Pakêetemannen waren het, mannen keurig in het pak met een tronie die daar niet bij paste. Sluik, vet en lang haar, bakkebaarden en dat eeuwige, smal geschoren snorretje laag op de bovenlip. Praten konden ze als Brugman, een voet tussen de deur was hun specialiteit en laaiende woede viel de argeloze huisvrouw ten deel die niet op hun verkooppraatjes inging. Pakêetemannen, bandeloze lui die nergens vandaan leken te komen en met lappen stof de deuren langs gingen. Het waren de jaren vijftig.
Mijn vader liet het woord pakêeteman thuis nogal eens vallen, vol afschuw en bewondering tegelijk. Want met die met een zware Duitse tongval brabbelende mannen bracht hij vele uren door in een café aan de Tilburgse Veldhovenring. Eigenaar was Fons Westenburger die in de middaguren wel eens met het afgetuigde paard van de bierbrouwer een rondje maakte door de tent, en ’s avonds in politie-uniform de sluitingstijd van zijn eigen café controleerde. Mijn vader vertoefde er graag, kaartend en drinkend met pakêetemannen die vloekten en tierden als vader bij het toepen wéér had gewonnen. Hij won namelijk altijd. Klopte de pakêetemannen de laatste cent uit hun zak en keerde huiswaarts met vele lappen stof. Die verkocht hij het liefst aan zijn zwagers, die er sjieke pakken met dubbele rijen knopen en brede revers van lieten maken. En na er één keer mee in de regen te hebben gelopen hun pak van maat 54 tot maat 46 zagen gereduceerd. Vader zou verhaal halen bij de pakêetemannen, maar daar kwam het natuurlijk nooit van.
DAFFODIL
Vader had van een rijke buurtbewoner nabij de Veldhovenring ook al een Daffodil automobiel gewonnen, van een ander vier kapstokken en weer van een ander een Beiers servies. Bij het opstaan was het elke ochtend een verrassing wat er nu weer op de huiskamertafel werd aangetroffen. Op een dag was dat een bandrecorder, van het merk Grundig en zo goed als nieuw. Het was een fluitje van een cent om het apparaat op de radio aan te sluiten en zo kon het opnemen voor deze beginnende puber beginnen. Alles vanaf de middengolf, door kraken en piepen nauwelijks te onderscheiden muziek. Maar wél muziek die niemand had.
Op een doordeweekse avond in 1957 begon mijn revolutie die nooit meer zou eindigen. Boven het gekraak uit de radio klonk zoiets als ‘Hail, hail rock and roll’. Opnameknop ingedrukt, zodat later ook de rest van de tekst verstaanbaar zou worden: ‘Deliver me from the days of old/Long live rock and roll’. Opwindend, onbeschaafd, rauw, ongehoord, wat was dit voor muziek, zo recht in het hart van een hitsige puber geplant, met een pregnante gitaar die alles overheerste en zijn bloed liet koken? Het was muziek die rechtstreeks concurreerde met die van Elvis Presley, die deze puber anderhalf jaar eerder had ontdekt.
Snel naar de enige platenzaak in Tilburg die van deze gast muziek kon hebben. En jawel, de naam wisten ze ook nog: Chuck Berry. Het nummer dat mij knock out had geslagen was School Days. Of ik Maybelline al had gehoord, vroeg de attente verkoper. Met beide nummers keerde ik huiswaarts. Waar de ellende begon. Op de hoes van een van de singletjes stond Chuck Berry afgebeeld. Zelfde kapsel als de pakêetemannen en ‘helaas’ ook hetzelfde snorretje. Waar mijn vader al helemáál een hekel aan had, omdat filmster Rudolf Valentino er ook zo een had en mijn moeder al begon te zwijmelen als ze alleen maar diens naam hoorde. “Weg met die pakêeteman, die chap, die woonwagenbewoner”, brulde mijn vader en daarmee was voorlopig de verdere ontdekking van Chuck Berry’s oeuvre van de baan.
NOZEMS
Tot ik me een half jaar later aansloot bij de Tilburgse nozems, het revolutionaire naoorlogse verzetsymbool van jongeren die zich niet meer lieten koeioneren door kerk, versteend onderwijs en de muffe geur die met de wederopbouw gepaard ging. Voordat we gingen rellen in de stad dronken we bij ons vertrekpunt, het ouderlijk huis van de Tilburgse Elvis, bier. We draaiden Chuck Berry, Elvis Presley en Little Richard om moed te verzamelen om in de gegoede wijken van de stad fietsen door de ramen te smijten. Waarom? Wisten wij veel! Was even noodzakelijk als om met brommers op zaterdagmiddag naar een verlaten landhuis in de bossen rond Tilburg te scheuren, waar onze nozembende die uit Breda ontmoette, waar we natuurlijk slaags mee raakten en met bebloede, maar triomfantelijke koppen naar Tilburg terugkeerden. Om er in het enige café dat nozems toeliet Maybelline, Sweet Little Sixteen en Thirty Days van Chuck Berry tot slijtens toe uit de jukebox te laten klinken.
