COLUMN
Ik was pas zeven jaar dood, toen ik in de hemel, op de hoek van de Psalm.81-straat en de Laan van de Tien Geboden, Duke Ellington voor het eerst ontmoette. Half verscholen onder het ontluikende lover van een pijnboom zat hij op een bankje met een vel muziekpapier op schoot en een potlood in zijn hand. Aan zijn voeten lag een achteloos weggesmeten hoopje bladmuziek. Zou ik er op afgaan? Toen ik hem naderde, keek hij op: “Hey Rinus”. Heuh? “Ken je me nog, Duke?” “Natuurlijk, we ontmoetten elkaar in 1950 in het Concertgebouw in Amsterdam. Ik vroeg je toen nog waar ik wat heroïne kon scoren, je gaf me een paar uitmuntende adresjes.”
Gôh, leuk dat hij dat nog weet. Ik vraag of ik naast hem plaats kan nemen. Tuurlijk, geen probleem. Effe lekker bijkletsen, dat ziet Duke wel zitten. “Waar ben je mee bezig”, vraag ik nogal obligaat om het gesprek te openen. “Ik schrijf aan mijn magnum opus: The Rise and Fall of Jazz Music. Een achtdelige suite, waarin ik de definitieve neergang van de jazz als het ware schilder. Een trieste gebeurtenis, maar het is niet anders.”
“Hey Duke”, zeg ik. “Zie je het echt zo somber uit?”
“Absoluut”, antwoordt hij, “wat er nog aan jazzmuziek rest, is een bonte verzameling van broekkakkerij, gebrek aan durf dus, hoopjes geld verdienen en alle creativiteit die wij ooit aan de dag legden, terzijde schuiven.”
“Ben ik niet met je eens. Er gebeuren echt nog wel mooie dingen. En bovendien is er hoop. Ken je het Noordzee Pop Festival, dat in Nederland al dik veertig jaar bestaat? Dit jaar treden er zelfs jazzmusici op: Wayne Shorter en Chick Corea. Een aarzelend begin, maar toch… Ik denk dat je nog even moet wachten met het voltooien van The Rise and Fall of Jazz Music.”
“Pfff, het zou wat: Wayne Shorter. Herinner je je dat kloteconcert niet meer op Jazz Middelheim 2014, met Herbie Hancock. Ik dacht toen echt dat ze hun Stairway to Heaven aan het voorbereiden waren. En Chick Corea, die gast mag ik al niet meer sinds hij zich begin jaren zeventig de grootste verrader van de jazz betoonde.”
“Duke, ik wil je er toch even op wijzen dat het Noordzee Pop Festival nóg een jazzconcert vermeldt: dat van Joris Posthumus, een swingend gastje, dat speciaal een zooi Japanners laat overkomen.”
“Nou, ik wens ze veel succes. Effe spelen voor een paar honderd man die het geen bal interesseert en dan wacht weer het zwarte gat van de vergetelheid. Als je daaraan wilt ontkomen, dan moet je niet op het Noordzee Pop Festival zijn, maar in de clubcircuits van vele landen. Dáár hebben wij de jazz groot gemaakt en alleen daar zal ze zegevieren.”
“Duke, je denkt wel in kaders, zeg. Ik denk dat nu het Noordzee Pop Festival zich tot de jazz wendt, de ondergang van onze zo geliefde muzieksoort wel wordt gestopt.”
“Rinus, Rinus… Ik kijk elk jaar naar beneden als dat festival zich afspeelt. Vorig jaar zag ik ene Mark Rutte in een van jullie grote steden tegen een koffieautomaat hangen. Hij was in gesprek met ene Zijlstra, klopt die naam? Die Rutte merkte quasi achteloos op, dat hij gisteren een ‘te gek’ concert had gezien. ‘Van die bassist, hoe heet-ie ook alweer. Miles Davis, meen ik. Ik kan je wel zeggen Halbe, dat die gast swingt als de beren’. Waarop die Zijlstra als door een wesp gestoken reageert door te zeggen, dat die muziek dan wel jazz zal zijn. ‘En hoezo jazz op een popfestival, hoe kan dat dan? Waardeloze en levensgevaarlijke muziek: mijn vroegere vriend Adolf noemde haar niet voor niets Entartet, ontaard’. Afijn Rinus, om een lang verhaal kort te maken: dat Noordzee Pop Festival gaat de ondergang van de jazz echt niet tegen houden.”
