In de 114 voorgaande afleveringen van JAZZ-tafette zijn vogels van velerlei pluimage voorbij geschoven. En allemaal toonden ze, telkens op een eigen manier, hun liefde voor jazz. Maar de JAZZ-tafette-kandidaat voor deze maand april zegt hardop dat ze geen passie heeft voor jazz. Ze heeft er zich ook niet in verdiept. Zo, die zit! Gaandeweg het gesprek met deze bijzondere kandidaat Yanna Pelser blijkt echter wel haar líefde voor jazz, in het bijzonder één element ervan: de improvisatie. En of dat niet genoeg is: liefst de vrije vorm ervan. Yanna Pelser mag dan klassiek musicus zijn, zij en haar altviool én stem duiken vaak op in jazzomgevingen. Nog niet zo lang geleden nam zij de plaats in van hoornist Morris Kliphuis in het trio Kapok, dat nu als Ponga door het leven gaat. Ook maakt zij deel uit van AM.OK van Tijn Wybenga en speelt zij met Ikarai, Karsu, Oene van Geel en Jordi Carasco Hjelm, om maar enkele namen uit de jazz-/improvisatiehoek te noemen. Maar bovenal schittert Yanna Pelser in het North Sea String Quartet, waarmee zij onlangs het prachtige album ‘Splunge’ uitbracht. JazzNu is er maar wat enthousiast over (zie de verwijzing naar de recensie onder dit artikel). En mocht een lezer van deze rubriek wel eens wat willen gaan doen aan zijn of haar fysieke balans of zijn of haar verkeerde gewoontes, dan staat de deur van Yanna Pelser open, omdat zij zich meer dan bekwaamd heeft in de Resonanzlehre, Musikphysiologie für Musiker. Wat u zegt: een bijzondere kandidaat!

Yanna Pelser: “Ik heb binnen Kapok de plek ingenomen van Morris Kliphuis en nu gaan Timon Koomen, Remco Menting en ik voortaan als Ponga door het leven.”

Waar ben je op dit moment mee bezig?
Met muziek schrijven voor De Zingende Altviolist, een soloproject dat ik combineer met zang. Ik vind het heel leuk mijn stem met de altviool te laten samenvallen en de stem de altviool te laten volgen. Soms sla ik een andere weg in. Dit vergt veel gevoel, je moet je twee hersenhelften scheiden omdat het qua intonatie complex is. Alle composities ontstaan vanuit vrije improvisaties. Een tweede project waarmee ik bezig ben is muziek schrijven voor een nieuw project van het North Sea String Quartet, waarvan ik deel uitmaak. Alle vier schrijven we voor een nieuw album. En als derde punt noem ik het componeren voor een muziektheatervoorstelling die in samenwerking met Via Berlin op het Oerolfestival in première gaat. Ik speel daar zelf ook met twee leden van Kapok. Ik heb de plek ingenomen van Morris Kliphuis en nu gaan Timon Koomen, Remco Menting en ik voortaan als Ponga door het leven. Omdat we alle drie iets met theater hebben, schrijven we ook alle drie voor dit project. En als laatste punt voor deze vraag noem ik de bewegingslessen die ik geef voor musici. Velen van hen zijn op zoek naar een betere houding. Dat klopt overigens niet helemaal, omdat het eigenlijk over loslaten gaat. Deze lessen komen voort uit de Resonanzlehre, waarin je op zoek gaat naar je fysieke balans en verkeerde gewoontes afleert.

Welke herinneringen aan je carrière zijn je het dierbaarst?
Ik houd me al lang bezig met strijkkwartetten. Om hiervan onderdeel te zijn is mij heel dierbaar. Je vindt er het mooiste samenspel, alles sympathiseert met elkaar, het is tegelijk fragiel en heel krachtig. 

Waarom doe je graag wat je doet?
Ik kan niet anders. Toen ik jonger was had ik me willen inzetten voor de wereldvrede. Dit fascineert me eindeloos. Ik wil er nog steeds mee bezig zijn, maar nu met muziek. Als je met musici samenwerkt, is er zoveel te ontdekken, daar heb je aan een mensenleven nog niet genoeg. 

Wanneer is je passie voor jazz ontstaan?
Ik heb niet echt een passie voor jazz. Ik ben een klassiek musicus. Ik heb nooit jazz gestudeerd en me er ook niet in verdiept. Vrije improvisatie hoeft echter niet jazz gerelateerd te zijn. Dat ik voor 95 procent ook in jazz en wereldmuziek ben geïnteresseerd is omdat je daarin het best vrij kunt improviseren. Ik ben een flexibele musicus. Toen ik nog klassiek studeerde, wisten de jazzmensen me al te vinden. Als je goede oren hebt, kun je van allerlei scenes leven.