Chuck Berry maakte hit na hit. Ik consumeerde ze allemaal, hijgend van verrukking: Johnny B. Goode (met dat alle rede vernietigende ‘go go / go Johnny go go / go’), Brown Eyed Handsome Man, Memphis Tennessee, Too Much Monkey Business, Carol, Come On, Little Queenie en No Particular Place To Go. En eigenlijk – al had ik daar in die tijd geen enkel besef van – was het daarmee gedaan. Want rond 1960 nam de oerkracht van Berry’s muziek danig af en teerde hij voortaan op zijn dertig composities die in de top-10 verschenen. Vreemd genoeg scoorde hij pas in 1972 zijn enige nummer 1-hit met het afschuwelijke My Ding A Ling van Dave Bartholomew, maar daarmee liep hij financieel wel definitief binnen.
Dat was alweer een dikke tien jaar nadat Chuck Berry’s échte muziek zich had genesteld in de begin jaren zestig opkomende popmuziek. Ik maakte bewust mee hoe die monumenten uit de rock&roll ook danig verziekt konden worden, toen ik de gesofisticeerde versie van Roll Over Beethoven hoorde van The Beatles. John Lennon mocht zichzelf dan wel graag als rockmusicus presenteren, Roll Over Beethoven was gewoon een slap aftreksel van een herenbandje dat zich beter met harmonie en melodie kon bezighouden dan met rock&roll.
ROLLING STONES
Nee, dan The Rolling Stones. Die werden de ware koelies van Chuck Berry’s muziek. Hun eerste single was Come On van Berry en die haalde meteen de Top Twenty, de Britse hitparade. De Stones en dan in het bijzonder Keith Richards hebben hun bewondering voor Chuck Berry altijd openlijk beleden. Fantastisch, dat was even andere koek dan The Beatles en al die andere zoetsappige Britse popgroepen. Ik bekeerde me – voor zover dat nog mogelijk was – helemaal tot de Stones bij het uitkomen van Get Yer Ya’-Ya’s Out, de live-opname uit 1969 met daarop het onvergetelijke Carol en het nimmer overtroffen Little Queenie. Behalve dan door Chuck Berry zelf, die de gitaarinspanningen van Keith Richards ver achter zich liet met dat typische, nooit meer geëvenaarde ritmische spel op zijn gitaar. De basis van alle rock&roll, met nadruk op de zwarte tak ervan.
Want daar was ik inmiddels al wel achter gekomen, juist op dat punt lag de grote aantrekkingskracht van Chuck Berry, op dat ritme. Plus op zijn teksten, die steevast over auto’s en stiekeme seksuele verwijzingen gingen. Maar dat ritme, tsjonge… Als jochie was ik al hevig aangetrokken tot sterk ritmische muziek. Zo was ik al uitgekomen bij drummer Sonny Greer die bij Duke Ellington, samen met contrabassist Jimmy Blanton miljoenen monden liet open vallen van verbazing. Wat een ritmekoningen, wat een swingers! En eerder al had slagwerker Baby Dodds die de New Orleans-jazz van King Oliver kaarsrecht in het ritmische spoor hield, me zowat hartkloppingen bezorgd.
Chuck Berry sloeg echter alles. Met zijn zogeheten duim-wisselslagtechniek, waarbij zijn linkerduim de bassnaren beroerde en hij met de rechterhand op twee snaren tegelijk de melodie ondersteunde, was hij een van de eerste elektrische gitaristen die zoveel nadruk legde op de monotone cadans van de rock&rollmuziek. Chuck Berry speelde als een pianist. Hamerend met de linkerhand op de akkoorden en met de rechter de verschuivingen ervan aangevend, kwam hij middenin het web van de rock&roll terecht. Daar waar de piano nogal eens een prominente rol speelde, zoals bij Little Richard, Jerry Lee Lewis en Fats Domino het geval was. Maar Chuck Berry koos voor de gitaar.
