John Coltrane is dezer dagen een halve eeuw geleden overleden. De tenorsaxofonist die slechts veertig jaar oud werd, heeft onuitwisbare sporen nagelaten binnen de historie van de jazz. Niet alleen als uitvoerder of componist, zeker ook als revolutionair, die de Afro-Amerikaanse jazz – en in het kielzog daarvan de mondiale jazz en in het bijzonder de Europese – op andere fundamenten grondvestte. In een lang artikel poogt JazzNu leven en betekenis van de grootste tenorsaxofonist binnen de jazz, te schetsen. Ter leringhe voor wie John Coltrane nog niet zo goed kent en ter vermaeck van hen die de tenorsaxofonist wel kennen, maar wellicht leven en betekenis nog eens in vogelvlucht voorbij willen zien gaan.
Zou er een jazzmusicus zijn, over wie vijftig jaar na zijn overlijden nog altijd met stille eerbied wordt gesproken? Ja, Miles Davis misschien. Dat moeten we echter afwachten, want de trompettist is ‘pas’ vijfentwintig jaar dood. De enige die deze ‘eer’ geniet is John Coltrane, die op maandag 17 juli 1967 overleed.
Oeioei, de grootste tenorsaxofonist… Afgezien van het feit dat competities niet thuishoren in de wereld van kunst en cultuur, zal een aantal jazzliefhebbers het niet met deze stelling eens zijn. En Sonny Rollins dan, zullen ze tegenwerpen. En Lester Young? En Coleman Hawkins wellicht? En Archie Shepp? En Dexter Gordon? Zonder moeite kunnen nog meerdere namen aan dit rijtje worden toegevoegd, maar het is toch echt John Coltrane die de tenorsaxofoon in een nieuw licht plaatste, dat een inspiratiebron werd voor talloze jazzmusici die na hem kwamen. Charlie Parker deed het eerder op de altsaxofoon, maar het was John Coltrane die én met zijn instrument én met de verdere uitwerking van de door Ornette Coleman geïntroduceerde free jazz, de belangrijkste revolutie binnen de geschiedenis van de Afro-Amerikaanse jazz bewerkstelligde. En daarmee streefde hij Parker voorbij.
OMGEKEERD
We beginnen in omgekeerde volgorde: met de begrafenis van John Coltrane. Die vond plaats op vrijdag 21 juli om 11 uur in de Lutherse St. Peterskerk op de hoek van Lexington Avenue en de 54e Straat in New York City. De dienst is juist afgelopen als op straat slagwerker Philly Joe Jones, met een witte anjer in de hand, wezenloos voor zich uit staart. En niets merkt van de ontroering die zijn rouwbetoon bij de omstanders losmaakt. Dizzy Gillespie, Count Basie, Duke Ellington, Tad Dameron, Stan Getz, zij allen staren naar die witte anjer die als teken van leven en dood, het heengaan van de grootste tenorsaxofonist die ooit leefde, zo pijnlijk benadrukt.
De rouwdienst voor John William Coltrane duurde een duur. Zevenhonderd mensen waren er bij, in een kerkje dat maar op vijfhonderd van hen was berekend. Dominee John Garcia Gensel, de ‘Jazz Pastor’, leidde de plechtigheid. De kist met het lichaam van Coltrane, bedekt met een wit-bruine dashiki (Westafrikaans kledingstuk voor mannen, rvdh), was voorin de kerk geplaatst. De kwartetten van Albert Ayler en Ornette Coleman brachten vanaf een balkon de laatste muzikale eer. Ayler deed dat met een suite, Coleman met Holiday For A Graveyard. Het eerbetoon van Albert Ayler maakte de meeste indruk. Hij onderbrak zijn spel tweemaal met een schreeuw. De eerste keer klonk er onmacht en verdriet in door, de tweede maal vreugde. Wellicht vanuit het besef dat John Coltrane, hoewel dood, in de geschiedenis van de jazz eeuwig zal voortleven.
