JazzNu heeft januari 2018 uitgeroepen tot de Maand van de Piano. In 2016 en 2017 kwamen respectievelijk de Maand van de Contrabas en de Maand van het Slagwerk aan bod. De piano krijgt aandacht middels vijf interviews met pianisten, die op de vier zaterdagen van januari en de eerste zaterdag van februari worden gepubliceerd. Ieder van de gekozen musici leverde een specifieke bijdrage aan de ontwikkeling van de jazz- en improvisatiemuziek in Nederland. Guus Janssen beet het spits af op 6 januari. Op 13 januari wordt KAJA DRAKSLER belicht, op 20 januari Wolfert Brederode, op 27 januari Albert van Veenendaal en Jasper van ’t Hof sluit op 3 februari de serie af.

Drie gebeurtenissen markeren het jaar waarin jazzpianiste Kaja Draksler de sprankelende improvisator begon te worden die ze nu is: een overrompelend concert, een masterstudie klassieke compositie en haar kennismaking met de Amsterdamse improscene. “Improviseren ligt voor mij dichter bij componeren dan bij jazz.”

“Je kunt hem niet in je armen nemen zoals een gitarist zijn gitaar, je zet hem niet aan je mond zoals een blazer zijn saxofoon. Toch verlang je van hem dat hij bij een lichte aanraking van je vingers al doet wat jij wil.” Als Kaja Draksler (Slovenië, 1987) over piano’s vertelt, praat ze over persoonlijkheden. Want zo ziet ze haar instrument. Na bijna haar hele ruim dertigjarige leven op talloze piano’s en vleugels te hebben gespeeld, weet ze: elke vleugel heeft een eigen persoonlijkheid. Wil je er een concert op geven, dan moet je hem leren kennen, voelen hoe gevoelig de hamertjes reageren op het aanslaan van de toetsen, leren hoe je het beste gebruik maakt van de mogelijkheden die juist dat instrument te bieden heeft.

Een vleugel is een bakbeest van een instrument, maar kwetsbaar als een viool. Daarom piekeren de meeste pianisten er niet over om hun instrument mee te slepen naar concerten of op tournee. Het vervoer kost goud geld, het risico op beschadigingen is groot en een vleugel raakt al ontstemd bij kleine veranderingen in temperatuur en luchtvochtigheid. In feite speelt Kaja Draksler net als andere pianisten vrijwel elk concert op een instrument dat nieuw voor haar is. En dat is niet zo eenvoudig als het er misschien uitziet, vertelt ze. “Een vleugel boezemt al ontzag in door zijn formaat. Daarbij is het een vrij afstandelijk instrument, minder fysiek dan andere. Je moet veel moeite doen om hem te leren kennen, zodat je er de muziek op kunt spelen die je voor ogen had. Daarom plan ik voor een concert als het even kan anderhalf tot twee uur repetitietijd in om de vleugel te verkennen.”


DROOMVLEUGEL

Haar favoriete instrument is een Fazioli, de Ferrari onder de vleugels. “Een van de dingen die ik fijn vind aan een Fazioli is dat hij een heel heldere klank heeft, zonder dat het iel wordt. Een Yamaha kan ook helder klinken, maar dan is het geluid vaak wat dunner; afhankelijk van de kwaliteit natuurlijk. Yamaha bouwt ook instapmodellen, Fazioli heeft alleen instrumenten voor professionele musici. Het lage register is heel warm. Als ik bijvoorbeeld een akkoord speel, klinkt het precies zoals ik me de klank van tevoren voorstelde. En de manier waarop ze het mechaniek hebben gebouwd voelt heel organisch voor me. Natuurlijk hou ik ook van een Steinway of een Bösendorfer, maar een Fazioli is echt iets speciaals.

Op haar derde zat Kaja Draksler al op een speelgoedpiano te pingelen. Twee jaar later kreeg ze een echte piano. Het was een Petrof, een Tsjechisch merk. Ze ziet nog zó voor zich hoe dat gevaarte hun huis in, de trap op werd gehesen. Vanaf dat moment mocht de kleuter op pianoles. “Voor mijn lessen ging ik naar de buren. De buurvrouw was pianolerares en had net als wij een staande piano. Noten hoefde ik niet meteen te leren. Ze had een speciale speelse methode met plaatjes. Vanaf mijn zevende speelde ik in een bandje, wat ik toen al superleuk vond. Toen ik naar het gymnasium in Ljubljana ging, hield dat op, maar er kwamen nieuwe klassieke en jazzgroepjes voor in de plaats.”

