Slagwerker Han Bennink wordt op 17 april 80 jaar. In theorie zou hij voor dit heuglijke feit wel eens een koninklijke onderscheiding kunnen ontvangen. Maar aan die flauwekul doet JazzNu niet mee. Om Han Bennink voor zijn vele verdiensten te huldigen, benoemen wij hem tot de Mohammed Ali van de Nederlandse drummers. Bij zo’n huldiging hoort een passend cadeau. Wij van JazzNu menen dat we hem niet beter hulde kunnen brengen, dan hem op zijn eigen manier terug te laten blikken op al die jaren die achter hem liggen. Muzikanten die met hem spelen, dienen elke seconde rekening te houden met de onberekenbaarheid van de slagwerker. Ze moeten immer attent zijn op zijn bijdragen, die van links naar rechts en van hot naar her snellen. Zo is het met onderstaand verhaal ook gesteld. En daarmee krijgt de lezer dezelfde opdracht die alle musici die ooit met Han Bennink speelden en spelen kregen en krijgen: houd rekening met schijn en werkelijkheid, met tijd en ruimte, met verwachtingen en daaropvolgende momenten dat ze de grond in worden geboord. Han begint hieronder aan een ellenlang soloconcert in woorden, dat zijn gelijke niet kent.
De schrijver van dit artikel ging, gewapend met een solide vragenlijst, op weg naar de jarige. Op weg naar Drenthe, waar hij met zijn partner Annemiek (Miek als hij haar met vertedering bij zijn verhaal betrekt) ergens in een buitengebied drie boshuisjes bewoont: een voor het dagelijks leven, een voor opslag en logement en een om te repeteren en trots te zijn op een verzameling etnografica die zijn ‘museumpje’ vormen. De interviewer kreeg nog net de tijd om zijn vragenlijst tevoorschijn te halen, maar toen brak een niet te stuiten woordenstroom los. Waarin de antwoorden van wat vragen van de lijst lagen opgesloten, maar die toch vooral werd gevormd door de grillige geest die de Kunst van deze Musicus en Beeldend Kunstenaar heeft gevormd en Nederland en de wereld daarbuiten zoveel onnavolgbaar moois heeft gebracht.
“Ik ben met de vierde generatie aan het spelen. Nee, ik doe niet aan terugblikken, nou ja, op de goede dingen. Er zijn van die zaken als ik er met Peter, mijn broer, over praat dat hij zegt joh, wat heb je dat goed onthouden. Je hebt van die dingen, die onthoud je je hele leven, ook dingen die je wegdrukt.
Vroeger was ik de jongste in de band, nu de oudste. Tenzij ik met Peter Brötzmann of Alexander von Schlippenbach speel, dan ben ik weer de jongste. Maar of Brötmann ooit nog tot spelen komt… Het ziet er slecht uit. Hij heeft een soort longaandoening, dat is voor een blazer natuurlijk heel slecht. Zeker als je je longen zo hebt gebruikt als Brötzmann. Hij heeft het grootste deel van zijn leven veel gerookt en zeg maar veel gezopen. Nou ja, het leven. Dat moet-ie nu toch een beetje gaan terugbetalen. Het is vooral aan het licht gekomen door de tweede boosterprik. Als je dan al zwakke longen hebt, ziet het er natuurlijk niet goed uit. Hij is twee jaar ouder dan ik.
Het gaat meestal over vroeger natuurlijk, dat is de langste tijd dat je hebt geleefd. Het enige wat nog rest is vooruitkijken, toch? Je kunt wel denken dat er veel zekerheden zijn maar dat hoeft zeker niet zo te zijn. Ik heb vroeger op een heel groot drumstel gespeeld. Dacht ik: kom ik weer met die poppenkast. Ik ben altijd al die man die heel graag vroeg ergens wil zijn, liefst een uur van tevoren. Nog steeds. Ik ben heel zenuwachtig met reizen, vooral naar de grote stad. Ik haat New York, vind ik verschrikkelijk. Bekijk het maar met New York, ik ga liever op de hei lopen. Als je iets wilt zien heb je tegenwoordig het wereldglas. Je hoeft maar iets in de computer te tikken en je weet alles. Als ik brieven schrijf of telefoneer met mensen uit Portland, en ik wil ze een nieuwtje vertellen, dan zeggen ze vaak tegen mij: joh, dat weet ik al lang. Optredens uit het Bimhuis enzovoorts. Nee, daar hoef je niet voor naar New York te gaan. In de Village Gate, wat nu Le Poisson Rouge is, heb ik Coltrane en Aretha Franklin gezien, heb ik me zitten vergapen. Vier jaar geleden heb ik er zelf gespeeld. Als je daar weer bent, denk je wel terug.
