“Muziek is meer dan jazz alleen. Jazz is voor mij meer een instelling.” Woorden van klarinettist/saxofonist Maarten Ornstein. In 2005 was hij oprichter van het toen achtkoppige ensemble DASH!. Dit jaar bestaat de band derhalve tien jaar. Of er een feestje komt? Dat is nog niet zeker. Wél een nieuw album, dat in november uitkomt.

DASH!, het geesteskind van Maarten Ornstein, is de insteek voor dit gesprek. Een nieuwe cd noemt de musicus “het concreetste uitgangspunt voor tien jaar DASH.” Die cd geeft het jubileum vorm. Aan de concerten worden soms gasten gekoppeld. In LantarenVenster bijvoorbeeld treedt DASH! op met het Pauni Trio. “Drie Nederlandse vrouwen die traditioneel Bulgaars repertoire brengen”, legt Maarten Ornstein uit. “Tijdens concerten spelen we tégen in plaats van mét elkaar. We doen geen concessies en toch werkt het. We speelden met het Pauni Trio al in Rasa, Utrecht, in Splendor, Amsterdam en De Werf, Brugge. Al die optredens waren heel succesvol. Ik heb het liefst dat we met enige regelmaat optreden. Dat moet echter financieel ook kunnen, want je staat ineens met zes personen op het podium.”

Foto Gemma van der Heyden/JazzNu.comDe kenmerken van DASH! zijn een ritmische basis, funk en Afrobeat?
“Ja, funk, jazz, Afrobeat, soul, maar wel altijd met het woord ‘free’ er voor. Ik luisterde laatst naar een opname van een bepaald concert en kon het zelf niet meer thuisbrengen. Dat is natuurlijk heel spannend.

Etnische invloeden mogen aan het concept van DASH! ook worden toegevoegd. Hoe kwamen die daarin verzeild?
Door er naar te luisteren. Wat ik hoor, wil ik ook kunnen. Als iets mijn interesse wekt, ga ik het leren. En zien of het iets is voor mijn eigen muziek. Met de bansuri (bamboefluit uit de Indiase muziek, RvdH) is het ook zo gegaan. Ik heb er tweeëneenhalf jaar op gestudeerd en er ontzettend veel van Indiase muziek mee geleerd. Met die Indiase muziek kan ik elementen oproepen die ik aan mijn repertoire kan toevoegen. Ik ben dan wel opgeleid als jazzmusicus, maar muziek is meer dan jazz alleen. Jazz betekent voor mij meer een instelling.

DASH begon als octet, nu is het nog een trio.
Daar zijn twee redenen voor. De eerste: ik kwam er niet meer verder mee. Met die vier zangers in de bezetting schrijf je alles op, je moet veel repeteren en voor een bepaalde concertvorm kiezen. Ik heb het opgeheven: klaar! Twee jaar later echter besefte ik: dit schiet ook niet op. Ik ben toen gaan spelen met basgitarist Alex Oele en drummer Erik Hoeke. Gewoon in de repetitieruimte met de gedachte: we zien wel of het leuk is. En ja, het werd leuk. Al heel snel werd de muziek los en freefunkachtig. Eigenlijk is er sprake van twee verschillende bands: de eerste heeft niets met de tweede te maken. Ik kwam wel voor de keuze te staan: een nieuwe naam verzinnen, een nieuwe stichting, een nieuwe website, welke organisatie? Dus heb ik de naam voortgezet.

De tweede reden om het octet op te heffen was een economische factor en de beschikbaarheid van tijd. Een octet aan de gang houden dat niet-commerciële muziek maakt, is heel moeilijk. Bovendien moet je voor nieuw repertoire zorgen, repeteren en concerten regelen. Twintig jaar geleden ging dat nog wel, maar tegenwoordig is het ondoenlijk. Bovendien was er steeds sprake van hoge reis- en verblijfkosten. Ik had gewoon genoeg van het harde werken.