“Ik volgde muziek als eindexamenvak op een middelbare muziekschool. Als ik toen had geweten dat ik muzikant zou worden, had ik misschien niet al die moeite gedaan om het gymnasium te halen.” Toen ze haar diploma’s op zak had, kreeg Kaja een beurs voor haar bachelor studie jazzpiano aan het conservatorium in Groningen. Daar gaf rietblazer Michael Moore les. Door hem stapte ze na het behalen van haar bachelor over naar het conservatorium in Amsterdam om een master klassieke compositie te doen.


Wie Kaja Draksler hoort spelen – solo, met haar eigen octet of in een van haar andere groepen – zou zeggen dat ze al haar halve leven improviserend musicus is. Maar nee. “Tot 2010 heb ik vooral moderne jazz gespeeld, New-Yorkse stijl. Dat ging vooral over harmonie en melodie, afgewisseld met solo’s. Er zaten invloeden uit Oost-Europese volksmuziek in, en ik speelde ook wel wat kamermuziek, maar aan vrije improvisatie deed ik nog helemaal niet. In Groningen improviseerde ik al weleens vrij met Michael Moore, maar pas toen ik naar Amsterdam verhuisd was, kwam de ommekeer.”

SKOPJE

“Ik denk dat het begon met een concert in Skopje van Roscoe Mitchell, George Lewis en Muhal Richard Abrams. Dat overrompelde me totaal. De muziek was heel abstract en ongrijpbaar, maar ze raakte een snaar bij mij. Ik hoorde geen herkenbare vorm of wat dan ook, en toch voelde ik me intens met die muziek verbonden. Ik was inmiddels begonnen met mijn master klassieke compositie en Michael introduceerde me in de Amsterdamse improscene. Daardoor leefde ik in twee verschillende werelden, maar beide maken deel uit van mijn muziek. Voor mij hebben vrije improvisatie en hedendaagse compositie een zelfde soort esthetiek. Als componist ben je gefocust op klanken en vormen uit verschillende genres, je moet heel veel beslissingen nemen. Als je vrij improviseert, is dat net zo. En tijdens het improviseren maak ik juist weer gebruik van die compositorische technieken.”


Hoe goed ze zich ook voorbereidt, op het podium kan er nog van alles misgaan, vertelt Kaja Draksler. “Het instrument zelf in de eerste plaats, maar ook een goede akoestiek van de ruimte is een voorwaarde voor een goed concert. Daarnaast speelt mijn stemming een rol. Als ik moe ben, hoor je dat terug in het concert. Ik tenminste wel. Bij een soloconcert is het publiek zelfs nog belangrijker dan wanneer ik met een groep speel. Ik probeer niet te denken aan wat zij denken. De ergste gedachte die in me op kan komen is dat mensen verveeld zijn of dat ze het raar vinden wat ik doe. Ik moet die gedachten geen aandacht geven, anders komt dat het concert niet ten goede. Ik heb dan minder ruimte om te luisteren waar de muziek me mee naartoe neemt. Als het lukt om geen gedachten te hebben, kan ik in een flow komen. Dat is heel fijn. Dan voedt de muziek zichzelf en kan er een groots gevoel van verbondenheid ontstaan tussen de muziek, het publiek en mij.”

Improviseren in een groep is een ander verhaal, maar zeker zo avontuurlijk, vindt ze. “Je luistert tijdens het spelen voortdurend naar je medemuzikanten. Als ze een andere richting inslaan, moet je kiezen: ga ik mee of blijf ik bij mijn idee en spelen we een tijdje verschillende lijnen? Dat is een spel of soms een puzzel. Als je met meerdere mensen, zoals in mijn octet, allemaal probeert om te verbinden, en dat lukt, dan kom je samen in een ‘flow’.”

Kaja Draksler woont tijdelijk in het tuinhuis van een oud grachtenpand in Amsterdam. De eenkamerwoning heeft hoge ramen die in de zomer veel zonlicht zullen vangen, maar tegen die tijd moet ze alweer nieuwe woonruimte gevonden hebben. Hiervoor woonde ze een tijdje in Amsterdam-Noord. Om dagelijks te kunnen studeren – “liefst drie à vier uur” – is dat zwerversbestaan niet ideaal. Van vrienden kreeg ze een Zimmermann-piano waaraan ze graag componeert, en om te studeren kan ze een paar dagen per week bij een vriendin terecht op een Ritmüller-babyvleugel. Met weemoed denkt ze terug aan de warme houten klank van een oude Bösendorfer babyvleugel van weer andere vrienden waarop ze kon studeren toen ze nog in Noord woonde.