REIZEN Ik reis zelf niet veel meer. Ik rijd auto, met Brötzmann en Fred Van Hove heb ik vijftien jaar door Duitsland gereden. Ik had zo’n Citroen waar ze tegenwoordig patat en ijs in verkopen. Had er ooit eentje gekregen van Anton Heijboer, die had er toch een aantal van staan. Ik teerde hem gelijk helemaal zwart. Tegen behoud weet je wel. Was wel een kacheltje hoor, ’s zomers. Ik heb besloten zo min mogelijk meer te gaan vliegen. Vind ik een verschrikking. Niet alleen dat in de rij staan. Ja, bekijk het even. Gaat zo snel, zeggen ze dan. Je kunt toch veel beter met de auto gaan. Maar dan kom je in Parijs en dan krijg je het gezeik. Met parkeren en zo. Ik heb het allemaal gedaan, zonder TomTom. Met een vrachtwagen, helemaal vol drums, reed ik daar naar toe. In april ‘81 traden we op in de Rue Dunois waar we de cd Topographie Parisienne opnamen. Speelde ik meestal met Derek (Bailey) en met Evan (Parker). Ik ben geen hotelman, heb het allemaal gehad. Ik haat het, roomservice… Ik durf niet eens naar het ontbijt, zoveel mensen die allemaal staan op te scheppen, zulke grote porties nemen. Waar gaat u dat allemaal laten, meneer? Miek haalt dan een yoghurt met een glaasje melk voor me. Ik kan heel lang zonder eten, ben een hele kleine eter.
Ik heb hele dunne benen, mijn moeder zei altijd ooievaarskuitenvet. Ik fiets vooral. Ik heb een zoon en twee dochters, de ene is morgen jarig, wordt 55 of zo. Geboren in ’67, ja, 55 dus. Ik ben nooit een man geweest die lang in het café bleef, dingen moest vertellen en zo. Ik wilde zo snel mogelijk naar huis anders kreeg ik een draai om m’n oren. Wat zeg je, dat het wel mee zou vallen? Nee, dat viel niet mee, was echt zo. Van de moeder van mijn kinderen. Ging de deur open en bam, waar ben jij wel geweest?
Ik heb vijftien jaar met Mary (Oliver, violiste) gelopen. Ik speelde echt over de hele wereld. Kwam ik thuis, vroeg Mary: mag ik even jouw programma zien? Zei ze: shit, allemaal mannen. Had ze wel een punt. Greetje (Bijma) is het mooiste wat dit land in de muziek heeft voortgebracht. Bekijk even wat deze vrouw gedaan heeft. En Nora Mulder. Fantastische toetsenspeelster. Ik zei: als jullie nu eens een triootje vormden. Werd Picatrix, ben ik de geestelijke vader van. Ik heb in de begintijd met hen op Moers gespeeld, was geweldig.
Twee-, driemaal per maand is Mary in het andere huisje. Ik ben blij dat we gescheiden zijn, Mary uiteindelijk ook. Ik móest, moest het haar gewoon zeggen. Ik kotste van mezelf, werkelijk waar. Het is m’n beste vriendin. De reden dat we uit elkaar zijn gegaan is dat ik haar niet echt begreep. Er was iets Amerikaans aan haar dat me na al die jaren ging tegenstaan. Het was vooral het begrijpen van dingen. Tegen het einde van het leven van Misha (Mengelberg) werden door Susanna (von Canon, onder meer duizendpoot bij de Instant Composers Pool, rvdh), die ontzettend lieve vrouw die altijd alles doet, oesterparty’s georganiseerd. Misha kon zich toen nog bewegen. En dan duwde die focking Mengelberg 32 oesters door zijn keel en als hij dan thuis kwam kotste hij ze uit. Zei ik: godverdomme Susanna, ben jij helemaal gek geworden? Wat dat alleen al aan geld kostte. Ik kreeg er een enorme weerzin tegen, maar Mary ging daar gewoon naar toe, vond het allemaal fantastisch. Er ging tussen ons iets uit elkaar groeien. Ik spreek wel een beetje Engels, maar mijn Duits is veel beter. De grammatica heb ik geleerd op school en heb natuurlijk vijftien jaar intensief in Duitsland gewerkt. De leuke dingen ontbraken bij Mary en mij, omdat er geen begrip was. Als zij hier is, zijn we na drie dagen helemaal kapot. Zeg dan vaak: Miek, wat zegt ze nou eigenlijk? Ik denk dat het daar ligt. Ik heb nooit begrepen waarom zij als buitenlandse nooit een groot interview heeft gekregen. Ze is namelijk een hele grote muzikante.
