ACHTERGROND

Een interview met John Engels. Dat is een reuze idee. Vinden veel journalisten. Maar niet de Amsterdamse slagwerker zelf. Niet dat hij per se niet wil, dat toch niet. Maar die hele stroom schrijvers die staat te trappelen om hem wat woorden te ontfutselen nu hij op 13 mei tachtig jaar wordt, daar wordt hij niet vrolijk van. En deze ene journalist ook niet. Daar staat tegenover dat die tachtig jaren er toch maar mooi zijn. Plus dat John Engels nog in het leven staat als was hij 35 jaar. Hij is derhalve na 65 jaar muzikantschap een moment van beschouwing en wat mooie woorden meer dan waard.

Herinneringen, anekdotes en wapenfeiten zijn er teveel om op te noemen. Dat kan niet anders bij een man die naar hijzelf zegt leeft van de hak op de tak en niet anders kan dan chaos om hem heen creëren. Op de momenten echter dat John Engels plaats neemt achter zijn drumkit, is er geen sprake meer van van de hak op de tak en van wanorde. Dan wordt de contactsleutel omgedraaid en slaat een uiterst regelmatig lopende motor aan, die wordt bestuurd door een chauffeur uit de Formule 1. Een concert in het Tilburgse Paradox getuigde daar weer van.

John Engels in Paradox: ‘Nog eentje?’
John Engels in Paradox: ‘Nog eentje?’

Paradox had John Engels op 10 april uitgenodigd voor zijn verjaardagsfeestje. Het bijbehorende concert was het tweede van een fikse reeks optredens waarmee de slagwerker door het land toert en die zijn gevangen onder de noemer Vogel Vrij Tour. Die duurt van april tot en met oktober. Engels treedt op met zijn trio Barnicle Bill, met Barnicle Bill XL, met zijn kwintet, met het Louis van Dijk Trio, met Vogel Vrij Vier en in duo met Benny Golson. En steeds is er sprake van wisselende bezettingen.

XL-BEZETTING

Zo trad Barnicle Bill in Tilburg – het tweede concert van de Vogel Vrij Tour – aan in XL-bezetting. Dat betekende de triobezetting met Mark Haanstra op contrabas en Miguel Martinez op altsaxofoon en met als gasten – een primeur – trombonist Wolter Wierbos en sopraansaxofonist Jan Menu. En als pater familias uiteraard John Engels.

Voordat hij de eerste noten inzette, krabde hij ontspannen nog even met een van zijn brushes op zijn hoofd. Om meteen daarna de swingtrein in werking te zetten. Je kreeg wat hij je al ruim zestig jaar opdient: hoogstaande muziek die hij produceert zonder dat het hem kennelijk enige moeite kost. Laag gezeten heerst hij over zijn drumstel, slaat hoekige accenten die zo eigen zijn aan de bebop, legt extra melodieën onder de muziek van zijn medebandleden, bouwt zijn zo kenmerkende en logische stiltes in, hanteert met het grootste gemak zijn eigengereide brushesgebruik en zorgt dat er altijd die bluesy grasmat is, waarop het zo goed improviseren is.

In de eerste set speelde het trio Barnicle Bill alleen. Dat was al een uiterst genietbaar evenement. Na de pauze traden Wolter Wierbos en Jan Menu aan. Het concert kreeg er een extra dimensie door. In een blues waarin iedere musicus als moest hij zich portretteren aan bod kwam, trok de trombone op zeker moment de kar, terwijl alt- en sopraansaxofoon ‘zongen’ op de achtergrond. Door de diversiteit van het programma – er stond een aantal stukken van Theo Loevendie op de lessenaars, maar ook Charles Mingus en jazzstandards kwamen voorbij – kreeg de alleskunnende speelstijl van John Engels onbeperkt de ruimte. En dat alle muziek was gegroepeerd rondom hém was logisch en maakte het feest compleet.