Ben jij de enige die componeert voor DASH!?
In principe wel. Soms kiezen we voor een traditioneel stuk, maar dat arrangeer ik dan. Op de nieuwe plaat is daar ook weer sprake van. Vijf losse stukken plus een suite met gasten. Ik heb wat noten geschreven en aan de musici voorgelegd met de mededeling: dit is het parcours. Dit gaan we in één keer doen. De microfoons open, publiek erbij en gewoon spelen! Alle gasten blijven zichzelf. Ze komen uit een jazz- of funkomgeving. Er is hier geen sprake meer van funk in de strakke betekenis van het woord. Denk eerder aan James ‘Blood’ Ulmer en Sonny Sharrock.

Heb je het idee dat je met DASH! voldoende aan de bak bent gekomen?
Ja, maar meer is altijd goed.

Is de band niet slechts bekend in Amsterdam en omgeving?
Eerlijk gezegd houd ik me niet echt bezig met waar DASH! of ikzelf bekend zijn. Wel is het zo dat als je – zoals ik – veel verschillende dingen doet, je niet altijd genoeg tijd en aandacht voor alles hebt. Als ik alleen DASH! zou hebben, dan hadden de zaken er misschien heel anders uitgezien. Maar ik weiger om alleen maar met één band of ensemble bezig te zijn. Ik doe allerlei verschillende dingen, waarbij de rode draad altijd is dát ik het doe. Als ik na het conservatorium jazz was gaan spelen, zou het heel anders zijn gelopen. Dan had ik wél gemist wat ik nu allemaal heb gedaan. DASH! heeft me een goed platform opgeleverd: veel concerten en veel muzikale ideeën. De cd die nu op stapel staat, is de vierde van de groep. Ik wilde de plaat in eerste instantie voor de zomer uitbrengen. Maar daar is-t-ie te goed voor. Nu wordt het november. De cd laat wederom horen, dat DASH! geen standaardband is. En ook nooit zal worden. Het gaat hier niet om gezelligheidsmuziek.

Zoals met jouw compositie ‘Creator/Destroyer’, die je schreef voor het Amerfortissimo Kamermuziek Festival en die daar 5 september in première ging?
Dat was super. De première was heel succesvol. Creator/Destroyer is vijf kwartier gecomponeerde muziek. We hadden maar vier dagen om te repeteren. Ik ben er trots op dat het stuk zo’n succes kent. De compositie gaat over de ontdekking van het beroemde Higgsdeeltje, gezien vanuit het deeltje zelf. De zeventiendelige tekst is geschreven door Dana Linssen, ik heb er muziek bij gemaakt.

Je hebt ook een stuk geschreven voor het Dudok Kwartet?
Ja, dat heb ik toevallig vorige week ingeleverd. Het is een compositie voor het kwartet en een heel goede klassieke pianiste: Daria van den Bercken. Much Ado About A Menuet gaat op 30 september in première in Muziekgebouw aan het IJ in Amsterdam. Drie componisten van het collectief Splendor (hierover verderop meer, RvdH), Martin Fondse, David Dramm en ikzelf schreven ieder een eigentijdse en inventieve versie van het duet. Later wordt de compositie nog opgevoerd in Berlijn.

Foto Gemma van der Heyden/JazzNu.comJe plaatst je muziek onder de noemer eigentijdse muziek. Heb je het dan over geïmproviseerde of gecomponeerde muziek?
Over beide, de volle breedte dus!

Je werkt ook samen met de IJslandse pianiste Sunna Gunnlaugs. Hoe kwamen jullie met elkaar in contact?
Via twitter. We hebben wat heen en weer getweet en toen kwam de vraag of we niet eens een keer samen konden spelen. We regelden een concert op het jazzfestival van Reykjavik. We repeteerden ervoor op IJsland en speelden behalve op het jazzfestival ook nog in een koffiehuis. Toen heb ik Sunna gevraagd om in Nederland te komen spelen. In oktober vorig jaar ben ik weer naar IJsland gegaan voor een paar concerten en workshops. Komende januari spelen we in Nederland en Duitsland en dan komt er ook een cd van ons beiden uit, met stukken van haar en van mij. De samenwerking is leuk én moeilijk, want een van ons beiden moet telkens drie uur vliegen. Daarom moeten we ook ver vooruit plannen.