THUIS BRENGEN Ik ben zo’n beetje begonnen in de tijd dat ik met Willem (Breuker) begon te spelen en met Brötzmann en natuurlijk ook in het Misha Mengelberg/Piet Noordwijk Kwartet en Misha maffe dingen ging doen met een werphengel en met het haakje daarvan in de snaren hengelde. Ik was met Ruud Jacobs een heel goed ritmeteam, hoor je wel aan die plaat van vorig jaar (Sonny Rollins in Holland). Ik vraag me af of al die andere opnamen die daarna komen, ook die power hebben. Natuurlijk is het de power van Rollins, maar hij laat mij dingen doen die ik ook al deed bij Willem. Ik speel op houtjes. Op een eigengemaakte tomtom, ik ga uit het ritme maar ik breng hem wel weer thuis. Ik hoor dat de jongens van tegenwoordig ook weer doen. Ging Piet ineens Willem Breuker nadoen, was het nog fantastisch wat hij deed. Was natuurlijk een godsmuzikant. Ik zei: ik breng jullie altijd thuis. Niet alleen maar een improvisatie spelen die over akkoorden gaat, je mag best iets anders gaan doen en toch het vertrouwen hebben dat het weer goed komt. Je zou best Bye Bye Blackbird kunnen beginnen en dan de zang van een merel gaan bestuderen en dan daar een tijdje op gaan studeren. Dan hoeft het niet per se het tempo te zijn, maar dan kom je weer terug en maak je zo’n stuk veel breder. Je maakt ook van de tekst van Bye Bye gebruik. En dan is het een beetje Bye Bye Blackbird van nu. Er zijn twee soorten merels tegenwoordig, een stadsmerel en een bosmerel. Een bosmerel heeft een langere snavel. Hetzelfde is gebeurd met de vinken van Darwin op de Galapagoseilanden. Noten werden daar binnen tien jaar zo hard, dat de vink een snavel kreeg als een appelvink om die nootjes maar te kraken.
FREE JAZZ Free jazz bestaat voor mij totaal niet. Wat betekent dat? Dat je er niet voor betaald krijgt? Of moeten de mensen voor free naar binnen. Je hebt toch als muzikant verantwoordelijkheid voor die freedom. Jouw freedom. Ik noem het altijd vrij geïmproviseerde muziek. Free is tempoloos, met meer klanken, beginnen vanaf nul? Heeft free jazz dan alleen maar met zwart en wit te maken? Ja, we zijn een heel eind weg aan het discussiëren.
Ik weet nog dat ik op zaterdagmiddag op vakantie op Texel met mijn werphengeltje over mijn schouder op 12-,13-jarige leeftijd naar huis rende om te luisteren naar Michiel de Ruyter, maar je had ook nog USA Cabaret van Pete Felleman en daarna had je de Red and Brown Brothers, dat waren Kees en Tinus Bruijn. Daar zat een drummer bij Cor van den Berg, die vond ik geweldig. Die uitzendingen waren voor mij de informatie. Ik moest van mijn ouders op zaterdag altijd vroeg thuis zijn. Ik woonde vlakbij de Loosdrechtseweg. Ging ik op de fiets naar Wolfrat en kon ik hopelijk een glimp opvangen van Wessel Ilcken, waren ze misschien een beetje aan het jammen. En toen heb ik ook geleerd dat je je hihat op twee en vier moet doen, begreep ik in het begin geen ene ruk van.
