Een tijdje terug vroeg JazzNu de Engelse contrabassist Peter Ind per mail om een interview. Een gesprek over zijn werk, zijn muziek, zijn gedachten. Ter voorbereiding op het gesprek stuurde de interviewer hem de vragen. In plaats van een vraaggesprek ontving JazzNu een prachtige brief met daarin een antwoord op de vragen en al wat deze musicus verder bezighoudt.

Wie is Peter Ind? Een korte biografie – in zoverre dat mogelijk is.

Peter Ind (1928, Middlesex Groot-Brittanië) was slechts 21 jaar toen hij naar New York reisde om er contrabas te spelen op de oceaanstomer Queen Mary. Hij vestigde zich in 1951 in New York en Amerika en daar verbleef hij vijftien jaar. Hij studeerde piano bij Lennie Tristano, speelde samen met vele grote namen uit de jazz, onder wie Lee Konitz, Buddy Rich, Coleman Hawkins en Billie Holiday. Peter Ind begon een opnamestudio en lanceerde het jazzlabel Wave, dat in 1977 nieuw leven werd ingeblazen en anno 2016 nog steeds bestaat. In 1966 keerde hij terug naar zijn geboorteland Engeland, waar hij met Martin Taylor deelnam in duo’s en trio’s . In de jaren tachtig en negentig was hij eigenaar van de succesvolle Bass Clef en Tenor Clef Jazzclubs in Londen. Tegenwoordig richt hij zich weer op opnames en speelt op internationaal niveau.

Naast jazzmusicus is Ind een begenadigd geluidstechnicus, fotograaf en een vaardig kunstschilder en een verzamelaar/ restaurateur van Chinees porselein.

Foto Stuart Mcclymont
Foto Stuart Mcclymont/Londen

DE BRIEF

Beste Jazznu,

Allereerst vind ik dat ik je erop moet wijzen dat mensen vaak contact met mij opnemen, ofwel om mij uit te horen over mijn ervaringen in de jazzgeschiedenis, ofwel om hen te helpen met hun problemen. Ik zeg niet dat Jazznu in een van deze categorieën valt in te delen, maar als ik soms enigszins aarzelend overkom heeft dat te maken met mijn negatieve ervaringen, meer niet. Toen mijn boek Jazz Visions werd gepubliceerd nam iemand van de BBC contact met me op met de vraag of ik wilde deelnemen aan een programma op BBC-radio. Ik nam een uur aan materiaal op, om later te ontdekken dat ongeveer twee minuten van mijn verhaal werd uitgezonden en het hoofddeel van de uitzending werd verzorgd door iemand die geen directe kennis had van de tijd dat ik in New York woonde. Maar daarentegen citeerde uit mijn boek alsof het zijn eigen inzicht was, zonder verwijzing naar wat ik eigenlijk had geschreven. Vrij vaak zijn mijn woorden gebruikt zonder erkenning en zelden word ik erin vermeld als bron. Dit gezegd hebbende ben ik bereid om je vragen zo volledig als mogelijk te beantwoorden – en ik vertrouw erop dat je niet gaat doen wat zovele anderen in het verleden met mijn teksten gedaan hebben.

Misschien worden mijn opvattingen over de manier waarop jazz zich heeft ontwikkeld vooral geleid door berouw, omdat ik het gevoel heb dat veel van de grootste en inspirerendste muzikanten niet de erkenning ontvingen die ze hebben verdiend. Ik heb het nu niet over mezelf – het is aan anderen om daar over te oordelen. Een van de ongelukkige gevolgen van de recente ontwikkelingen in de jazz is een veel voorkomend gebrek aan bewustzijn. Dit heeft een vervlakkend effect op de jongere spelers, die soms niet eens weten aan welke genieën ze hun studie hebben te danken.

Je vraagt me hoe de jazz zich heeft ontwikkeld sinds ik begon. Ik begon met pianospelen in Londen in 1942. In die tijd bestond er geen helder onderscheid tussen dansmuziek en jazz. Ik ben op mijn veertiende van school gegaan. Ik kon bijna net zo veel geld verdienen met een avond pianospelen bij een dansband, als met vijf dagen werken op een kantoor. Daarnaast vond ik het pianospelen ook gewoon leuk en dat ik daarvoor betaald kreeg was voor mij een mooie bijkomstigheid. Hoewel ik muziek kon lezen, leerde ik de muziek vooral door te luisteren naar de radio – uiteraard was er in die jaren nog geen televisie beschikbaar. Het was gewoon dansmuziek en tijdens die eerste jaren van de Tweede Wereldoorlog was er elke avond van de week wel dansmuziek te beluisteren en te spelen. Zoals de meeste professionele muzikanten in het leger had ik daar alle tijd voor, want ik stond altijd op afroep klaar.