John Engels heeft een voorkeur voor ballads. Die kwamen dan ook gul voorbij. The Meaning of the Blues van Bobby Troup uit 1957 werd op verzoek van de feesteling al in een vroeg stadium vertolkt. In een compositie van Loevendie, ragfijn in de detaillering van alle vijf de bandleden, klonk de muziek Ellingtoniaans. Daartegenover stond het laatste stuk; een collectieve improvisatie gedompeld in vrijheid. Maar ook hier liet John Engels zich niet verleiden tot verscheurende solo’s; het metrum en de melodie zijn hem immers heilig.

HERINNERINGEN

Wie John Engels ooit ontmoette, komt terecht in het rijk van de herinneringen. De schrijver van dit artikel kan zijn eerste ontmoeting met John Engels in de jaren tachtig als de dag van gisteren voor ogen halen. Nadat de afspraak voor een gesprek moeizaam tot stand was gekomen, bleek John Engels tijdens onze ontmoeting één bonk zenuwen. Het zo zorgvuldig voorbereide interview met een lange lijst vragen liep direct in het honderd. “Hé vogel (het is Engels’ meest gebruikte stopwoord, RvdH), waar moeten we het over hebben? Er is al zoveel gezegd en geschreven over mij.” De slagwerker deed er alles aan om de eerste vraag van de interviewer te ontlopen: hij praatte en praatte, haalde allerlei voorvallen aan en kwam nergens ook maar in de buurt van de reden van het tweegesprek.

Hij ijsbeerde al bijna een uur door de woonkamer, toen hij bleef stilstaan bij een ingelijste foto. Een portret van een vrouw. “Mijn vrouw”, zei hij met afgewend hoofd. “Ze is vorig jaar op 56-jarige leeftijd overleden”, voegde hij er met verstikte stem aan toe. En opnieuw kwam er een woordenstroom, maar nu gestructureerd. Want in korte tijd schetste hij het 23-jarig huwelijk met echtgenote Erika, waarbij duidelijk werd dat zij de grote liefde van zijn leven was. “Ik kom er nooit overheen”, zo sloot hij af. Waarna een rust over hem neerdaalde, hij eindelijk ging zitten en zei: “Begin maar met vragen.” Het leverde een prachtig interview op.

Dit is één herinnering. Er zijn er nog veel meer. Dat ervoer ook jazzjournalist Jeroen de Valk die ze optekende in een boek dat net uit is en de titel Hé vogel, wanneer spelen we weer? meekreeg. In 180 pagina’s schetst hij het leven van de volksjongen uit Amsterdam, van wie collega-slagwerker Pierre Courbois in het boek zegt: ‘Als John stopt met spelen, verliezen we de laatste grote bebopdrummer van Nederland’.

John Engels senior en junior proosten op elkaar rond 1955. Foto Collectie Nederlands Jazz Archief
John Engels senior en junior proosten op elkaar rond 1955. Foto Collectie Nederlands Jazz Archief

SHOWMAN

Vader John – geboren Jan – Engels was ook drummer, maar dan van de categorie showman. Hij verwekte daarnaast dertien kinderen, waarbij het verhaal de ronde deed dat als hij hun namen achter elkaar kon noemen, hij dan 25 gulden verdiende. Dat is er nooit van gekomen, hij vergat er altijd wel een. Een van hen was Albert Jan, die op 13 mei 1935 werd geboren in een ziekenhuis in Groningen, nu John heet en binnenkort dus tachtig jaar wordt. Hij was de oudste, Truus die later danseres werd en nog later ook ging drummen, de jongste.

De hele familie bleek verslingerd aan het slagwerk. Oom Ab drumde, grootvader Engels speelde slagwerk in een harmonieorkest van het Leger des Heils. En van de kinderen van John senior kropen uiteindelijk naast John junior ook Rob, zoals gezegd Truus en Jacques achter de drumkit. Broer Benny werd bassist en orkestleider.

