Een van de laatste grote helden uit de jazzhistorie is overleden: Roy Haynes. Al zullen er ongetwijfeld mensen zijn die dat ‘grote’ in twijfel trekken. Waarschijnlijk omdat zij deze slagwerker niet of niet goed kennen. Toch is de Amerikaan, die vier maanden voor zijn honderdste verjaardag op 12 november in Nassau County (New York) overleed, de aartsvader van het moderne slagwerk.
Vooral vanwege zijn leeftijd – hij was geboren in 1925 – smaakte Roy Haynes het genoegen alle belangrijke stadia van de Afro-Amerikaanse jazz mee en door te maken. Van de swingperiode van Louis Armstrong tot het jaar 2011 toen hij zijn laatste album Roy-Alty opnam. En daar tussenin ontwikkelde hij zijn unieke drumstijl. Die hield in dat hij met zijn linkervoet op het hihatpedaal een veel grotere expressieve vrijheid verwierf en hij de tweede en vierde tel achter zich liet. Ook zijn snare- en basdrum behandelde hij zo, waarmee hij het tempo van de muziek via zijn ride cimbaal van springerige accenten voorzag.
Het achterwege laten van een strakke hantering van vier en acht maten alleen al betekende een mini-revolutie in de jazz van de jaren veertig en vijftig en toen Roy Haynes zich in het vierde decennium van de vorige eeuw bij de net opgekomen bebop aansloot kon hij zijn nieuwe, nog zo prille zienswijze op drummen volledig gaan uitbouwen. Hij deed dat in nederigheid, de credits voor de geboorte van de bebop gingen immers naar oprichters als trompettist Dizzy Gillespie, gitarist Charlie Christian, pianist Thelonious Monk, drummer Kenny Clarke en uiteraard altsaxofonist Charlie Parker, bij wie Roy Haynes speelde van 1949 tot 1953. Bij Lester Young had hij van 1947 tot 1949 al ervaring opgedaan, en nadien bij Bud Powell en Miles Davis.
Echt bekend werd Roy Haynes bij vocaliste Sarah Vaughan, bij wie hij speelde van 1954 tot 1959 en ook bij Stan Getz had hij van 1961 tot 1965 een min of meer vaste verbintenis. Maar een keerpunt in zijn loopbaan moet het moment zijn geweest toen John Coltrane hem benaderde om invaller te worden voor diens vaste slagwerker Elvin Jones. Deze moest vanwege een zware drugsverslaving nogal eens verstek laten gaan.
De keuze van John Coltrane voor Roy Haynes was opmerkelijk en tegelijk ook weer niet. Elvin Jones was wat zijn spel betreft van de zwaargewichten, Haynes deed het met zijn afwijkende techniek heel wat minder nadrukkelijk. Elvin Jones was een van de eersten die zich schatplichtig voelde aan zijn Afrikaanse afkomst. Zwarte Afrikanen droegen hun muziek – toen ze nog niet als slaven uit Afrika werden verdreven – uit middels grote trommel’koren’. Dat leverde een massief geluid op dat eeuwen later als inspiratiebron diende voor jazzdrummers die jazzstandards niet meteen tot hun favoriete werkterrein rekenden. In hun eentje ijverden zij ervoor om de overrompelende compactheid van hun voorouders in hun spel weer te geven. Elvin Jones was er voorvechter van. Hoe mooi paste dat bij het Coltrane-concept.
Waarom dan toch Coltrane’s keuze voor Roy Haynes? Luister eens naar Dear Old Stockholm, waarin Haynes een eeneiig muzikaal verbond smeedt met pianist McCoy Tyner. Hun bonkende ritme – denk aan het ride cimbaal van de slagwerker – geeft de saxofoonsolo van Coltrane de mogelijkheid om eindeloos dóór te improviseren. Hoe Afrikaans klinkt Haynes als McCoy Tyner het voor gezien houdt. Elvis Jones zou hem hier niet hebben overtroffen.
Deze opname van Dear Old Stockholm dateert van 7 juli 1963 toen het John Coltrane Quartet mét Roy Haynes aantrad op het Newport Jazz Festival. Elvin Jones moest verstek laten gaan omdat hij wegens een arrestatie voor drugsbezit van april tot eind juli van dat jaar verbleef in het Lexington Narcotics Hospital/Clinical Research Center. Ondanks dat Coltrane kon kiezen uit meerdere drummers, koos hij voor Roy Haynes. Een van de redenen? Omdat hij pianist McCoy Tyner bij Haynes beter kon horen dan bij Elvin Jones.