DRUMMERS Zo’n drummer als Rashied Ali, ik vond Elvin veel beter, ook stukken vrijer spelen. Ik vond het jammer dat Rashied Ali bij het kwartet van Coltrane kwam. Ik heb nota bene ooit een duet gespeeld met Ali, in Eindhoven, zat ie alleen maar pop te spelen. Ik vond er geen reet an, vond het ook geen aardige man. Wie wel een aardige man was en met wie ik bevriend ben geweest is Kenny Clarke en ook Ed Blackwell. Zijn beiden mijn favorieten. Er is niemand als Kenny die zo mooi ‘time’ kan spelen. Billy Higgins kwam wel in de richting, meer niet. En zo eenvoudig en zo doorzichtig, het swingt als de neten bij Clarke. In 1960 heb ik Billy voor het eerst ontmoet. Ik kwam uit de Village Gate, loop over Bleecker Street, had je een klein cafeetje, is er nog, Caffe Reggio. Daar was de eerste kennismaking met Steve Lacy waar ik later heel vaak mee gespeeld heb in welke bezetting dan ook. Steve speelt daar, met Sonny Clark op een heel klein pianootje, waar waarschijnlijk een heel stuk van was afgezaagd en Billy Higgins op een cymbal met een roestige spijker erin, het zag er niet uit. En Carl Brown op bas. In principe dezelfde bezetting van Steve Lacy met Don Cherry op die plaat Evidence. Ik heb daar onder Billy’s bekken gezeten, heb daar zo van genoten. Het was zo super gevoelig. Als je dan over fingerspitzengefühl praat, dan heeft dat het wel. Je moet niet vergeten, ik was 12 jaar toen ik heel vaak met mijn vader mee ging naar De Zaaiers. Mijn vader was er slagwerker. En dan was het pauze en had ik die hele grote studio voor mijzelf. Zaten die muzikanten te kaarten of weet ik wat en zat ik daar lekker te knallen. Als dan de Bonte Dinsdagavondtrein op de radio was en pa zat een partijtje maracas te spelen mocht ik dat ook doen. Tot pa zei: stop. Want ik kan geen noten lezen, nog steeds niet. Het is vliegenpoep op wit papier, dat hele notengedoe.
VRIJHEID EN SCHOONHEID De vrijheid van de jaren ‘60, ‘70 en ‘80 is tegenwoordig ingeruild voor wat ze schoonheid noemen. Er wordt niet meer met tomaten gegooid, zoals ze Willem Breuker en mij aandeden, zodat we door het wc-raam in Edam moesten wegvluchten. Het is allemaal mooibekpraterij nu, en de ene speelt nog mooier dan de ander. En ze gaan allemaal naar New York waar ze allemaal hetzelfde onderricht krijgen. Het is allemaal zo heerlijk… Mijn tanden vielen uit toen ik Philly Joe Jones zag, maar die dingen gebeuren helemaal niet meer. Jonge musici zijn technisch ontzettend vaardig en ik denk – ik moest helemaal niets van die fusion hebben. Weather Report, give me a break. Weather Report, als jij een telefoontje van het KNMI krijgt dat er een hagelbui aankomt en je wil een weather report hebben, dan zet je je drumstel buiten met contactmicrofoons en je neemt die hele bui op. Dat is nog eens een weather report. Het was bij hen altijd tsjakkeboem, tsjakkeboem, heel popachtig. Het is dezer dagen een hele melting pot geworden, techno is er gekomen en weet ik wat nog meer. Het swingt wat mij betreft allemaal achteruit. Alles is op de tel. Toen ik op Sado Island was moest ik een uurtje spelen vóór een groep die speelde op van die grote Japanse trommels, daiko heet dat. Het was allemaal heel massief, die mannen met van die vreemde onderbroeken an, heel gespierd, geen gram vet erop en dan die grote trommels. Waar trainen ze op? Tot mijn grote verbazing, natúúrlijk op een metronoom van Sony. Wat denk jij nou, we zijn toch in Japan. Daarom klinkt het ook zo beroerd.
NAAR BERLIJN In de schilderkunst komt het ook voor dat er een schilderij is waar nog een hoekje is waar je zelf in kunt kruipen zodat je het als schilderij afmaakt. Dan houd je een soort liefde tot iets. Dat heb je met muzieksoorten ook, muziek is zo divers. Als die jongens zo getalenteerd zijn krijgen ze al heel snel een baan op het conservatorium. Wilde ik ook toen ik een jong gezin had. Had ik mijn handen dichtgeslagen. Er zijn kids waar ik mee speel en die zijn allemaal leraar geworden op het conservatorium. Dat is fijn want er zijn geen plekken meer om te spelen, op een of andere manier moet het een andere draai krijgen om die shit toch happening te houden. Het is een andere tijd. Mensen willen gelijk… Joh, ik reed voor 120 gulden heen en weer met een 2CV naar Berlijn, had onderweg oponthoud, moest alles uitpakken, inpakken, inladen en weer terug. Ik lag gewoon van vermoeidheid op de vloer te janken toen ik weer thuis was. Dat zijn dingen die nooit meer kunnen, is gewoon te heavy. Ik reisde altijd alleen. Ik had in de tijd van die vrije geïmproviseerde muziek een gezin te onderhouden met drie kinderen. En kijk wat een mooie mensen dat zijn geworden.