Nu, een halve eeuw later, is kraakhelder wat Coltrane’s betekenis voor de Afro-Amerikaanse jazz is geweest. De tenorsaxofonist was mede-grondlegger van de allang ter ziele gegane free jazz, maar zijn verdiensten liggen veel meer in de uitbreiding van mogelijkheden die hij de saxofoon meegaf én de wijze hoe hij zich als musicus op zijn instrument uitdrukte. Coltrane’s ‘sound’ is zo uniek dat hij altijd duidelijk is te herkennen. Er is geen saxofonist in de geschiedenis van de jazz geweest die sneller kon spelen, harmonisch en melodisch kon jongleren, een logische brug kon slaan tussen modale en tonale muziek en zó met noten kon goochelen als John Coltrane.
Ontelbare jazzmusici zijn door Coltrane geïnspireerd, maar bijvoorbeeld ook de minimal-musiccomponist Steve Reich. Evenals popartiesten als Carlos Santana, Prince en The Byrds (Eight Miles High) die Coltrane-invloeden toelieten in hun werk. Roger McGuinn van The Byrds motiveerde dit als volgt: “Ik hou van vliegen en Trane’s muziek geeft me het gevoel van vliegen. Ze maakt me bang en windt me op, precies zoals vliegen dat doet.”
TASTBAAR
Het stempel dat John Coltrane op de jazz van ná 1960 drukte, is bijna tastbaar aanwezig, maar hedendaagse musici kunnen slechts in clichés vervallen als ze willen uitleggen hoe dat stempel er uit ziet. Het fermste antwoord kreeg de schrijver van dit artikel toen hij begin jaren negentig bij pianist Tommy Flanagan aandrong op een interview: “Alle vragen over John zijn gesteld, alle antwoorden zijn gegeven.” Met andere woorden: beluister zijn uitgebreide platenoeuvre en alle antwoorden worden je in de schoot geworpen.
Tenorsaxofonist John Coltrane zette de historische lijn voort die was uitgelegd door twee andere tenorgiganten: Coleman Hawkins en Lester Young. De eerste bracht in 1939 de tenorsaxofoon definitief binnen de jazz met zijn onsterfelijke opname van Body And Soul. Van zowel Hawkins als Young heeft Coltrane invloeden ondergaan. Het warm-lyrische leerde hij van Hawkins, het zuiver harmonische van de ander. De experimentele klankonderzoeken die Coltrane verrichtte, sloten in feite de zogeheten tenoristenlijn af. Hoewel een grootheid als David Murray en wellicht ook Coltrane’s beoogde opvolger Pharoah Sanders als diens erfgenamen worden beschouwd, doen zij niet meer dan de traditionele lijn Hawkins-Young-Coltrane voortzetten.
John William Coltrane werd op 23 september 1926 in Hamlet (North Carolina) geboren en overleed op 17 juli 1967, slechts veertig jaar oud. In zijn korte leven heeft hij kans gezien met drie reuzenstappen eenzame hoogten te bereiken. In jaren uitgedrukt is dat ruwweg vanaf het begin van zijn carrière in 1947 tot 1960, van 1960 tot 1965 en van 1965 tot aan zijn dood, twee jaar later. In alle drie de periodes deden zich kenteringen voor in de ontwikkeling van Coltrane als musicus. Stappen voorwaarts die telkens het logisch vervolg waren van de voorgaande. Hoewel het er daarbij op leek dat er lange pauzes tussen zaten, bleken dat momenten van bezinning, waarin nieuwe krachten werden verzameld voor verdere klankexperimenten.
Toen John Coltrane in 1947 toetrad tot het orkest van Eddie ‘Cleanhead’ Vinson had hij alleen altsaxofoon en klarinet gespeeld. Vinson eiste dat hij de tenorsaxofoon ter hand zou nemen. Twee jaar later kwam Coltrane terecht in de band van Dizzy Gillespie, waar hij weer alt ging spelen en zich liet inspireren door grote voorbeelden als Charlie Parker en Johnny Hodges.
