Jazzcomponiste en -pianiste Carla Bley is dinsdag 17 oktober in haar huis in Willow, een gehucht in de staat New York overleden. Zij werd 87 jaar. Als doodsoorzaak noemde haar echtgenoot Steve Swallow een hersentumor.

Carla Bley tijdens een concert in het Bimhuis in Amsterdam op 15 juli 2016.

Carla Bley was een van de eerste vrouwelijke componisten in de jazz. Zij heeft talloze stukken geschreven, die door ontelbaar veel jazzmusici zijn vertolkt. Hoewel zij aanvankelijk naam maakte als pianist, zijn haar enorme verdiensten voor de ontwikkeling van de Amerikaanse jazz gelegen in haar talent als componist. Voor velen waren haar activiteiten in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw een opstap naar een eigen muzikale loopbaan. Carla Bley was een kind van de jazzrock, een fusievorm tussen rockmuziek en jazz. En ook weer niet, omdat zij zich onderscheidde in deze muziekstijl door haar inspanningen beide muziekvormen naast elkaar te laten opgaan, in plaats van ze te mengen zoals tijdgenoten Weather Report, Return to Forever of Mahavishnu Orchestra deden. En meer nog door allerlei andere invloeden toe te laten, zoals Indiase raga, free jazz, theatermuziek van Kurt Weil, multifone pianoklanken en fanfaremuziek. 

Als je rond  1972 – en de jaren erna – niets vermoedend in een gezelschap van jazzfreaks opmerkte dat je Escalator over the Hill niet in je platenkast had staan, werden hoon en spot jouw deel. Want de driedubbel-elpee van het Jazz Composer’s Orchestra van Carla Bley en dichter Paul Haines was kort na het uitkomen een jaar eerder al een relikwie, zo’n hebbeding waar je niets anders over mocht zeggen dan dat het het beste album was dat ooit was gemaakt en nooit meer zou worden geëvenaard.

Maar degenen die zich in woord, gebaar, kleding en houding in die woelige jaren afficheerden als de ‘echte’ jazzcats, lieten zich niet gek maken. Escalator over the Hill, het zou wat… Was een plaat voor jongeren die nog op zoek waren naar hun eigen identiteit en die vonden in de in die jaren al stevig gegrondveste jazzrock. Gewoon laten betijen die Escalator, die modegril, zou zichzelf wel opheffen.

Carla Bley tijdens een irterview met JazzNu in Amsterdam in juli 2016.

Niet dus. En terecht, want Escalator over the Hill was niet alleen het onontkoombare visitekaartje van de toen nog tamelijk onbekende Carla Bley, de Amerikaanse pianiste die vooral in die hoedanigheid bekend was. Met Escalator over the Hill echter als met een bominslag haar naam vestigde als componiste. Zo zal Carla Bley herinnerd blijven: als een grande dame die de nauwe wereld van de jazzmuziek heeft voorzien van grillig nieuw werk, dat inmiddels door talloze anderen is uitgevoerd.

Toch had Carla Bley al eerder bekendheid kunnen verwerven. Had ze ook al wel een beetje gedaan, toen ze samen met contrabassist Charlie Haden het Liberation Music Orchestra oprichtte. Dat was in 1969, op initiatief van Haden, die niet alleen een muzikale, maar zeker ook een politieke boodschap wilde uitdragen. Het was op het hoogtepunt van de Vietnamoorlog, waar de Verenigde Staten een verloren strijd voerden, terwijl binnenslands armoede, werkloosheid en drugsverslavingen het land te gronde richtten. Haden en zijn rechterhand Bley, die voor alle arrangementen tekende, wilden met hun muzikale aansluiting bij wereldwijde progressieve bevrijdingsbewegingen, de strijd voor álle onderdrukte mensen aangaan. De eerste titelloze plaat van het Liberation Music Orchestra sloeg in als een bom, de tweede, The Ballad of the Fallen, die pas in 1982 uitkwam, kon zich qua muzikale kwaliteit meten met de eerste. In totaal kwamen er vijf albums van dit zo bijzondere orkest uit. Het laatste was Time/Life uit 2016. Want na de dood van Charlie Haden in 2014 nam Bley de leiding van het orkest en toerde er mee over de wereld.