 

Omdat er brood op de plank moest komen, nam John Engels junior allerlei baantjes aan. Als 12-jarige hielp hij bij een kaasboer op de markt, hij werkte op een fotofabriek en hij was piccolo bij Maison de Bonneterie in Den Haag. Maar drummen, daar leefde hij voor. Vader John zag het niet zitten, maar oom Ab wel. Die gaf hem een snaredrum en leerde hem wat kneepjes. John zoog alles in zich op, bezocht concerten, schnabbelde met onder andere pianist Frans Elsen, probeerde op het conservatorium te komen, maar werd afgewezen omdat hij linkshandig was. Dus ging hij gewoon hier en daar wat lessen nemen.

1955-John-en-Pia-Beck
John Engels, gitarist Robby Pauwels, contrabassist Hans van Rossum en bandleider Pia Beck in De Vliegende Hollander in Scheveningen, zomer 1955. Foto Wouter van Gool/Collectie Nederlands Jazz Archief.

 

John Engels’ professionele carrière begon in juli 1953 toen hij op verzoek van Pia Beck de Amerikaanse pianiste Mary Lou Williams ging begeleiden. In dat jaar kreeg hij van drummer Joop Korzelius een bekken en twee hi-hat-cymbals. “Zomaar, als cadeau. Een einde-vogel was dat. En nog steeds, ik zoek hem af en toe op. Hij woont al tientallen jaren hier in Amsterdam bij het Leger des Heils. Weet je hoe hij zijn eerste biertje noemt op een dag? Een eyeopener.”

MODERNE JAZZ

Intussen luisterde John Engels vooral naar platen. Hij ontwikkelde er zijn eigen smaak en speelwijze mee. Hij bouwde een voorliefde op voor moderne jazz met slagwerkers als Elvin Jones, Shelly Manne en Max Roach en daarnaast een hele trits Nederlandse drummers. Engels ging ook voor militairen in Duitsland spelen, hij was begeleider bij concerten in Wenen – bij een ervan viel Joe Zawinul in – en kwam zo uit bij de oprichting van The Diamond Five, Nederlands eerste moderne-jazzensemble. De eerste bezetting bestond uit tenorsaxofonist Harry Verbeke, trompettist Cees Smal, pianist Cees Slinger, contrabassist Dick van der Capellen – later vervangen door Jacques Schols – en slagwerker John Engels.

Van oktober 1958 tot april 1962 speelde het kwintet in club Sheherazade aan de Wagenstraat in Amsterdam en dat verliep zo gunstig, dat de vijf musici de zaak kochten. Zij gingen ook vaker Amerikaanse musici begeleiden, onder wie Stan Getz. Toen de club in 1962 sloot, hief The Diamond Five zichzelf op.

In de jaren zestig sloot John Engels zich aan bij de ontluikende Nederlandse avant-garde. Hij maakte een trioplaat met saxofonist Theo Loevendie en contrabassist Maarten van Regteren Altena. In bepaalde kringen – John Engels wil nog altijd niet zeggen welke – werd hij erom veroordeeld. Maar niets was hem te min: hij speelde evengoed met dixielandmusici. “Als het maar swingt”, zo luidde zijn verklaring daarvoor.

In Hé vogel, wanneer spelen we weer? heeft Jeroen de Valk prachtige citaten van John Engels opgetekend. Zoals deze: ‘(….) Daar zit een langzame blues bij. Maar ook een Jezustempo. Razendsnel. Het geheim van een Jezustempo is dat je moet denken alsof je een veel langzamer tempo speelt. Het gevoel of je een ballad zit te spelen’.

Tenorsaxofonist Ben Webster, contrabassist Jacques Schols en John Engels in jazzclub Alcuin in Delft op 14 oktober 1967. Collectie John Engels.
Tenorsaxofonist Ben Webster, contrabassist Jacques Schols en John Engels in jazzclub Alcuin in Delft op 14 oktober 1967. Collectie John Engels.