Ik zwijg maar even, heb tijd nodig om over de woorden van Duke na te denken. Mijn oog wordt getrokken door een statige heer die naderbij komt. Verrek, dat lijkt Johann Sebastian Bach wel. En jawel, hij is het! Loopt op zijn gemak te keuvelen met Stevie Ray Vaughan en Charlie Parker. “Hey Duke”, roept de laatste, “ga je nog iets doen met mijn nieuwe versie van Salt Peanuts?” Duke doet of hij in gedachten is verzonken en niet hoort wat Parker zegt.
“Misschien is het wel met die Stevie Ray Vaughan begonnen”, mijmert Duke Ellington, terwijl hij de gitarist en de heer Bach na kijkt.
“Wat begonnen?”
“Nou, die neergang waar we het steeds over hebben.”
“Hoezo, Stevie Ray is toch gewoon popmuziek.”
“O ja, Rinus. Is dat pop, is dat pop? Die gast speelde helemaal in de traditie van Jimi Hendrix. En je wilt toch niet zeggen dat die gozer een popmusicus is.”
“Nou Duke, zo wordt hij door de meesten toch wel omschreven. En Stevie Ray stond ook op het Noordzee Pop Festival, pop dus.”
“Jawel, maar dat komt omdat Roel Raket, de vroegere organisator van het Noordzee Pop Festival, zijn evenement ook wel eens een beetje wilde kruiden met wat deuntjes die tussen jazz en pop in hangen.”
“Ja, zo lust ik er nog wel een paar. Dan kun je de huidige organisatoren nu ook niet verwijten dat ze op hun Noordzee Pop Festival jazz toelaten, ook al is het mondjesmaat.”
Duke Ellington zet nog snel wat nieuwe noten op het muziekpapier op zijn schoot. “Als ik zo’n hoogstaand gesprek heb als nu met jou, raak ik altijd geïnspireerd. Dat was vroeger al met mijn New Orleans Suite en A Drum Is A Woman. Voor de suite tot stand kwam, had ik goede gesprekken met Sydney Bechet. Voor de tweede compositie lulde ik met Billie Holiday, maar dat draaide op een knallende ruzie uit, omdat zij vasthield aan háár statement: A Bottle Is A Woman. Maar beiden inspireerden me tot mooi, nieuw werk!”
“Maar goed, we hadden het over Roel Raket. Daar spreek ik hier in de hemel regelmatig mee. Het is dat we in deze zevende hemel geen pijn en ellende kennen, anders was die Roel die altijd onrustig wordt als een nieuwe editie van het Noordzee Pop Festival op stapel staat, een chagrijnig ventje geworden. Dat bureautje dat hem is opgevolgd, dat heet toch Klojo of zo?”
“Duke, Duke toch. Bobo bedoel je.”
“Oké, mij best. Dat heeft nogal een vinger in de pap zeg, in dat land van jou. Er gaat geen festival of concert voorbij of Bobo heeft er zijn handtekening onder gezet. Jofel nootje voor de diversiteit van de programmering. En van de programmeurs van de paar jazzclubs die er nog zijn, moet je het ook al niet meer hebben. Ze vreten allemaal uit dezelfde ruif en dus krijgt de niet nadenkende goegemeente die de concerten in hun clubs bezoekt, alsmaar dezelfde artiesten voor de kiezen. Dat ze dat niet in de gaten hebben, zeg!”
“Ja Duke, de mensen willen kennelijk bij de neus worden genomen. Gewoon overal naar toe, het maakt niet uit wie er optreedt, als je er maar bij was. Hé luister, het Noordzee Pop Festival is begonnen.”
De massa beneden zet zich in beweging. Eén grote golfbeweging op de klanken van De mooiste jaren komen nog. Groots en meeslepend vertolkt door een van de toppers van het Noordzee Pop Festival: Frans Bauer. Duke kijkt me met vochtige ogen aan. Zijn standvastige houding heeft hij laten varen. “Denk je dat het allemaal nog goed komt, Rinus?” “Zeker weten, Duke.” Vastberaden scheurt hij de partituur van The Rise and Fall of Jazz Music in snippers.
RINUS VAN DER HEIJDEN