Carla Bley maakte met het Liberation Music Orchestra en Escalator over the Hill een stormachtige entree aan het jazzfront, maar haar komst was om nog een andere reden bijzonder. Zij behoorde tot de eerste vrouwelijke componisten in een wereld die door mannen werd – en grotendeels nog altijd wordt – gedomineerd. Toegegeven, Billie Holiday heeft ook wat werk op haar naam staan, zoals God Bless The Child en Don’t Explain en Bessie Smith haar Downhearted Blues en Backwater Blues, maar het zijn ‘slechts’ songs die à la minute ontstonden onder omstandigheden die deze zangeressen noopten hun treurnis in muziek uit te drukken. Geen van beiden zal met papier en potlood in de weer zijn geweest.

Carla Bley in 2016.

Carla Bley deed dat wel. Al op jonge leeftijd trok ze meer naar de schrijftafel dan naar de piano. Toen zij in 1957 huwde met Paul Bley, ging zij werk voor hem componeren. Waarvoor de pianist grote bewondering koesterde en dat hij meteen ging uitvoeren. Haar composities trokken meteen de aandacht, ook buiten de huiselijke kring van de Bleys: haar eerste op plaat vastgelegde stuk kreeg de titel Bent Eagle en kwam in 1960 uit op het Riverside-album Stratusphunk van George Russell. Daarna ging het hard, de zojuist gevestigde free jazz schreeuwde om ander werk dan de tot dan meestal kapot gekauwde jazzstandards. Carla Bley voorzag in die behoefte.

Musici als Jimmy Giuffre, Don Ellis, Art Farmer, Steve Kuhn, Gary Burton en Tony Williams – geen van allen free-jazziconen overigens – stonden te trappelen om werk van Carla Bley te spelen. Dat deden ook veel ‘vrije jongens’, die maar wat graag op Escalator over the Hill meespeelden. Zoals tenorsaxofonist Gato Barbieri, gitarist John McLaughlin, trompettist Don Cherry, toetsenist Don Preston en zangeres Sheila Jordan. Maar van de 53 deelnemende musici had een klein gedeelte geen jazzachtergrond. Zangeres Linda Ronstadt deed er haar eerste ervaring op, Cream-gitarist Jack Bruce, Paul Jones, zanger van Manfred Mann, altvioliste Nancy Newton en operazangeres Rosalind Hupp kwamen uit andere hoeken dan die van jazz. Uit die keuze was echter toen al te horen dat componist/arrangeur Carla Bley zich door geen enkele grens liet tegenhouden. Escalator over the Hill zou je een jazzopera kunnen noemen, maar Bley en de haren omschreven het pompeuze werk als een chronotransductie…

Carla Bley in 2016

Geen jazz(rock)opera derhalve in de keuze van uitvoerenden van haar composities, maar ook niet in de aard ervan: fanfaredelen wisselen pijlsnel af met verfijning die je alleen maar hoort bij kamermuziekensembles, cryptische sprongen gaan van vrolijk naar treurig; humor, zelden gehoorde akkoordwisselingen, het behoort allemaal tot haar standaardpakketten. Carla Bley maakte van de trombone een solo-instrument, zette brassbands op die nu eens niet overweldigend schetterend-unisono klonken en liet – geheel in de gangbare ‘traditie’ van die tijd – saxofoons gieren, scheuren, overblazen naar een atonaal, extatisch hoogtepunt. Waarbij zij er dan vaak ook nog voor waakte om zeker ritmes en tonale harmonie als basis onder haar composities te schuiven.

Het is juist deze periode van haar leven, de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, die Carla Bley bombardeerde tot een free-jazz musicus. Dat was zij echter beslist niet, hoogstens zou je haar in het hokje avant-garde kunnen onderbrengen. Hoewel dat ook discussies kan oproepen, want op het begrip avant-garde zat door de revolutionaire periode waar de jazzmuziek toen doorheen ging, aardig wat sleet. Laten we het er maar op houden, dat Carla Bley een pionier was, die de verdiensten van de free jazz die op haar schouders rustten, liet verglijden in de jazztraditie die ze nooit van haar leven helemaal heeft losgelaten. En die zelfs haar vrije muziek een imponerende diepgang meegaf.

