambers, Ron Carter, zij hebben allemaal bijgedragen aan de traditie. Nu wil ík dat doen. Je moet de traditie respecteren, maar je er niet door laten weerhouden.
Wat is het bizarste dat je ooit mee hebt gemaakt tijdens een concert?
Tijdens een concert in Brazilië kwam ik na de pauze terug op het podium en waren al mijn spullen weg. Bij een ander concert ging ik in de pauze een luchtje scheppen, kwamen er drie kerels met een mes in de hand op me af. Werd ik opnieuw beroofd, al mijn geld kwijt. Ik had toen nog geen telefoon, anders was die ook weg geweest.
Waar vind je inspiratie?
Bij platen. Maar ook bij pogingen om met mensen te spelen die meer ervaring hebben dan ik en daarvan te leren. En ik vind ook inspiratie door naar de grote meesters te luisteren en naar interviews met hen. Ook mensen die op hoog niveau sporten inspireren mij. Ik ben een groot tennisfan.
Wat is het spannendste dat je ooit hebt ondernomen?
Naar Europa komen. Met slechts een bas in mijn bagage en mijn familie achter latend. Ik was toen 19 jaar, ben even terug gegaan en vanaf mijn 20e voorgoed terug. Ik ben er trots op dat het mij is gelukt. Waarom ik voor Nederland koos? Mijn vader studeerde eind jaren tachtig in Amsterdam. Kiko Freitas, een van de beste drummers in Brazilië raadde me aan haar Nederland of Zweden te gaan. Dat heb ik opgeslagen. Ik koos voor Den Haag, zonder te weten waaróm. Ik heb daar geluk mee gehad, want Den Haag is zo goed in bebop. De stad heeft zoveel respect voor die traditie, ik ben echt blij dat ik in die omgeving terecht ben gekomen. Ik wist niets, wilde gewoon bas spelen. Ik heb in Den Haag veel musici ontmoet, ook mijn vrouw Elle Petrosiute, een grote zangeres.
Welk muziekstuk of album heeft voor jou een speciale betekenis?
Mistura Fina van John Patitucci, mijn favoriete bassist. Hij speelt Braziliaanse muziek met jazzvocabulaire, zowel elektrisch als akoestisch. Maar op zo’n hoog niveau op beide instrumenten dat ik meteen wist dat ik dit ook wilde.
Wat neem je altijd met je mee?
Ik probeer altijd goede drummers mee te nemen, helaas passen ze niet in mijn bagage.
Welke actualiteit heeft je aandacht?
Ik probeer uit te vinden wat er gebeurt in de muziekindustrie. Ik zie hoe de oude generatie worstelt om mee te kunnen komen, wat meestal niet lukt. Dat veroorzaakt nogal wat moeilijkheden. Ik keer ook steeds meer terug naar mijn Braziliaanse roots. Ik denk dat ik de juiste balans van wat ik in mijn hoofd heb tussen Braziliaans en jazz, heb gevonden.
Wie is je grote voorbeeld buiten de jazz?
Jannik Sinner en de Braziliaan Gustavo Kuerten, beiden tennisser.
Wat intrigeert je aan je instrument?
Mijn instrumenten zijn niet alleen een fascinatie voor mij, maar ook een obsessie. Ik probeer altijd terug te gaan naar de eerste keer dat ik de stekker van mijn basgitaar in de versterker stak. Dat is steeds: wow! Ik ben door het vele reizen soms zo moe dat ik geen muziek wil horen, maar ik probeer altijd terug te keren naar die eerste keer.
Wat heb je geleerd van je muziek?
Ik leer nog steeds. Ik ben een musicus die bas speelt en alles wil leren van andere instrumenten. Ik wil weten hoe Charlie Parker dacht en speelde en met lyriek en expressie omging.
Wat wilde je vroeger altijd worden?
Tennisser. Ik dacht aan niets anders dan sport. Later kwam daar de muziek bij.
Wanneer ervaar je de vrijheid te falen?
Als ik iets speel dat niet gearrangeerd is. Soms speel ik met Trijntje Oosterhuis in haar Burt Bacharach-project. Elke noot moet dan perfect zijn. In ware jazzsituaties mag je risico’s nemen. Als je ouder wordt laat je meer fouten toe. Ik hoop dat er een tijd komt dat er geen sprake meer is van fouten. Dan ben ik waar ik zijn wil.
Welke ontwikkeling in de jazz juich je toe?
Als ik hoor hoe iemand groot respect heeft voor de jazztraditie en dat op hoger niveau brengt. Ik denk dan aan Kurt Rosenwinkel, Peter Bernstein en Brad Mehldau. Zij vonden hun eigen manier om met hun muziek te praten.
Met wie werk je graag samen?
Ik ben heel gelukkig met de projecten waarmee ik nu bezig ben. Ik denk dan aan pianist Hans Vroomans en Yoran Vroom met wie ik een trio vorm, waarvan binnenkort een cd uitkomt. Vervolgens aan het trio van Francesca Tandoi, met wie we waarschijnlijk in december een album uitbrengen. Ik houd van veel muziekstijlen, dat is het mooie van bas spelen. Ik speel daarom ook vaak met gypsies, zoals Paulus Schäfer en Stochelo Rosenberg. Zij hebben een speciaal plekje in mijn hart.
Welke dromen liggen nog voor je?
Ik heb mijn dromen al achter de rug. Wat ik nu heb bereikt, wilde ik altijd al. Wat kan ik nog meer wensen? Ik probeer nog wel steeds beter te worden.
Aan wie geef je het Jazz-tafette stokje door?
Aan Hans Vroomans. Hij is de pianist van het Metropole Orkest. Ik wil hem graag in het spotlight plaatsen. Hij heeft veel banden met Braziliaanse muziek en treedt vaak op.
RINUS VAN DER HEIJDEN
Foto’s GEMMA KESSELS