John Coltrane noemde Haynes ‘een van de beste drummers met wie ik ooit werkte’. Om eraan toe te voegen: “Elvins gevoel was een drijvende kracht, dat van Roy meer een verspreidend, een doordringend gevoel. Ze hebben allebei een manier om het ritme te verspreiden, maar ze zijn anders. Je kunt voelen wat ze doen en daar mee omgaan.” En Hayes over zijn unieke samenwerking met Trane: “Voor een drummer is spelen met Coltrane gewoon de man begeleiden… Met anderen moet je het fort bewaken. Met Coltrane kon ik dingen doen waar ik van had gedroomd. Toen ik met Trane werkte was de intensiteit zó hoog… Ik speelde niet per se anders dan ik normaal speel, maar Johns solo’s waren langer, en ik wilde niet hetzelfde spelen tijdens zijn solo, dus ik moest aan meer dingen denken en ideeën halen uit wat hij speelde.”
Wellicht dat wat Haynes hier beschrijft zijn speelstijl niet beter kan karakteriseren. Hij was een musicus van het dienende soort, en tegelijk een meester achter het slagwerk. Hij manifesteerde zich als kwetsbaar, hield van subtiele versieringen, gaf een solist alle ruimte, maar ook zichzelf. Hij is nooit de mannetjesputter geweest die Elvin Jones wel was. In de talloze bezettingen waarin Haynes tijdens zijn lange leven floreerde, was zijn geluid licht, maar – geheel in de traditie van de bebop-musici – kon hij ook voor onverwachte loeiharde tussenslagen zorgen. Die dan weer de solist erop wezen dat deze zich geen seconde kon veroorloven níet bij de les te zijn.
Zonder zijn identiteit te verloochenen, speelde Roy Haynes even trefzeker in free jazz en jazzrock als in swing en bebop. Als zijn grote voorbeeld noemde hij Jo Jones, drummer bij Count Basie en later nam hij kennis van de stijlen van Chick Webb, Shadow Wilson, Kenny Clarke en bebop-initiator Max Roach. Hij luisterde naar hen, eindeloos, maar niet meer dan dat. Van kopiëren heeft hij nooit gehoord.
“Ik heb op school een beetje aan drum- en fanfare-drummen gedaan, maar ik ben nooit echt een rudimentaire drummer geweest, dus ik denk dat mijn geluid meer uit mijn hoofd komt dan uit mijn handen”, zei Haynes eens tijdens een interview. Hij wilde drummer zijn, niet in een hokje worden gestopt, niet bebopper of hardbopper worden genoemd. Als je zijn stijl per se wilde omschrijven, dan prefereerde hij ‘hard swing’.
Begonnen in de jaren veertig legde hij er zo’n twaalf jaar geleden de pannen op. Hij had de glorietijden én de dieptepunten van de jazz allemaal intens beleefd: de neergang door exotisch snoepgoed van grote musici als Charlie Parker, John Coltrane, Bud Powell, Billie Holiday, Jaco Pastorius, Chet Baker en vele, vele anderen. Roy Haynes bleef doorleven, vrijwel zeker zonder dope. Hij groeide als geen ander mee in de vele fasen die de jazz doorliep. En wat daarbij het bijzondere was: zijn leeftijd heeft hem nooit in de weg gezeten. New Orleans jazz, swing, bebop, avant-garde, fusion, modale jazz, jazzrock, acid-jazz en wat al niet meer, Roy Haynes bracht altijd zijn ongeëvenaarde vakmanschap mee en verzaakte nooit.
Telkens weer nestelde hij zich gerieflijk in de nieuwe elementen die de juist aangediende hemelbestormers van de jazz inbrachten. Hij voelde zich daarbij als een ruiter te paard, die het dier onder zijn zadel zijn gang liet gaan: “Je trekt wat aan een teugel, hier wat losser, daar wat strakker. Ik laat het paard zijn gang gaan en kijk wel wat hij doet.” Het resultaat? Een drummer als tapdanser, lichtvoetig, dienstbaar en inspirerend voor zijn medemusici, heterogeen, dealend met geluid.
Collega-drummer JackDeJohnette, die rechtstreeks is beïnvloed door Roy Haynes pakte het prachtig samen: “Roy belichaamt een zeldzame combinatie van zelfonderricht, hoge verfijning en soul.” Woorden die de aartsvader van het slagwerk bij leven tekenden, maar nu hij er niet meer is, voor eeuwig in alle muziek die hij nalaat, zijn gebeiteld.
RINUS VAN DER HEIJDEN