Dit duo is misschien wel het meest ‘jazz’, mede door de stukken die kop en staart hebben. Wat betreft het geluid lijkt het op een klassiek pianoduo. We spelen ook twee stukken van Monk en verder is de muziek vol van een soort dromerigheid. Die kan ik in geen enkel ander ensemble kwijt. De muziek wordt als ik daar ben, automatisch zo, dromerig en uitgestrekt. Je wordt overweldigd door dat land. Het is onvergelijkbaar met welke andere plek dan ook. In duo met Sunna speel ik basklarinet, daarmee ga je helemaal op in het landschap. Ik ben heel blij met dit duo, vooral ook omdat ik nergens anders met een piano werk.

Binnenkort ga je de studio in met luitist Mike Fentross en zangeres Rima Khcheich?
Jazeker. Met Mike die voor de gelegenheid theorbe (luit uit de barokmuziek, RvdH) speelt. We gaan de eerste week van oktober opnamen maken in een studio in Zeeland. Ook deze samenwerking is uit de losse pols geboren. Bij de opening van Splendor werd een stuk van barokcomponist Henry Purcell gespeeld. Ik werd gevraagd of ik in het middendeel met Mike iets kon improviseren. De theorbe en basklarinet klonken geweldig samen. We zijn toen stukken gaan zoeken. Mike kwam onder meer met Monteverdi en Dowland. We hebben wat concerten gedaan en toen kregen we het aanbod een cd te maken. Daarop verschijnen onder meer composities uit de Arabische wereld, uit de barok en van Arvo Pärt. Wanneer de cd uitkomt is nog niet bekend.

Met Rima Khcheich ga ik ook de studio in, maar de data zijn nog niet vastgesteld. Wel zeker is een trip met Rima – ze komt uit Libanon – naar Caïro. Zij vindt – in tegenstelling tot mij – dat binnen haar muziek een klarinet veel beter klinkt dan een saxofoon, vooral wat betreft het mengen van stem en instrument en de buigzaamheid van de muziek. Ik heb me de schompes gestudeerd op die rare maatsoorten en halve tonen.

Je speelt klarinetten en saxofoons. En dan ook nog bansuri. Hoe kwam je aan die afwijkende combinatie van instrumenten?
Ik speel klarinet, basklarinet, sopraan- en tenorsaxofoon. Met de bansuri heb ik nooit concerten gedaan. Ik heb ‘m alleen maar voor studie; heb ‘m gekocht en hem leren bespelen, meer niet. Ik had de bansuri wel willen blijven gebruiken, maar dat kan niet meer vanwege een handbreuk die ik opliep.

Sommige perioden speel ik alleen maar saxofoon, andere alleen maar klarinet. Dat verschilt heel erg. Naar concerten neem ik altijd een klein en een groot instrument mee. De basklarinet met de sopraan of de tenorsaxofoon met de klarinet. Dat doe ik ook bij DASH! Ook hier probeer ik de muziek zo universeel mogelijk te maken. En dan maakt het niet uit op welk instrument je dat doet.

Hoe belangrijk is het componeren voor jou?
Dat gaat eigenlijk net zo als met dat voorbeeld van de klarinet en de saxofoon. Soms componeer ik vooral, dan weer speel ik meer. Deze zomer heb ik alleen maar geschreven. Nu breekt er een periode aan dat ik uitsluitend ga spelen. Maar spelen en componeren doe ik nooit tegelijk.