Yanna Pelser: “Dat ik voor 95 procent ook in jazz en wereldmuziek ben geïnteresseerd is omdat je daarin het best vrij kunt improviseren.”

Van welke ontwikkeling in de jazzgeschiedenis had je onderdeel willen zijn?
Ik weet niet zoveel van de jazzgeschiedenis. Ik heb er wel een vaag idee van. Ik weet bijvoorbeeld dat toen Miles Davis druk bezig was, dat een spannende tijd was. Iemand als Hermeto Pascoal was ook heel interessant in zijn jongere jaren.

Wat is het bizarste dat je ooit mee hebt gemaakt tijdens een concert?
Ik heb ooit een uittreding meegemaakt tijdens een concert  van vader Toumani en zoon Sidiki Diabaté in het Bimhuis. Tijdens hun spel op de kora raakte ik in trance en zweefde ik mijn lichaam uit. Dat heet uittreding. Die werd veroorzaakt door de klank van de kora en hoe hij werd bespeeld. Een ander bizar moment deed zich voor tijdens een concert in China. Er klonk steeds een feedback toon. Toen wij na lange tijd stopten met spelen, nam de toon af. De bandleider nam de microfoon en vroeg aan de vrouw die ons tijdens ons verblijf daar, begeleidde: ‘Mary, can you fix it?’ Er gebeurde niets. Uiteindelijk bleek het een walkie-talkie te zijn die aan stond.

Waar vind je inspiratie?
In eigen gevoelens, in muziek van anderen, ook in verhalen. Vaak als ik een passage in een boek heb gelezen die me aanspreekt, kan ik er zó een liedje over schrijven. De laatste tijd duikt de dood vaak op, dat raakt me erg. Dat wil ik in muziek en tekst uiten.

Wat is het spannendste dat je ooit hebt ondernomen?
Mijn reis naar New York in 2018, in mijn eentje. Ik was heel erg zoekende, wist niet of ik wel in Rotterdam wilde blijven. Ik dacht toen dat het tijd was voor een internationale opening van mijn leven. Ik ben tien dagen in New York geweest.

Yanna Pelser: “Vaak als ik een passage in een boek heb gelezen die me aanspreekt, kan ik er zó een liedje over schrijven.”

Welk muziekstuk of album heeft voor jou een speciale betekenis?
Ainsi la nuit van Henri Dutilleux, dat vind ik een ongeëvenaard stuk voor een strijkkwartet. Het is heel complex en bevat tegelijk heel veel emotie. Bij hem tref je een soort organisme wat van alles uitdrukt. 

Wat neem je altijd met je mee?
Mijn altviool en telefoon. Muziek van anderen ontdekken doe ik vooral op social media. Ik voel me met de muziekscene on line verbonden. Dat vind ik een positief punt.

Welke actualiteit heeft je aandacht?
Hoe Israël zich gedraagt frustreert me enorm. Hoe vaak moeten we nog horen dat Israël oorlogsmisdaden begaat. Netanyahu moet worden terug gefloten. Ik ben er niet obsessief mee bezig, maar deze kwestie raakt me wel heel erg.

Wie is je grote voorbeeld buiten de jazz?
Joni Mitchell. Zij heeft iets wat bij mij een heel gevoelige snaar raakt. Wayne Shorter heeft ooit gezegd dat Joni heel veel sus-akkoorden gebruikt. Zij antwoordde daarop dat dat klopt, omdat muziek altijd iets in zich heeft wat ergens naar verlangt; suspense. Joni wil altijd ergens heen, wat mij erg aanspreekt. Het is allemaal niet zo spannend, maar het verveelt nooit. Dat genre van singer-songwriter is door Joni Mitchell toen al ‘completed’ geworden.

Wat intrigeert je aan je instrument?
Alles. Ik ben op vijfjarige leeftijd begonnen op viool. Ik had toen al moeite met hoge-piepsnaren. Ik kreeg traanogen van dat schelle. Een meisje voor mij speelde altviool, met zijn diepe klank, warmte en melancholie. Mijn stem is ook wat lager, daarom kan ik goed matchen met de altvioolklank. Ik heb sinds een jaar een Max Möller altviool uit 1946 met een mooie diepe klank. Hij is best wel groot en bol. De rol van een altviool in klassieke muziek ligt eigenlijk in de lijn van de menselijke stem. Hij vervult een wat dienstbare en ondersteunende rol. Bach en Rachmaninoff speelden ook altviool. Dan zaten ze in het midden van het orkest waardoor ze impulsen gaven om de melodie-instrumenten beter te laten klinken. In jazzmuziek is de altviool meer de solist.