Of ik mezelf tekort doe als ik met die jonge mensen speel? Dat sluit ik niet uit, hoor. Ik speelde met Ian Cleaver een heel mooi stuk, allemaal keurig en braaf in tempo. Ik zeg: Ian, als ik me daar niet aan houd, dat vind je toch niet erg? ‘Nee’, zegt-ie, ‘dat vind ik juist fijn’. Er zijn wel openingen. Vroeger was het heel anders. Dan begon het met die opening en kwam je bij iets heel anders uit. Nu kom je met iets wat al herkenbaar klinkt, je hoort ál jaren vijftig, zestig.
TUINMAN, ER IS KOFFIE Vroeger werd er in hippe restaurants heel zachtjes dixieland gespeeld. Nu hoor je Miles Davis spelen. Een wereld van verschil. En als ik iets verder ga dan hoor ik die balladplaat van Coltrane (Ballads). Dat is een plaat waar Coltrane geen mens kwaad mee doet, want hij blijft in de melodie. Maar als je Live at the Village Vanguard draait, dat tweede stuk Chasin’ The Trane, dat is mijn lievelingsstuk. Als je dat vergelijkt, dan heb je mensen die zeggen: dat hoef ik niet te horen, geef mij die ballads maar. Mensen die een muziekopleiding hebben gedaan, die willen gewoon geld verdienen. Dat had ik ook. Toen ik van de kunstnijverheidsschool afkwam had ik geen geld. Dan maar ver van dat af, dacht ik en ben ik bij een boomkwekerij in Hollandse Rading gaan werken. Ook plantsoenen aanleggen. Maar ’s avonds speelde ik wel met Pim Jacobs. In die tijd, ’66-‘67 was er niet veel televisie, werkten wij bij luxe mensen in Bilthoven en ging het: ‘Tuinman, er is koffie voor u’. Zei zo’n vrouw: ‘Het is net of ik u vaker heb gezien’. Ik zei: ‘Dat kan mevrouw, ik was gisteren op tv’. ‘Oh, u bent die drummer’. Kun je je tegenwoordig toch niet meer voorstellen. Heb ik pas nog meegemaakt in Ziggo Dome. We zitten in kamer 1402, ik doe de deur open, staat een heel lange man een foto te maken van het Ajax-stadion. Hij zegt: ‘Neem me niet kwalijk, ik sta niet af te luisteren bij uw deur. Maar u bent die muzikant van gisteren’. En ze weten niet eens mijn naam. Toen ik naar beneden ging ben ik wel 35 keer benaderd door mensen dat ze het zo mooi vonden. Dus dan zeg ik: ik speel door het hele land, waar zijn jullie in die tussentijd? Maar ze gaan wel met z’n allen een weekend naar de Ziggo Dome en gaan ze naar Jan Rot kijken, ook een fantastische man hoor. Ik heb ook voor 100.000 man gespeeld. Op Kralingen, met Misha.
Ik moet zeggen dat ik de afgelopen jaren niet zo veel bevrediging heb gekend. Je werd dan wel gestreamd en al dat gedoe. Ik deed zoiets in Tilburg, kwam om half negen thuis en kon mezelf zien. Maar ik haal mijn motivatie uit de dingen die ik weer ga doen, de power. En die ontbrak in coronatijd. Spreken ze met je af, gaat het als bij De Wereld Draait Door, ze betalen niet en zeggen: kan nog voor twaalven afgezegd worden als koningin Maxima zich heeft opgehangen. Poetin door zijn kop is geschoten, ik hoop het.