TENORSAXOFOON
In 1951 schakelde John Coltrane definitief over op de tenorsaxofoon. Dat besluit werd zeker ingegeven door zijn voorliefde voor de muziek van Stan Getz en Dexter Gordon. Na een jaar studie, waarin hij veel luisterde naar klassieke componisten als Debussy, Ravel, Bartók en Stravinsky, kreeg hij een contract bij het orkest van Earl Bostic. In 1955 begon Trane’s carrière pas goed. De bijnaam ‘Trane’ die hij van een onbekend iemand kreeg, werd gemeengoed. Zeker toen hij in de groep van Miles Davis een plaatsje kreeg. Hij bleef er anderhalf jaar, maar zou er van 1957 tot 1960 weer terugkeren.
Die onderbreking was een rechtstreeks gevolg van het feit dat Coltrane inmiddels een zwaar verslaafde druggebruiker was. Al toen hij bij Eddie ‘Claeanhead’ Vinson zijn loopbaan startte, was de tenorsaxofonist zwaar aan de drank. De flessen Bourbon-whiskey vormden een wezenlijk onderdeel van zijn bestaan, evenals twee pakjes sigaretten per dag. “De drank heb ik nodig om mijn creativiteit te verhogen”, verklaarde hij meermalen. De enorme hoeveelheden drank en zoetigheid die hij tot zich nam, verwoestten al op jonge leeftijd zijn gebit. En tanden zijn echt het belangrijkste instrument dat een blazer, na zijn toeter, nodig heeft. Pas begin jaren zestig werden de gebitsproblemen definitief opgelost, toen Coltrane’s toenmalige vrouw Naima hem tijdelijk van zijn angst voor de tandarts wist te bevrijden.
Het drankgebruik van Coltrane had inmiddels gigantische vormen aangenomen. In 1953 maakte Trane bovendien ‘via goede vrienden’ kennis met heroïne en daarmee ‘verhief’ de saxofonist zichzelf tot junk. Buiten een verwoest gebit speelde ook een veel te hoog lichaamsgewicht de musicus parten, waardoor hij aan heftige maagpijnen ging lijden.
Miles Davis wist van de drugsproblemen van Coltrane. Niettemin contracteerde hij hem voor zijn kwartet, maar ontsloeg hem na anderhalf jaar, in de hoop dat Coltrane weer bij zinnen zou komen. De saxofonist vond onderdak bij de band van Thelonious Monk, maar ook daar ging het vaak mis. Trompettist Ray Copeland, die in die tijd met Coltrane speelde, herinnert het zich nog precies: “In 1957 waren we bezig met een plaatopname en ik weet zeker dat John zwaar aan de dope was. Monk speelde een lange pianosolo en het was bijna de beurt aan Coltrane om te soleren. Toen ik naar hem keek, zag ik dat hij sliep als een roos, met zijn instrument op schoot. Maar voordat ik kon ingrijpen riep Monk vanachter de piano: ‘Coltrane… Coltrane!’ Wat er toen gebeurde, zal ik nooit vergeten. John sprong op, zette op exact het juiste moment in en volgde de piano voorbeeldig. Toen hij was uitgespeeld, ging hij zitten en viel weer in slaap.” Dit fragment is terug te horen in Well, You Needn’t op het album Thelonious Monk With John Coltrane, opgenomen in 1957 en uitgebracht op Riverside.
VERSLAVINGEN
In de loop van 1957 besloot Coltrane op eigen kracht een einde te maken aan een paar van zijn verslavingen. Hij gaf de alcohol en het gebruik van heroïne op. Stoppen met roken lukte hem pas enkele jaren voor zijn dood.