TIENERJAREN

Ik was niet echt op de hoogte van de jázz en werd me er pas later in mijn tienerjaren van bewust. Al wist ik wel wat improviseren was vanwege mijn ervaringen met de dansmuziek. Mijn ouders stonden mijn ambities niet in de weg. Ik denk dat ze verbaasd waren dat ik op deze manier geld kon verdienen. Ik voelde na enige tijd de behoefte om me klassiek bij te laten scholen. Ik studeerde in deeltijd aan het Londense Trinity College of Music, waar ik de lessen zelf moest betalen. In die tijd was het in Groot-Brittannië gebruikelijk om een tweede instrument te spelen; het geluid van de bas heeft me altijd gefascineerd. In 1944 kocht ik een contrabas en begon daarmee op te treden. Pas later, rond 1947, sloot ik me aan bij een professionele band, verbonden aan het Palais de Dance in Londen, en werd ik full-time contrabassist.

In 1944 hoorde ik de Glenn Miller Band spelen tijdens een live-uitzending op de BBC. Het was voor mij een openbaring. Zo levenslustig en zo anders dan de Britse dansbands van die tijd die terughoudend en beleefd klonken. Het was de eerste keer dat ik het verschil tussen de Amerikaanse en Britse jazz begon te begrijpen. Vijf jaar later – in juli 1949 – bezocht ik New York als muzikant aan boord van het stoomschip Queen Mary en had ik de kans om de jazz nabij het episch centrum te beleven. Ik bleef uiteindelijk tot maart 1951 verbonden aan het schip. Ik kreeg een Amerikaans visum in april 1951 en vanaf dat moment werd New York mijn nieuwe thuis. In de tijd dat ik nog actief was op de Queen Mary, ontmoette en speelde ik veel met Amerikaanse jazzmusici, waaronder mijn uiteindelijke leraar Lennie Tristano. In december 1949, na het nemen van een les met Lennie in zijn huis in Flushing, Long Island vroeg hij me wat ik zou gaan doen die avond. “Ik kom naar je luisteren bij Birdland!” zei ik. Hij vroeg me of ik de eerste set wilde meespelen met zijn band en aldus geschiedde. Na die ervaring wist ik dat New York mijn nieuwe huis zou zijn. Met Lennie Tristano en zijn band in Birdland spelen betekende voor mij het begin van een nieuw leven.

Foto Brian O'Connor
Foto Brian O’Connor

GELIJKE VOET

Als ik terugkijk naar de late jaren veertig en het begin van de jaren vijftig herken ik de vooruitstrevendste jaren van de jazz. In die tijd kregen de zwarte muzikanten eindelijk de erkenning die ze verdienden en ze speelden steeds vaker op gelijke voet samen met witte muzikanten. Nog weer later speelde de raciale kwestie opnieuw op en werd de relatie tussen zwarte en witte muzikanten weer lastiger. In de late jaren vijftig begonnen de maatschappelijke omstandigheden te verbeteren voor zwarten en de Amerikaanse Apartheid begon plaats te maken voor een gelijkwaardige samenleving. Toch is er, ook nu nog, een lange weg te gaan voordat raciale spanningen in de VS plaats maken voor een rechtvaardiger maatschappij.

Onder de muzikanten waarmee ik werkte in de Verenigde Staten ben ik uiteindelijk met enkelen goed bevriend geraakt. Uiteraard versta ik daar Lennie onder, maar zeker ook trompettist Roy Eldridge. Ik blijf hem missen. Ik hoor nog steeds het geluid van zijn stem in mijn hoofd, alsof hij hier nog rondwaart. Ik ben ook zeer goed bevriend geraakt met Charles Mingus en we stonden zowel vriendschappelijk als muzikaal gezien erg dicht bij elkaar. En dan noem ik nog Oscar Pettiford, met wie ik vaak samenspeelde in Café Bohemia in de tijd dat Oscar nog cello speelde. Vroeger speelde ik ook regelmatig met Paul Bley, meestal op Long Island – een obscure plek – beter bekend als The Pub Club. Ze serveerden er goede spareribs en men lachte om het feit dat we een witte groep vormden – Al Levitt was de drummer – maar evengoed hebben ze allemaal genoten van onze muziek. We voelden ons er echt thuis. De zwarten waren zo open en gastvrij voor ons. Dit was rond de tijd dat Pauls eerste lp werd opgenomen.