HAN BENNINK PASSION Ik ben zo intensief met allerlei dingen bezig, bijvoorbeeld met de Roode Bioscoop voor die Han Bennink Passion (vrijdag, zaterdag, zondag in het paasweekeinde, rvdh). We hebben nog steeds geen toestemming de mensen te betalen. Twee avonden zijn al uitverkocht. Er kunnen sowieso niet veel mensen in. Je zou kunnen zeggen, er zit een luchtje aan. Die Bennink, die door die Fleurine erelid is gemaakt, gaat zijn 80e verjaardag in het Bimhuis vieren. Daar hoort hij toch. Nee, Bim hoort die naam niet meer te dragen. Bim is een beroepsvereniging voor improviserende muzikanten. Die tijd is zo anders geworden. Het gebouw is zo groot geworden. Het bestaat nog en het is er met goede bedoelingen, maar er is een heel andere insteek. Ik had daar kunnen spelen. Komt Frank (van Berkel, hoofd programmering Bimhuis, rvdh): ‘Kun je met James Brandon Lewis spelen?’ Nee, helemaal niet. Ik heb gegoogled, maar zo nieuw is het allemaal niet. Schei toch uit, ik vind Tobias Delius veel beter. Is die Lewis dan zo goed omdat hij uit Buffalo komt? Ik speelde met die man met die clownsneus op, Charles Gayle, komt daar ook vandaan. Ik wil, kortom, verantwoordelijk zijn voor mijn eigen avonden.
Beperkingen ken ik nog niet. Godzijdank niet, nee. Ja, ik heb een operatie aan mijn oog gehad en m’n hart slaat af en toe over. Ik was bij de dokter en die vraagt: hebt u verstand van muziek? Ik zeg: nee, niet echt. Hij zegt: Ja, maar die drummers, uw hart slaat een syncoop: kedingkedingkedingkedingKEDINGkedingkeding… Ik zeg: daar heb ik mijn hele leven op zitten oefenen, man. Waarschijnlijk heb ik dat overslaan, maar ik voel het nog niet, het zal nog wel komen. Je bent allemaal ‘Op weg naar het einde’ en ‘Moedig voorwaarts’; dat zijn twee fantastische boeken van Gerard Reve. Je probeert er maar het beste van te maken. Je moet een beetje mazzel hebben in het leven.
Ik heb een tandarts, pas een prothese van gekregen, vandaar dat ik er nog zo jong uitzie. Die jongen die het gemaakt heeft is zelf fagottist geweest bij het Concertgebouworkest. Je weet dat fagottisten hun eigen riet snijden. Hij was zo goed, maar uiteindelijk is hij tandarts geworden. Heeft ie een dental factory opgericht. Hij is nu een beetje aan het afbouwen. Moet je nagaan, als je heel goed bent in rieten snijden en je zit in het Concertgebouworkest en om je vader te pesten word je tandarts. Ik speel ook klarinet en dat is niet meer mogelijk met dit protheesetje. Dat blaas je er zo uit. Echte klarinettisten laten de achterkant vaak vastzetten met een schroefje erdoor. Maar dat maakt me niet uit, des te meer tijd heb ik om te trommelen. En anders fluit ik wel een liedje.
HET WORDT NOOIT WAT Ik heb er voor geleefd, het is mijn hele leven, ik gaf er alles voor. Nu heb ik dit prachtige hokje met mijn boekenverzameling en nog veel meer boeken daar, en ik kan hier gaan zitten chillen en oefenen op mijn manier. En weer die roffel doornemen en weer na twintig minuten keihard schreeuwen: ‘Het wordt nooit wat’. Ik repeteer elke dag. Vroeger kwam ik aan sjezen op mijn racefiets, dook achter het drumstel, dat heb ik niet meer. Wil wel een beetje warm spelen. Ik heb ondertussen een vinger gebroken en er toch mee doorgespeeld. Het wordt allemaal wel wat moeilijker en moeilijker. En concerten natuurlijk ook. Vaak heb ik me van tevoren zo druk gemaakt dat ik het concert al drie keer heb gespeeld. Dan moet ik er nog naar toe. Blijkt het allemaal heel anders te zijn.
Ik had een uitnodiging voor een ontmoeting met slagwerkers in het Conservatorium van Amsterdam. In de Jan Pustjensweek. Was in coronatijd. Ik zeg tegen Miek: ‘Ik probeer er onderuit te komen’. Ze hebben competente drummers daar. Martijn Vink geeft er les, Serierse, die andere jongen, Lijbaart geeft er les. Wat moet ik daar? Ik ga die gasten mijn trucjes niet leren. Was helemaal niet zo. Ik was er voor de klassieke sector. Ik heb daar een uur en twintig minuten met klassieke slagwerkers gespeeld. Was goddelijk. Maar heb er drieënhalve maand tegenop gekeken en geprobeerd er onder uit te komen. De verantwoordelijkheid naar het onderwerp is dan zo groot dat je gewoon bang bent dat je op je bek gaat. Je kan met de grootste boeven en mensen spelen die irritant zijn en toch nog de mooiste muziek maken. Ik denk dat Beethoven ook een klerelijer is geweest, weet je wel. Je moet het toch ergens vandaan halen.