Je geeft ook soloconcerten?
Jazeker, omdat die belangrijk zijn voor me. Ik doe ze pas sinds 2012. Niet vaak, omdat soloconcerten heel bewerkelijk zijn. Je hoort alles, kunt je nergens verschuilen. Elk bliepje is een ding. Met soloconcerten ontwikkel je je vocabulaire en je doet er voortschrijdend technisch inzicht mee op. Doordat soloconcerten ontzettend veel voorbereiding vereisen, is er sprake van onevenwichtigheid tussen alles wat je ervoor moet doen en dat ene optreden. De hoeveelheid studie om met vertrouwen een soloconcert in te gaan is onevenredig. Ik zou er graag meer tijd in steken. Ik ben eraan begonnen om te zien hoe ver ik ermee kan komen. Wat zijn geschikte stukken? Hoe speel ik ze? Hoe houd ik dat een uur lang vol? Het is wel een hele leuke manier van werken. Je spel evolueert constant, je moet zelf steeds maar weer beslissingen nemen. Dat maakt het heel dynamisch. Het is echt met de billen bloot gaan.

Foto Gemma van der Heyden/JazzNu.comSplendor, de naam is al enkele keren gevallen. Wat is Splendor?
Splendor is een muzikantencollectief, waar zich vijftig personen bij hebben aangesloten. We hebben een eigen gebouw in Amsterdam. Er huizen vijf jazzmusici, de rest komt uit de klassieke of moderne hoek. Hoewel de ruimte is gebouwd voor akoestische concerten, kun je er keihard spelen. Buiten de ruimte hoor je niets. Deze maand is Splendor twee jaar geopend. Daarvoor zijn we er al twee jaar mee bezig geweest, met gesteggel met de bank en zo. Splendor is: met elkaar, door elkaar, voor elkaar. Er is een enorme behoefte aan. In eerste instantie zijn we ermee voor onszelf begonnen, nu geven we de ruimte ook weg aan anderen. Mensen die akoestische muziek spelen en een band hebben met Splendor, kunnen er repeteren, zoveel ze willen. Voor mij geeft Splendor veel vrijheid, om ideeën iets meer te laten worden dan ideeën. Als je wilt kun je hier iets meer uitwerken dan alleen maar losse eindjes.

Heel veel dingen die ik nu doe, ontstaan daar. Wij verkeren in een enorm luxe positie. Er komen veel verzoeken – ook uit het buitenland – om ons concept uit te dragen. We hebben een organisatie die zorgt voor het reilen en zeilen van het gebouw, de rest bestaat uit die vijftig musici, die op gelijke basis werken. Het kan niet anders dan zó. Misschien dat we daarom eind augustus een stimuleringsprijs hebben gekregen, de Amsterdamprijs voor de Kunst. We hebben ontzettende mazzel gehad, dat we geld kregen voor zo’n mooi gebouw.

En wat brengt de nabije toekomst?
Volgend jaar gaan we, voor zover mogelijk, ook weer reizen. De anti-kunstmentaliteit in dit land speelt ons wel parten. In de landen om ons heen, zeker in Duitsland, is het toch wel heel anders. Als musicus in Nederland moet je steeds iets nieuws bedenken. Er moet altijd een aanleiding zijn om een bepaald iets te doen, zeker op festivals. Vreemd, want ten opzichte van vorig jaar ben ik niets veranderd. Steeds maar weer moet je nieuwe etiketten plakken. Die dwang is onverzadigbaar: constant anders, constant fris. Dit heeft niets met kunst te maken. Publiek gaat immers het liefst ergens naar toe waarvan het denkt dat het goed is. Mensen gaan pas ergens heen als ze het al kennen. Het laatste wat ze willen is geld uitgeven, terwijl ze niet weten wat ze ervoor terugkrijgen. Daardoor slijt het avontuurlijke er een beetje uit.”

www.maartenornstein.com

RINUS VAN DER HEIJDEN
beeld GEMMA KESSELS

Previous

Spotify Playlist Wolter Wierbos

Next

Stadhouders c.s schokken het hart en scherpen de geest

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Lees ook