PERCY HEATH

Hij koos voor Percy Heath als contrabassist. Maar na twee opnamesessies met Percy, wilde Paul meer opnemen omdat hij niet tevreden was met een aantal nummers. En vervolgens werd ik uitgenodigd om een derde sessie op te nemen. Later bleek dat de platenmaatschappij weigerde te betalen voor een extra sessie, hoewel tweederde van het album nummers bevatte die ik had ingespeeld. Ik was teleurgesteld, niet alleen omdat ik slechts de helft betaald kreeg, maar ook omdat de stukken die ik gespeeld had, waar lovende recensies over werden geschreven, werden toegeschreven aan Percy. Ik mocht Percy graag – hij was een studiemaat van me en we waren goed bevriend met elkaar – maar vanaf dat moment begon ik te beseffen dat mijn vaardigheden als jazzmuzikant niet noodzakelijkerwijs overeenkwamen met de erkenning die ik – naar mijn bescheiden mening – zou moeten ontvangen.

Hoewel ik trouw aan de jazzmuziek bleef, begon het me duidelijk te worden dat de pers verre van objectief was. Ik werd me bewust van een soort vervlakking van de jazzmuziek, mede veroorzaakt door de commercie. Voor mij schuilt de kracht van de jazz in de improvisatie en vanuit deze improvisatie heeft zich de muzikale taal ontwikkeld die we tegenwoordig herkennen als jazz. Hiermee wil ik zeker de kwaliteit van de jazzcomposities voor big bands en de kleinere ensembles niet bagatelliseren. Maar het is de improvisatie die de jazz heeft gemaakt tot wat zij is. Tegenwoordig is de improvisatie beperkt tot simpele riffs en eenvoudig in te vullen improvisatieschema’s en daarmee heeft de jazz, naar mijn mening, zowel kwalitatief als commercieel gezien enorm veel terrein verloren. Een laatste punt – in het streven om slimmer en beter te spelen dan hun collega’s hebben veel jazzmuzikanten de aansluiting met hun publiek verloren, simpelweg omdat ze steeds te ingewikkeld spelen.

Foto website Peter Ind
Foto website Peter Ind

OPNAMETECHNICUS

U vraagt naar mijn activiteiten als opnametechnicus. Zelfs toen ik nog in New York woonde, realiseerde ik me al dat er veel jazz werd gespeeld die op plaat gezet moest worden. Ik verkeerde in de gelukkige omstandigheid dat ik ‘state of the art’-apparatuur kon aanschaffen en zo kon ik in mijn ‘loft’ in East Side een opnamestudio beginnen. Ik werd door platenlabels ingehuurd voor het opnemen van muziek van allerlei artiesten. Ik nam ook veel jazz op die ik, om allerlei redenen, niet kon uitbrengen. Ik hoop nog steeds dat deze prachtige muziek op een dag op de markt gaat komen. Ik ben bang dat zoveel mooie muziek, waaronder sublieme improvisaties, ons nooit zal bereiken omdat zij nooit zal worden uitgebracht.

Toen ik in 1966 terugkeerde naar het Verenigd Koninkrijk, na drie jaar te hebben doorgebracht in (Big Sur) Californië, moest ik weer opnieuw beginnen. Ik vestigde me als jazzdocent en enkele jaren later later kocht ik nieuwe opname-apparatuur. Al vrij snel wisten mensen mij te vinden en kon ik nieuwe opnames maken. In 1981 verhuisde ik mijn opname-activiteiten naar Hoxton Square in Londen en drie jaar later startte ik de Bass Clef Club. Deze bestierde ik bijna tien jaar. De club was uiterst succesvol. Maar uiteindelijk ben ik de club kwijtgeraakt en dat was voor mij een bittere teleurstelling. Er zijn enkele zeer goede opnames gemaakt. Ik heb er een boek over geschreven en ben van plan om dit binnenkort uit te geven.

GEHEIM

Je vraagt wat mijn geheim is. Laat ik het zo zeggen: het is gewoon mijn enthousiasme (afkomstig van het Griekse EN THEOS) en een geloof in het leven en de energie die overal aanwezig is. Ik ben op dit moment bezig met het schrijven van een boek over de kosmos en mijn idee over de toekomst.

Gelieve in contact te blijven,
Hartelijke groet,

Peter Ind

ROBIN ARENDS

www.peterind.com

 

Previous

Brandbrief Doek aan minister Cultuur en Tweede Kamer

Next

Ornstein en Gunnlaugs hebben geen woorden nodig

Lees ook