Bij Miles Davis manifesteerde Coltrane zich als een van de ‘harde’ tenoristen, tegenhangers van de zogeheten ‘cool’-blazers. De ontwikkeling van Coltrane was echter in volle gang. Hij begon zich bezig te houden met de kleinst mogelijke notenwaarden die hij inzette als metrische eenheden van waaruit hij op zoek ging naar zijn later zo bekend geworden sterke, in elkaar grijpende ‘sheets of sound’. Die bestonden uit razendsnelle, melodische frasen die Coltrane uit zijn instrument joeg, waarbij hij dan nog kans zag explosies van tweeëndertigste noten daar tussenin te plaatsen. Wat een verschil met een blazer als Sonny Rollins, die het van een nadrukkelijke staccato-frasering moet hebben.
De ontwikkelingsperiode van Coltrane tot 1960 is een leerproces geweest waarin hij de kennis van gevestigde musici als Earl Bostic, Miles Davis, Johnny Hodges en Thelonious Monk als een spons in zich opnam. Bij Davis zette hij de eerste stappen naar onderzoek van het akkoordenspel en leerde hij de ritmesectie een vrijere rol toe te staan. Monk onderwees Coltrane hoe hij door een verkeerde mondzetting zogeheten drieklanken aan zijn instrument kon ontlokken. Hodges vertelde hem alles over intonatie en Bostic bracht Coltrane, die eigenlijk veel te lange vingers had voor de tenorsax, de juiste vingerzetting bij.
1959 werd een sleuteljaar in de ontwikkeling van de tenorsaxofonist. Hij startte zijn eigen groep, het John Coltrane Quartet. Later dat jaar bracht hij bij het label Atlantic het album Giant Steps uit, met drie pianisten en twee drummers en met uitsluitend eigen stukken. Een mijlpaal in de geschiedenis van de jazz én de evolutie van Coltrane zelf. De saxofonist keerde ermee terug naar de structuren vol multi-akkoorden waarmee hij zich al eerder had bezig gehouden. Voor het eerst is hier te horen hoe Coltrane in halsbrekende tempi met gebroken akkoorden werkt. Het harmonische raamwerk echter gaat veel verder dan de simpele patronen van de hard-bop die Coltrane tot dan speelde.
FREE JAZZ
Giant Steps is de brug tussen de modale periode en de free jazz waarmee Coltrane vanaf 1960 aan de gang ging. Het eerste free-jazzalbum verscheen dat jaar op naam van altsaxofonist Ornette Coleman. Het droeg heel toepasselijk de titel Free Jazz, maar bleek nog stevig in de hard bop te wortelen. Coltrane pakte de zaken veel grondiger aan. Hij ging op zoek naar musici die zijn vérgaande ideeën gestalte konden geven en vond die uiteindelijk in pianist McCoy Tyner, contrabassist Jimmy Garrison en slagwerker Elvin Jones, de pijlers van het klassieke John Coltrane Kwartet.
Vooral de laatste bleek belangrijk. Coltrane was in de tweede helft van de jaren vijftig begonnen met het bestuderen van Afrikaanse en Indiase culturen. Hij ontwikkelde daarbij een grote voorliefde voor ritmiek en het was daarom geen wonder dat het slagwerk een steeds prominentere plaats innam in zijn muziek. Een facet overigens dat in die dagen hoogst ongebruikelijk was. In Elvin Jones vond Coltrane de slagwerker die hij nodig had. Deze ritmemachine danste, in tegenstelling tot eerdere drummers in de Coltrane-bezettingen, immer voor de beat uit. Bovendien had Elvin Jones een ruwe, primitieve kracht en bezat hij de gave gekruiste ritmes te spelen, waarbij hij zichzelf opzweepte met opeenvolgingen van zestiende noten, accenten en korte breaks.