BELGIË Ik neem niet alles meer aan. Ik speel heel veel, maar de concentratie ligt echt op de Zeventien Verenigde Nederlanden. Wat dat is? België! Daar heb je een goede lichting tegenwoordig. Ik speelde afgelopen zaterdag in Oostende. Logeren we altijd bij Jan Cees Tans (tenorsaxofonist, componist en bandleider, rvdh) in een dorpje aan de Westerschelde. Hij weet me altijd nog wel bij te praten. Heb ik in Oostende een half uur solo gespeeld. Ik zag er zo tegenop. Maar misschien is het wel het opladen.
Ik vind een week vrij al veel. Tegenwoordig komt het wel voor. Inspiratie haal ik uit mensen met wie ik speel en je moet goed beslagen ten ijs komen. Ik zit wel een paar uur per dag te spelen want ik wil toch dat mensen die met me spelen naar me toe komen en zeggen: mooi – ik krijg altijd veel complimentjes van Tobi (Delius) en van Michael (Moore). Dat wil ik niet missen, zijn jongens die ik heel hoog heb zitten. Ben ontzettend blij met het duo met Joris (Roelofs), ik ken hem al toen hij 14 was. Kwam hij aan de hand van zijn moeder naar de sessies van Sean Bergin (overleden tenorsaxofonist, rvdh). Joris speelde alt, bijna het hele repertoire van Charlie Parker, maar alles in dezelfde toonsoort. Een ster, die jongen. Hij schrijft hele verhandelingen over Nietzsche, dat in diens tijd al geïmproviseerd werd en neerslag heeft op zijn eigen muziek. Hij heeft zelfs een leerstoel op het conservatorium gekregen, filosofie en improvisatie.
Ik speelde tijdens corona met Jim Rosenberg. Heel lang junk geweest. Hij is met zijn vader naar Amerika geweest. Een platenmaatschappij bood hem vier of zeven miljoen. Het nichtje van die vader wordt aangerand, die vader knalt die vent gelijk neer. Komt ie uit de bak, had-ie geen cent meer. Kon nog net een oud autootje kopen om naar mijn vriendin te gaan. En kwam hij thuis en waren al zijn miljoenen op. Al zijn zonen waren aan de smack. Jimmy en ik gaan spelen, komt er iemand met een Engels accent naar me toe. ‘Ik ben Tony Williams, niet lachen hoor, ben niet de drummer van Miles, die is dood’. Hij stond veel te dichtbij me. Meer en meer mensen van die zigeunerclan kwamen erbij en Miek had het zweet in haar handen. Jimmy had overal schijt aan. Was wel een belevenis hoor, met die gasten. En ja, Peter Beets zat er natuurlijk bij, hè.
SNARE DRUM Of ik nu ik al zolang speel dingen weglaat in mijn spel? Ja, in principe wel. Daarom heb ik er ook geen grote gong meer bij, speel ik geen tabla’s meer, doe ik nooit meer. Alleen maar deze snaredrum. Ik zit op een cajon, speel op een cajon en gebruik hem als schaaktafel. Hier moet je het mee kunnen doen. Mijn vader zei altijd en hij was een fantastische slagwerker, bespeelde alles en hij zei: ‘Als je het op één trommel niet kan, zou ik de rest maar niet meeslepen’. Zo kun je het natuurlijk ook bekijken, je krijgt alleen maar last van je rug. Dat heb ik ook gekregen. Je zit altijd krom, gaat naar je gemak zitten. Als ik mezelf dan terug zie denk ik: netjes rechtop zitten…
Of je nu tikketik doet of tokketok, het is alleen maar klankverschil. Als je een goed gestemde snaredrum hebt zoals deze, dit is een 12 inch WFL Ludwig met een heel eenvoudig systeem en ook geen demper. Als je hem zorgvuldig schroef voor schroef stemt, krijg je ontzettend veel boventonen. Als je naar het midden gaat is hij net als bij een pauk dof en klein. Dus je kunt van dit gebied naar dat gebied ontzettend veel doen. Maar de meeste houthakkers zitten alleen maar in het midden te spelen. Je moet er ook een soort muziek uithalen. Het zijn niet alleen oefeningen. Maar door die oefeningen leer je het anders doen. Je moet ook je fouten accepteren. Er zijn geen fouten. ‘Je begint pas te improviseren’, zegt Guus Janssen, ‘als je een stuk probeert te spelen en dan de mist in gaat’. Ja, dan moet je gaan improviseren. Ik kan dus nooit fouten maken. Nee, ik niet.
