Ons gesprek is nauwelijks twintig minuten gaande als op een joyeuze manier de deur wordt open gegooid en een vrolijk lachend gezicht om de hoek komt kijken met de vraag: “Gaat het een beetje, Paul?” Paul kijkt enigszins verstoord op, maar als hij dit lachende gezicht ziet, ontdooit hij: “Ja hoor, het gaat prima.” Waarop de vrouw het kantoor betreedt, nog altijd breed lachend op mij afstevent, haar hand uitsteekt en zegt: “Ik ben Jos.”

Daarmee maakte ik op die ochtend in 1987 binnen nog geen half uur kennis met twee grootmachten van het North Sea Jazz Festival: de oprichters Paul en Jos Acket. Ik zou beiden nog vaak ontmoeten; Paul in het volle licht van ‘zijn’ toen al tot reuze proporties uitgedijde festival, Jos in de schaduw omdat zij bekendheid kon missen als de spreekwoordelijke koude pap. Maar Jos was even belangrijk voor North Sea, zoals het festival al snel ging heten, als haar echtgenoot Paul.

Jos Acket, geboren als Geertruida Catharina Liduina Nieuwmans, is op 3 februari 2025 overleden, op 6 februari is zij gecremeerd, in het bijzijn van alleen haar naasten, kinderen, (achter)kleinkinderen en partners. Haar as wordt bijgezet in het familiegraf op de begraafplaats Oud Eik en Duinen in Den Haag. 

Jos Acket mocht dan de publiciteit mijden, als wij elkaar na die eerste ontmoeting ergens troffen, kwam zij – nog altijd – breed lachend en belangstellend een praatje maken. Zelfs toen zij allang geen band meer had met North Sea, gebeurde dat nog altijd. Bijvoorbeeld in het AT&T Danstheater in Den Haag, waar wij elkaar in 1998 in de pauze van een dansvoorstelling tegen het lijf liepen.

Jos Acket stond pal naast haar echtgenoot, toen hij in juli 1976 in zes zalen van het Haagse Congresgebouw het eerste North Sea Jazz Festival organiseerde. Er kwamen negenduizend mensen af op de driehonderd musici die (toen al) stonden geprogrammeerd. De rest is geschiedenis: het grootste (binnenshuis)jazzfestival ter wereld groeide als de spreekwoordelijke kool en trok elk jaar al snel in drie dagen tussen de 75.000 en 80.000 bezoekers. 

Tijdens onze eerste ontmoeting, die dag in 1987 in het enorme woonhuis van de Ackets in Scheveningen, stak Paul Acket uitgebreid de loftrompet over zijn echtgenote Jos, die hem alle dagen – en nachten – terzijde stond bij dat elk jaar maar terugkerende North Sea Jazz. Jos Acket beheerde het zakelijk- en marketingdeel van het festival, haar echtgenoot de artistieke kant. Zakelijk leider en artistiek leider in één bed, gesmeerder kun je een moloch als North Sea niet op gang krijgen, zou je zo zeggen. En toen ook de beide dochters Karin en Madelon zichzelf inlijfden bij de organisatie van het festival, werd North Sea Jazz helemaal een familiebedrijf.

EIGEN VERMOGEN

Paul Acket vertelde tijdens ons interview hoe riskant het elk jaar was het festival te organiseren. Natuurlijk hadden hij en zijn vrouw daarvoor financiële bronnen aangeboord, maar er waren edities dat het eigen vermogen moest worden aangesproken. Acket gaf grif toe dat dit “behoorlijk ruim” was, omdat de verkoop aan uitgeversconcern VNU van de muziekbladen Muziek Express en Popfoto waarvan hij de oprichter was, miljoenen had opgebracht. Bovendien was de van oorsprong journalist ook impresario. En ook dat was geen liefdeswerk. Maar die miljoenen konden de begroting van North Sea niet dekken. Hetgeen uiteraard ook niet de bedoeling was. Subsidies van het rijk en de gemeente Den Haag maakten het mogelijk toch elk jaar het festival een jaartje ouder te laten worden.

Paul Acket, die op vele foto’s te zien is met zijn onafscheidelijk sigarettenpijpje in hand en mond, was een kettingroker. Nadat in 1990 longkanker was geconstateerd, overleed hij op 5 oktober 1992, 69 jaar oud. Jos Acket zag het nog een jaar aan, waarna zij de draaiboeken en de naam North Sea Jazz Festival verkocht aan Mojo Concerts.

In een interview in NRC keek zij zo’n acht jaar later terug op dertig jaar keihard werken. ,,Geld is altijd een zorg geweest”, zo zei zij. “Een hoge dollarkoers of de gages waarvan we altijd vijftig procent vooruit moesten betalen. Dat geld hadden we natuurlijk niet omdat de entreegelden nog niet binnen waren. Ons huis is regelmatig als onderpand ingezet, waar ik bloednerveus van werd. Er zou maar een catastrofe gebeuren. Je bent alles kwijt. Maar Paul stelde me dan weer gerust met: ‘Ach meisje, op ons zolderkamertje waren we toch ook gelukkig’.”

RINUS VAN DER HEIJDEN
Foto LEO VAN VELZEN

Previous

Hoff, Somsen en Lindholm bieden muzikale troost in mistige dagen

Next

Spinifex toont zich wederom als stormachtige en wendbare moloch

Lees ook