De Belgische pianist Fred Van Hove is 13 januari jongstleden overleden, 84 jaar oud. Hij stond aan de wieg van het Vlaamse free-jazzmilieu. Dat hij altijd koppelde aan maatschappelijke ontwikkelingen, met name op het gebied van muziek. Waardoor hij niet alleen als uitvoerend musicus radicaal was, maar ook in zijn opvattingen over hoe de vrije-improvisatiemuziek zich moest ontwikkelen: in elk geval niet langs gebaande paden.
Het was tijdens een van onze eerste ontmoetingen – misschien wel de eerste – dat ondergetekende het woord Cecil Taylor liet vallen. Onbewust en in een ander verband dan Fred Van Hove had opgemerkt. De pianist ontstak in grote woede. Hoe in hemelsnaam iemand hem durfde te vergelijken met deze Amerikaanse piano-experimentator. ‘Taylor”, meesmuilde de Vlaming, “Taylor.” Hij liet het daarbij. De stilte die daarna viel zei genoeg.
Het is vrijwel onontkoombaar dat Fred Van Hove in zijn leven ‘nogal eens’ is vergeleken met Cecil Taylor. Beiden benutten hun instrument, de piano, als gereedschap waarop het goed hameren was en waarop je oceanen van ideeën kon plempen, met naar hun inzicht alle briljante resultaten van dien. Dat de piano een relatief kostbaar instrument is, leek hen niet te deren. In beide kunstenaars leefde artistieke zeggingskracht en om die te uiten moest er wel eens een piano worden geslachtofferd.
De instrumenten hadden bij beiden veel te lijden. Want voor ballades of romantische melodietjes was bij zowel Taylor als Van Hove geen plaats. Beiden groeiden op met de free-jazzgolf van de jaren zestig waarmee nieuwe, onbetreden paden in de jazz werden ingeslagen en daarbij hoorden klanken waarin alles uit de menselijke geest was opgeslagen: het hele gebied tussen liefde en woede. Geestelijke kracht was vooral gekoppeld aan lichamelijke.
Tot zover de vergelijkingen tussen twee plaatsbepalers in de jazz. De ene wortelend in de traditie van de Afro-Amerikaanse jazz, de ander zoekend en zich een plaats veroverend in de opkomende Europese free jazz van de jaren zestig. Dan spreek je over twee volstrekt verschillende grootheden. Cecil Taylor, die zijn ontwikkeling voortbouwt op het harmonische van Duke Ellington en de toen nieuwe, zoekende ritmiek van Thelonious Monk en daarom zijn muziek als constructivistisch omschrijft; Fred Van Hove die mondjesmaat kennis neemt van de dichtgespijkerde Europese nieuwe improvisatiemuziek, die deels stoelt op de verworvenheden van twintigste-eeuwse componisten als Schönberg en Von Webern en anderszins experimenteert met pioniers als de Duitse saxofonist Peter Brötzmann en zijn landgenoten Conny Bauer, Günter Sommer en Alexander von Schlippenbach. En er nooit een definitie van heeft gegeven.
De opkomende Europese avant-garde concentreerde zich vooral in Duitsland, Engeland en Nederland. Tot leven gebracht door de Amerikaanse free jazz van John Coltrane, Albert Ayler, Ornette Coleman, Archie Shepp, Sunny Murray, Cecil Taylor en vele, vele anderen. En al snel afgescheiden van de grondslagen daarvan: de traditie van de Afro-Amerikaanse muziek in al haar geledingen. De Europese vrije improvisatoren improviseerden spontaan, praktisch volledig op intuïtie, ontdeden de muziek van chromatische en metrische handvaten die tot dan zowel de Europese als Amerikaanse muziek – ook de free jazz uit dat land – kenmerkten.
In die in korte tijd uitgegroeide muzikale massabeweging in West-Europa liep de eenling Fred Van Hove rond. Geboren in 1937 in Antwerpen was hij in de jaren zestig in de kracht van zijn artistieke leven. Hij stond onmiddellijk op om met wijd open armen de vrije-improvisatiegolf uit Amerika over zich heen te laten spoelen. Doch slechts om er zich door te laten inspireren: imiteren liet hij aan anderen over. De Belgische free-jazzscene was beperkt in die jaren, wellicht dat Fred Van Hove zijn heil daarom zocht in naburige landen: in Duitsland bij Peter Brötzmann, in Nederland bij Han Bennink, met wie hij zeven jaar een hecht driemanschap vormde.
Fred Van Hove manifesteerde zich meteen toen hij aan het West-Europese free-jazzfront verscheen als een individu met een hoofdletter. Het maakte hem niets uit of hij solo moest spelen, of in duo- of triovorm of nog grotere bezetting. Na een twaalf jaar durende klassieke studie in muziektheorie, harmonieleer en piano aan de Muziekacademie van Merksem manifesteerde hij zich naast pianist als kerkorganist, klokkenspeler en accordeonist. En al heel snel als componist, met als rode draad altijd de vrije improvisaties. De weinige geestverwanten vond hij in de personen van rietblazer André Goudbeek, multi-instrumentalist Cel Overberghe, tenorsaxofonist Babs Robert en contrabassist/cellist José Bedeur.
Zoals in Amerika de vrije jazz vaak gekoppeld was aan politieke – racistische – ontwikkelingen, zo deed zich dat in West-Europa ook voor. In Nederland bijvoorbeeld met orkesten als De Volharding, het Willem Breuker Kollektief en de Instant Composers Pool, in België door toedoen van Fred Van Hove met de WIM, de Werkgroep Improviserende Musici die een eigen big band had. Maar vooral van belang werd door haar inspanningen voor improviserende musici in België, voor wie begin jaren zeventig geen droog brood viel te verdienen. De WIM werd ook opgericht als protest tegen Jazz Middelheim, omdat de musici daar nauwelijks gage kregen. Als tegenhanger organiseerde de WIM van 1973 tot 2004 in Antwerpen het Free Music Festival.
Natuurlijk was Fred Van Hove geen pianosloper, zoals in het begin van dit artikel misschien is gesuggereerd. Daar was hij veel te kunstzinnig voor. En mocht slopen dan toch in de kraam te pas komen, dan sloopte Van Hove, op zijn eigen artistieke wijze. Leek in de prille begintijd van de West-Europese free jazz het adagium ‘alles aan flarden’ hoogtij te vieren, al snel liet Fred Van Hove zijn klassieke achtergrond en zijn diep gewortelde kijk op eigentijdse gecomponeerde muziek een even belangrijke rol in zijn uitvoeringen spelen.
Fred Van Hove was net als de meeste van zijn geestverwanten, vooral een intuïtieve speler. Zijn concerten waren zoektochten over de achtentachtig toetsen. Hij koesterde ze, liet ze zingen en neuriën, maakte er lange wandeltochten mee, liet ze verdwalen, gaf ze een andere betekenis en bracht ze vrijwel altijd naar het Land des Lächelns, daar waar de geest afscheid neemt van het lichaam, dat weliswaar heftig protesteert, maar altijd het onderspit moet delven. Om zodoende de plek te bereiken die door cultuurbarbaren als boertig, onbeschoft en onvakkundig wordt afgedaan, maar het hamerende slotakkoord is van een optreden dat nooit zijn gelijke heeft gekend en ook niet zal kennen.
Fred Van Hove was immers een fenomeen en de vleeswording van zijn een leven lang geduurd hebbende wens om muziek te vertolken die pas bestaat als zij wordt gespeeld en nadien nooit herhaald kan worden.
RINUS VAN DER HEIJDEN
Foto’s TOM BEETZ