De slagwerker is ook bekend vanwege zijn kledingstijl. Hij houdt van opvallende hoofddeksels en geruite Amerikaanse broeken. En van sjaaltjes. ‘Ik gebruik tegenwoordig een sjaaltje om het zweet af te vegen. Ik loop trouwens altijd met een sjaal om, het hele jaar door. Ik slaap zelfs met een wollen sjaal, want ik heb het gauw koud’.

Auteur Jeroen de Valk beschrijft terecht ook de vele prijzen en onderscheidingen die John Engels ten deel vielen. Zes platen waarop hij meespeelt kregen Edisons, hij was in 1997 de eerste Europese jazzmusicus die de Hall of Fame Award kreeg van het International Rios Jazz Festival in Jamaica, in 2001 werd hij benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw en in 1988 kreeg hij de prestigieuze Boy Edgarprijs. Engels is op rond de tweehonderd platen en cd’s te horen.

CHET BAKER

Het is overbodig te stellen dat John Engels met praktisch alle groten uit de jazzwereld heeft gespeeld. Hij vindt zelf zijn concerten met Chet Baker de memorabelste. Nu nog spreekt hij met warmte en liefde over de trompettist. Twee tournees in Japan – in maart 1986 en juni 1987 – zijn hoogtepunten in Engels’ carrière. Hij zegt daarover in het boek: ‘Chet nam mij mee naar Japan en heeft zo mijn leven gered. Ik had dit nodig. Hij begreep dat, want Chet was overgevoelig.’ John Engels doelt hiermee op de woordloze steun van Chet Baker, zo kort na het overlijden van echtgenote Erika.

Pianist Michel Graillier, contrabassist Riccardo Del Fra, trompettist Chet Baker en John Engels in Studio Monster in Monster, oktober 1985. Collectie John Engels.
Pianist Michel Graillier, contrabassist Riccardo Del Fra, trompettist Chet Baker en John Engels in Studio Monster in Monster, oktober 1985. Collectie John Engels.

John Engels heeft vooral geleerd van Baker: ‘De stiltes in zijn spel, in het spel van het hele kwartet, werden op den duur net zo belangrijk als de noten. We leerden om stiltes te waarderen als muzikaal ingrediënt. Er is sindsdien meer ruimte in mijn spel; het ádemt meer. De maten lijken langer te duren, hoewel het tempo niet inzakt. Veel jonge jongens, alle respect hoor, die spelen alles vol, die spelen honderdduizend noten. Waar is het verháál? Wat willen ze vertellen, behalve dat ze heel veel en heel snel kunnen spelen?’

Er is geen enkele reden om aan te nemen dat nu John Engels tachtig jaar wordt, er een einde komt aan zijn zo lange loopbaan. “De shit begint elke dag weer opnieuw”, is een van zijn vele motto’s. In het trio Barnicle Bill kan hij in elk geval al zijn energie kwijt. Bassist Mark Haanstra zegt daar mooie woorden over: ‘Voor medebandlid Miguel en mij is jazz kunstmuziek, iets wat je op het conservatorium leert. Voor John is het primair dansmuziek en is een concert een sociaal evenement.’ Dat is de spijker op de kop, want de volksjongen John Engels houdt niet van kunstjes. Laat hem muziek maken, zíjn muziek en hij leeft eeuwig voort.

RINUS VAN DER HEIJDEN
GEMMA VAN DER HEYDEN

boekomslag

Hé vogel, wanneer spelen we weer, het muzikale leven van John Engels, auteur Jeroen de Valk, uitgeverij Van Gennep, ISBN 9789461643643, 184 pag., ruim 50 foto’s, prijs 14,95 euro.

Concert Vogel Vrij Tour, Paradox Tilburg, 10 april 2015

John Engels – slagwerk
Miguel Martinez – altsaxofoon
Mark Haanstra – contrabas
Wolter Wierbos – trombone
Jan Menu – sopraansaxofoon

Previous

Monk in Concertgebouw overdondert voortdurend

Next

Nir Felder ís absoluut de volgende grote jazzgitarist

1 comment

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Lees ook