De autodidact Carla Bley zei over haar originaliteit als componist dat ze niet beter wist dan ‘goede’ en ‘foute’ manieren om een liedje te schrijven. Tot haar vroege voorbeelden behoorden Thelonious Monk, Erik Satie en Miles Davis, die allemaal veel bereikten met weinig noten. Daartoe beperkte Bley zich echter niet; haar maximalistische werkstukken bewijzen het ten overvloede.

Carla Bley in 2016

Carla Bley ging overigens zeer vrij om met haar eigen composities. Wie haar wel eens heeft gehoord en gezien tijdens concerten van big bands die ze nogal eens leidde, kan hebben opgemerkt dat ze zich van de partituur op haar lessenaar weinig aantrok. Het ging ook hier vaak om vrijheid-blijheid. Naar eigen zeggen liet ze het ‘zware werk’ aan die grote orkesten over. “Je kunt een enorm gat achterlaten en de musici vullen het gewoon. Toen ik begon als componist, schreef ik een fragmentje van een idee en dan speelde het orkest een half uur gratis, waarna de groep het fragment aan het eind opnieuw inzette. En dat was mijn stuk.”

Carla Bley werd geboren als Lovella May Borg op 11 mei 1936 in Oakland, Californië. Haar vader, Emil Borg, was pianoleraar en kerkorganist. Van hem kreeg Bley haar eerste lessen. Ze verliet de middelbare school vóór haar eerste jaar en bevond zich op 17-jarige leeftijd al in New York, waar ze werk vond als sigarettenverkoper bij jazzclub Birdland . Daar ontmoette ze haar eerste echtgenoot, pianist Paul Bley. Ze trouwden in 1957, het huwelijk hield maar een paar jaar stand. Toch koos ze ervoor de rest van haar leven de achternaam van haar eerste man te blijven voeren.

In 1967 trouwde ze met de Oostenrijkse trompettist Michael Mantler (hun dochter Karen werd ook muzikante) en met hem stichtte ze het Jazz Composer’s Orchestra. Dat mondde uit in de Jazz Composer Orchestra Association, een vakbond die als doel had muzikanten betere arbeidsomstandigheden en inkomen te bieden dan bij reguliere platenmaatschappijen. In 1972 stichtte ze met echtgenoot Mantler de non-profitdistributiemaatschappij New Music Distribution. En nog later richtte Carla Bley opnieuw een label op: Watt Records, een sublabel van ECM waar ze zo’n 25 albums uitbracht. 

Carla Bley in 2016

En inmiddels had Carla Bley meer en meer afstand genomen van haar free-jazzinvloeden. Buiten allerlei andere interesses stelde ze haar talenten in dienst van onder andere rockmusici. In 1975 sloot ze zich aan bij een band met Jack Bruce op basgitaar en Mick Taylor van de Rolling Stones op gitaar. En ze schreef en coproduceerde alle nummers voor Fictitious Sports van Nick Mason, de drummer van Pink Floyd, met zang van Robert Wyatt, drummer van Soft Machine.

Het componeren ging door, tot aan het einde van haar leven. Carla Bley bleef uiterst productief en veelvormig. Zoals in jazzstukken als Ida Lupino en Lawns, de bigbandklassieker Fleur Carnivore, Reactionary Tango, waarmee ze op een wrange, wringende wijze Argentinië in haar onbegrensde oeuvre binnenhaalde. En natuurlijk de strijdliederen zoals The Ballad of the Fallen en The People United Will Never Be Defeated. En voorts nog nieuwe versies op volksliederen en in de laatste jaren van haar carrière de kamerjazz die zij uitvoerde met contrabassist Steve Swallow – met wie zij tot haar overlijden dertig jaar was gehuwd – en sopraan- en tenorsaxofonist Andy Sheppard. Hoewel zij in 2018 de diagnose hersentumor kreeg, bleef zij doorwerken. Met als laatste tastbaar resultaat het trio-album Life Goes On. Een enigszins bittere titel nu de wereld het moet doen zonder deze zo bijzondere en aangrijpende jazzgigant.

RINUS VAN DER HEIJDEN
Foto’s GEMMA KESSELS

Previous

Marit van der Lei raakt meteen door haar zucht naar avontuur

Next

Girls in Airports landden even in Maastricht

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Lees ook