John Coltrane’s belangstelling voor occulte, religieuze en mystieke zaken werd al in 1949 gewekt, toen hij tenorsaxofonist Yusef Lateef ontmoette. Deze bracht hem op het pad van oosterse muziek en –filosofie, maar vooral van oosterse godsdiensten. “Ik geloof in alle godsdiensten”, zei Coltrane eens. Daarom ging hij zich bezig houden met de Koran, de geschriften van Jiddu Krishnamurti en ook met yoga. Naarmate hij ouder werd, werd zijn honger naar religieuze en metafysische teksten alleen maar groter en raakte hij meer en meer verstrikt in bovennatuurlijke zaken. Dat resulteerde onder meer in 1964 in de totstandkoming van een van zijn bekendste werken: A Love Supreme. Deze vierdelige suite was naar eigen zeggen een opdracht van god en toen Coltrane na een week meditatie ging componeren, bleek hij het stuk van begin tot eind in zijn hoofd te hebben. Er zijn talloze rituele verwijzingen in verwerkt.
In de suite, die bestaat uit de delen Acknowledgement, Resolution, Pursuance en Psalm , wordt tussen deel een en twee negentien maal ‘A Love Supreme’ gedeclameerd. Negentien is een magisch getal. Als je de cijfers scheidt, krijg je één en negen. Eén staat voor de individuele, creatieve mens die onderdeel is van de kosmos. Negen staat voor zijn universele bewustzijn. De cijfers bij elkaar opgeteld leveren het getal tien op: de tien manifestaties van god zoals de Kabbala, een belangrijke mystieke stroming uit het jodendom, die aangeeft.
VOCALE ELEMENTEN
Indiase en Afrikaanse muziek zijn gebaseerd op vocale elementen en opgebouwd rond een constante melodische lijn. Dit fascineerde Coltrane enorm. Zijn experimenten met ritme werden daarom aangevuld met onderzoeken naar uitbreiding van de melodie. De drie octaven van de tenorsaxofoon waren hem daarvoor te beperkt. Coltrane ging ook piano spelen en viool en harp. Vooral dit laatste instrument, met zes octaven, bood nieuwe mogelijkheden. En om zijn bereik op de saxofoon te kunnen verhogen, schafte hij een sopraansaxofoon aan. Een belangrijk moment, want daarmee herintroduceerde hij dit instrument in de jazz, dat na Sydney Bechet nauwelijks meer was gebruikt.
Coltrane’s interesse voor etnische muziek ging ook doorklinken in zijn eigen muziek. Vooral toen het klassieke Coltrane Quartet werd uitgebreid met altsaxofonist Eric Dolphy, die ook fluit en klarinet speelde. De samenwerking duurde maar een paar maanden – de altsaxofonist wilde half 1962 een eigen orkest beginnen – maar leverde schitterende opnamen op. Het korte verblijf van Dolphy bij het John Coltrane Quartet bracht Coltrane’s laatste ontwikkelingscurve in beeld: zijn experimenten met klankkleur. Hij verliet definitief de fase in zijn leven waarin hij dolde met verticale, harmonische ontwikkelingen, de periode die leidde naar zijn modale rechtlijnigheid.
In oktober 1964 vond in het Newyorkse Cellar Cafe de October Revolution In Jazz plaats, georganiseerd door trompettist Bill Dixon. Een festival dat vier dagen en nachten duurde en waaraan talloze – ook onbekende – musici deelnamen. En toen in maart 1965 de manifestatie New Black Music van schrijver en jazzcriticus LeRoi Jones plaatsvond, was het ook Coltrane duidelijk dat de sociale ontwikkeling van de free jazz niet was te stuiten. Hij besloot met zijn kwartet, aangevuld met de trompettisten Dewey Johnson en Freddie Hubbard, de altsaxofonisten Marion Brown en John Tchicai, de tenorsaxofonisten Pharoah Sanders en Archie Shepp en contrabassist Art Davis de studio in te gaan om Ascension op te nemen. Een drie kwartier durend muziekstuk dat kan worden omschreven als een poging tot totale, muzikale communicatie. De Amerikaanse jazzcriticus Bill Mathieu noemde Ascension ‘het krachtigste menselijke geluid dat ooit is opgenomen’.