Yanna Pelser: “Ik had als vijfjarige al moeite met hoge-piepsnaren. Ik kreeg traanogen van dat schelle.”

Wat heb je geleerd van je muziek?
De hele tijd van alles. Vooral over mezelf. Ook dat mijn mensenleven te kort is om te ontdekken wat nog uit mij kan komen als componist. Ik zie het een beetje als oneindigheid.

Wat wilde je vroeger altijd worden?
Caissière. Ik vond de piepjes van de kassa zo leuk. Als puber wilde ik heel graag architect voor pretparken worden. Ik had een fascinatie voor rollercoasters en achtbanen, daar werd ik rustig van. Toen kwam ik er achter dat muziek echt iets was en kreeg ik veel plezier in het samenspel met anderen. Ik dacht: dit wil ik gewoon blijven doen. De leraar van de muziekschool vroeg of het conservatorium niets voor mij was, waarop ik antwoordde dat ik plezier in het spelen wilde houden. Ik ben toch naar het conservatorium gegaan, waar ik een moeilijke periode kende. Je wordt daar tot perfectionist gemaakt. Er werd te veel aan me getrokken en ik ging onderuit. Ik ben toen met bewegingsleer begonnen en daardoor is het mij gelukt beroepsmusicus te worden.

Wanneer ervaar je de vrijheid te falen?
Eigenlijk nooit op het podium. Falen zou ik daar heel graag willen voelen. Dat zit nog diep door mijn klassieke opleiding, daar is het echt niet de bedoeling dat je fouten maakt. De vrijheid om te falen is iets wat ik graag nastreef. Dat voel ik wel bij het schrijven van mijn eigen muziek. Maar daar kun je het bijschaven. Op een gegeven moment is een stuk een keer af. Na een aantal jaren denk je dan: waarom heb ik dat toen zo snel geschreven? Ik wil vrij zijn tijdens het creëren en tijdens het reproduceren voelen dat ik het zelf heb gecreëerd. 

Welke ontwikkeling in de jazz juich je toe?
De tijd van Instant Composers Pool. Die mag van mij best een beetje terug komen. Er mag ook meer humor opduiken, het is allemaal een beetje braaf. En meer dynamiek mag ook. Als klassiek musicus mis ik een enorme ‘range’. Ik heb soms bij jazz het gevoel dat die daar niet erg wordt gebruikt. 

Met wie werk je graag samen?
Ik vorm een vrij-improduo met de Zweedse contrabassist Jordi Carasco Hjelm. Ik heb hem ontmoet tijdens mijn conservatoriumperiode. Vanaf het eerste moment dat we speelden vroeg ik mij af: hoe kan dit? Wij sluiten naadloos bij elkaar aan, het is zó’n groot genot om met hem samen te spelen. We doen dat bijna nooit in de vorm van een concert, liever als in een speeltuin. Jordi is een heel goede klassieke musicus, maar van jongs af aan heeft hij ook veel Zweedse volksmuziek gespeeld. Hij is enorm groovy.

Welke dromen liggen nog voor je?
Een solocarrière met De Zingende Altviolist. Dit om die eigen klankwereld van de altviool en de stem binnen een grensoverschrijdende stijl te gebruiken.

Yanna Pelser: “De tijd van Instant Composers Pool. Die mag van mij best een beetje terug komen.”

Aan wie geef je het JAZZ-tafette stokje door?
Aan Jelle Roozenburg. Hij heeft een echt gitaargeluid, dat je uit duizenden herkent. Zijn eigen sound komt in elk bandje naar voren. Ook als componist is hij heel gaaf, omdat hij steeds maar nieuwe dingen ontdekt met zijn modulaire synthesizer. Als echte jazzmusicus kan hij ook klassieke muziek schrijven. 

RINUS VAN DER HEIJDEN
Foto’s GEMMA KESSELS

Lees hier de recensie ‘Splunge’ van het North Sea String Quartet

Previous

'Splunge' van North Sea String Quartet als parfum voor het onderbewuste

Next

Bart Suèr, hoofd jazzafdeling Koninklijk Conservatorium: “Iedereen drummen, dat gaan we nu introduceren’

Lees ook