ROOFOVERVALLEN
Chuck Berrys muziek sloeg steeds vaster aan bij deze muziekliefhebber. Als puber gniffelde hij bij het lezen van alle strapatsen die de Amerikaan uithaalde: gewapende roofovervallen, uitspattingen met drank en drugs en een relatie met een 14-jarig meisje. Wat was daar nou verkeerd aan? De razende hormonenhutspot die in dit puberlijf huisde, had best hetzelfde gewild. En Chuck Berry’s optredens, met gespreide benen overeind komend uit zijn zo befaamde ‘duck walk’ en de gitaar als een reuze fallus op kruishoogte bespelend, onderwijl zingend: ‘…where lived a country boy named Johnny B. Goode /… who ever never learned to read or write so well / but he could play the guitar just like ringing a bell…’ wekten nieuwe lusten op. En wat te denken van de durf die Chuck Berry in Nadine aan de dag legde, als hij zong ‘Nadine, honey is that you’ en het mooiste blonde meisje op de eerste rij bloedgeil in de ogen keek? Wow, dat was nog eens durven. Later, als volwassene concerten van Chuck Berry bijwonend in onder meer Brussel, Keulen, Den Haag en Eindhoven, bleek er niet veel veranderd. Het charisma van Chuck Berry was nog even doordringend en nietig makend.
Dat Chuck Berry een ware geldwolf was, maakte ook al niets uit. Groot gelijk toch? De hierboven geciteerde tekst uit Johnny B. Goode luidde origineel ‘…where lived a colored boy named Johnny B. Goode’. Maar Berry, die het vooral van blank publiek moest hebben, verving dat ‘colored’ snel door ‘country’. Wist-ie zeker dat hij dat niet in zijn portemonnee zou voelen. En verderop in zijn carrière, in de jaren negentig en later, meldde hij zich vaak bij concertorganisatoren met een lege gitaarkoffer. Of die maar even gevuld mocht worden met dollarbiljetten, want aan bankrekeningen had hij een broertje dood. Slim of simpel? Chuck Berry trok er zich niets van aan. Net zo min als van de belabberde bands waarmee hij steeds vaker optrad. In zijn bloeiperiode in de jaren vijftig koos hij zorgvuldig zijn pianist, contrabassist en drummer, later interesseerde het hem niet meer of er nu twee of drie gitaristen meer op het podium stonden. Hij demonstreerde zijn befaamde ‘duck walk’ en zijn imposante, nooit afbrokkelende gitaarpartijen toch wel. Met wijd open ogen, spiegels van zijn ziel, die tot zijn dood dreven op zijn ongekende enthousiasme, dat je verder alleen maar aantreft bij kleine kinderen.
BUDDY HOLLY
De composities en gitaarstijl van Chuck Berry hebben talloze musici na hem geïnspireerd. Elvis Presley, Jerry Lee Lewis en Buddy Holly waren er als de wiedeweerga bij om stukken van hem uit te voeren. En ook The Beatles, The Who, Bruce Springsteen, AC/DC, The Kinks, The Beach Boys, Steppenwolf, Emmylou Harris en Rod Stewart om maar wat namen te noemen, hebben hun stijl voor een deel te danken aan deze zeldzame rock&roll-vlegel. Mij maakte het allemaal niet uit. Chuck Berry was ergens opgeborgen achter een deurtje van mijn ziel, kwam er met regelmaat uit om nadien braaf weer in zijn hokje te wachten tot de volgende keer dat hij werd uitgelaten. Tot dat bijzondere moment toen ik tijdens een interview met jazzgitarist James ‘Blood’ Ulmer bij toeval de naam Chuck Berry liet vallen. De zo bijzondere jazzvogel veerde op, hield een tien minuten durend referaat over Berry en beëindigde dat met de woorden: “Chuck Berry heeft met zijn muziek de poorten naar de vrijheid open gezet. Dezelfde vrijheid die zijn voorouders bevochten ten tijde van de slavernij. Díe vrijheid hoor je terug in de muziek van Chuck en díe vrijheid wil ik als een eerbetoon aan hem, steeds weer uitdragen in míjn muziek.”
Het mag duidelijk zijn, Chuck Berry is voor mij de enige echte pakêeteman van de rock&roll. Rock&roll die nog altijd een mooi plaatsje inneemt in mijn leven. De reden voor mijn liefde voor Chuck Berry’s muziek staat wellicht als inscriptie gegraveerd in de Rock and Roll Hall of Fame in Cleveland, waar sinds 1986 voor Chuck Berry een ereplaats is ingeruimd: ‘Terwijl van niemand kan worden gezegd dat hij de rock and roll heeft uitgevonden, komt Chuck Berry er het dichtst bij als de enige die alle belangrijke elementen ervan heeft samengebracht.’
I’ve have no kick against modern jazz,
Unless they try to play it too darn fast;
And change the beauty of the melody,
Until they sound just like a symphony,
That’s why I go for that
Rock and roll music
Any old way you choose it
It’s got a back beat, you can’t lose it
Any old time you use it
It’s gotta be rock and roll music
(Uit: Rock and Roll Music; Chuck Berry)
RINUS VAN DER HEIJDEN
Chuck Berry werd op 18 oktober 1926 geboren in St. Louis (Missouri). Hij overleed op 18 maart 2017 in Wentzville (Missouri).