Het album onderscheidt zich van alle andere door de intensiteit, de dichtheid die wordt bereikt door de muren van geluid die de blazers en ritmesectie oprichten. Ascension reikt over de grens van het menselijk haalbare. In dit stadium van zijn ontwikkeling lijkt Coltrane op Beethoven die toen hij zijn laatste kwartetten componeerde, er ook niet voor terug schrok van massaliteit en complexiteit gebruik te maken. Coltrane gaat echter nog verder: melodie en ritme worden ondergeschikt gemaakt aan zijn ultieme wens nieuwe klankkleuren neer te leggen. Traditionele elementen zijn nog wel aanwezig, maar je moet ze met een lampje zoeken.
GRENZEN
Met Ascension had Coltrane de grenzen van zijn creativiteit bereikt. Zijn werklust was echter nog lang niet gedoofd. De saxofonist, die begin jaren zestig als eerste muziek kon uitbrengen op het gloednieuwe jazzlabel Impulse, bleef hetzelfde tomeloze werkpaard. Diep in de nacht, als hij in de stilte van hotel- of slaapkamer nieuwe ideeën kreeg, belde hij producer Bob Thiele van Impulse. “Ik wil opnemen”, was alles wat hij zei. Coltrane’s kwartet werd uit kroeg of vrouwenbed gebeld en naar de studio geredigeerd, waar dan de zoveelste Coltraneplaat tot stand kwam.
De initiatieven van Coltrane werden lang niet altijd begrepen. Trane’s experimenten met twee drummers zinden vaste slagwerker Elvin Jones niet. Hij liet de drumstoel na enige tijd aan Rashied Ali, terwijl pianist McCoy Tyner plaats maakte voor Coltrane’s nieuwe (tweede) echtgenote Alice. Met het binnenhalen van tenorsaxofonist Pharoah Sanders vormde de leider zijn kwartet opnieuw om tot een kwintet.
Maar het einde naderde. De man die zich onderscheidde van alle andere tenorsaxofonisten door de gelijke kracht in álle registers van zijn instrument, moest toestaan dat diezelfde kracht zijn lichaam sluipend verliet. Al in juli 1966, tijdens een Japanse tournee, bleek dat Trane ziek was. Maar hij wilde niet verzaken aan zijn muziek. Zijn maagklachten gingen nu gepaard met hevige hoofdpijnen. Coltrane weigerde zich te laten behandelen. Hij woog inmiddels 120 kilogram.
Op vrijdag 14 juli had hij een gesprek met producer Bob Thiele over zijn nieuwste album, dat later werd uitgebracht onder de titel Expression. “Ik wist toen al dat hij ging sterven”, weet Bob Thiele zich nog te herinneren. “Hij droeg die dag de dood al mee op zijn gezicht.” Op zondagmorgen 16 juli werd Coltrane overgebracht naar het Huntington Hospital in New York. In de vroege ochtend van maandag 17 juli om vier uur, het traditionele medidatietijdstip, het Uur van God, stierf Coltrane aan leverkanker. Na de dienst in de Newyorkse St. Peterskerk op 21 juli, werd Coltrane begraven op Pinelawn Cemetery in Farmingdale, New York.
LOVE AND PEACE
Of John Coltrane zijn boodschap van ‘love and peace’ genoeg heeft uitgedragen, kan ieder voor zichzelf uitmaken. Trane ging met zijn muziek op zoek naar zijn eigen waarheid, op exact dezelfde manier als Carlos Castaneda deed in zijn boek De lessen van Don Juan. Zij het dat deze laatste de muziek inruilde voor geestverruimende middelen.
Het metafysische vernislaagje dat veel van Trane’s latere werk kleurde, is slechts het vlaggetje waar een lading onderuit stulpt die zulk een intellectuele kracht in zich bergt, dat de muziek van Coltrane is geworden wat de maker ervan altijd hoopte: een onlosmakelijk onderdeel van de kosmos.
RINUS VAN DER HEIJDEN