VASTE WOONPLEK

Ze mag dan razend actief zijn als bandleider, componist en solopianist, en naam hebben gemaakt in binnen- en buitenland, op een vaste woonplek met een vleugel om haar dagelijkse studie-uren te kunnen maken is voorlopig nog geen zicht. “We leven in een kapitalistische maatschappij: wat je doet moet geld opbrengen. Dat is lastig. Deze muziek is moeilijk te verkopen, er luisteren niet zoveel mensen naar; hier in West-Europa vrijwel alleen oudere mensen. In Oost-Europa is dat anders. Jonge mensen zijn daar juist heel erg geïnteresseerd in improvisatiemuziek. Polen, bijvoorbeeld, heeft een sterke lokale avantgardistische scene. Muzikanten zijn politiek geëngageerd, waardoor hun werk een activistische rol heeft. Neem Marcin Masecki, een van mijn favorieten. 35 jaar. Ongelooflijke techniek. Hij neemt klassieke muziek op een heel eigen manier op; niet met een vleugel maar met een gewone piano. Hij verzet zich tegen een elite die voorschrijft hoe je moet leven, denken, je kleden. Je ziet daar ook veel meer jonge mensen in het publiek.”

In Amsterdam zou het conservatorium meer contact met de improscene kunnen zoeken, vindt ze. “Afgezien van Michael Moore die er lesgeeft, is er nauwelijks contact. De studenten krijgen te horen wat goed is en wat niet, de lokale sound wordt niet meegenomen. Het programma is erg Amerikaans georiënteerd. Dat is prima, maar het is jammer dat de ontwikkeling van de lokale scene geen aandacht krijgt. Die sound is hier nota bene ontstaan.”

Kaja Draksler speelt in een paar bands als sidewoman, maar de meeste groepen richtte ze zelf (mede) op, zoals het Kaja Draksler Octet, haar duo’s met trompettist Susana Santos Silva, pianist Eve Risser en drummer Onno Govaert en het trio Punkt.Vrt.Plastik. In al die verschillende constellaties valt de veelzijdigheid van haar talent op. ‘Een van de interessantste jonge Europese pianisten’, noemde Downbeat haar. De New York Times schreef gretig over de ‘jonge Sloveens pianiste’ die in haar muziek ‘de geschiedenis van een eeuw van experimentele muziek en jazz’ meedraagt. En recensent Jan Jasper Tamboer schreef: ‘Wat een aanwinst is zij voor ons land. (…) Zij schaart zich op de bühne van het Bimhuis in de rij groten als Brad Mehldau, Michiel Borstlap en Jacky Terrasson, die in deze tijden in hun eentje de Nederlandse podia beklimmen’.


Al even eigenzinnig is haar Kaja Draksler Octet dat barst van jonge geestverwante talenten, onder wie twee zangeressen. Met hun grote diversiteit aan achtergronden, genres en invloeden vormen zij op hun thuisbasis Amsterdam een nieuwe generatie improvisatiemusici, “op de schouders”, zoals Vera Vingerhoeds terecht schrijft op haar blog. Van improviserende musici die vanaf de jaren zeventig naam maakten, zoals Han Bennink, Misha Mengelberg, Wilbert de Joode, Michael Moore en Ab Baars.

GEDICHTEN

Veel nummers van Kaja Draksler voor het octet gaan uit van tekst. De Griekse poëet Andriana Minou schreef een aantal gedichten waarop zij speelse composities maakte, zoals A promise is a promise. Ook nam ze teksten van Pablo Neruda op. “Ik heb nu een helderder idee van waar ik met het octet naartoe wil. In het begin probeerde ik van alles uit. De eerste teksten waren introvert en filosofisch. Die van Andriana zijn al speelser. In het nieuwe programma werken we met gedichten van Robert Frost. Die lijken eenvoudig, het zijn eigenlijk meer vertellingen over de natuur – wat mij heel erg aanspreekt – maar ze hebben altijd een diepe lading.”

ANNE-MARIE VERVELDE
Foto’s GEMMA VAN DER HEYDEN

 

 

www.kajadraksler.com

Previous

‘Sound of Europe’ nieuw jazzfestival in Breda

Next

Eerbetoon Renaissance-man Paul van Kemenade

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Lees ook