COLLAGES Wat ik ook geleerd heb van beeldende kunst is dat het toch over timing gaat. Dat het net zo leuk is om een zak met stokken in een keer leeg te gooien of een hele prachtige roffel in te zetten. Dat zijn allemaal van die mogelijkheden. Die heb ik geleerd via de beeldende kunst. Ook via dada en popart. Ik ben wel een beetje figuratief, maar ben vooral een rangschikker. Ik maak bijvoorbeeld dingen die onmogelijk zijn. Waarbij je je niets kunt voorstellen. Als ik bijvoorbeeld een collage maak van – vroeger werden er veel collages gemaakt door de gebroeders Rinsema en door Kurt Schwitters. Ik zat een keer twaalf dagen in Brussel op een kamertje, werkte mee met een Vlaams theatergezelschap en alles wat ik kocht bij de winkel, daar bewaarde ik de pakjes van, knipte en pleurde ze allemaal in een doos. Ik heb daar twaalf dagen gewoond en van alle snippers gewoon collages gemaakt. Dat is ook een vorm van noteren. Ik weet dat ik in die tijd veel Rennies at, ik had maagpijn en ik dronk toch witte wijn en had geen maagbeschermer. Voor de goede kijker kun je gewoon aflezen wat ik in Brussel had meegemaakt. Ik heb wel dingen staan, een zwart doosje, er zit een handgemaakte hoosschep in waar je een boot mee leegmaakt. Lijkt op een altaartje, zit een achterlichtje op. De nieuwe BIM-prijs heb ik ook gemaakt, hangt ook bij mij. Ik zal niet zeggen wie hem krijgt, een hele oude man, net zo oud als ik. Die Fleurine, ik had haar nog nooit gezien, heeft mij gevraagd. Ik ben tientallen jaren geen lid geweest van de Bim, zag het niet zitten, net als met het Bimhuis.
Nu zijn we terug bij af. Ik weet nog goed van de eerste Bim-vergadering , kwamen er mensen uit Den Haag die in een dixielandorkest speelden. Die kende ik want ik speelde zelf in een dixielandorkest, in de Stork Town Dixie Kids. De hele nieuwe muziekscene van Amsterdam was er, kwamen die jongens ook aan. Toen zeiden ze: wij improviseren ook en ze hadden gelijk. In dixieland wordt ook geïmproviseerd op When The Saints en St. Louis Blues. Tegenwoordig moet de Bim een vuist maken en kan iedereen lid worden. Omdat de wind uit een andere hoek gaat waaien, verandert de muziek ook. Nu kun je nog, laten we zeggen, free jazz spelen zoals Ken Vandermark en Terrie Ex doen, vlakbij Polen bij de oorlogssituatie. Ze hebben me jaren gevraagd of ik wilde spelen in Jekaterinenburg. Over mijn lijk, of ik over Oeral vlieg, over dat pokkenland, no way.
Ik wil best nog een keer naar Japan, ben ik altijd goed ontvangen. En ik wil best naar Amerika, maar als ik daar naar toe ga heb ik het idee dat ik niet welkom ben. Je moet subsidie hebben anders gebeurt het niet, dan moet je naar de Amerikaanse ambassade en moet je 1500 dollar betalen voor een visum voor de tijd die je er speelt, dan moet je een vliegticket kopen, heb je een hotel nodig, en een taxi, je wilt wat eten, moet een drumstel huren, meestal moet je voor de deur spelen, moet je al je vrienden opbellen en betekent dat uiteindelijk dat je voor de kat zijn kut daar zit te spelen. Voor je gaat beginnen ben je al 3000, 3200 euro armer. Dat verdien ik toch nooit. Miek moet mee, anders ga ik niet. En moet ik ook nog voor in het vliegtuig zitten. Ik ga niet als lange man zo met m’n benen opgetrokken zitten. Heb ik allemaal gedaan, naar Australië en overstappen naar Nieuw Zeeland. 32 uur onderweg voor twee concerten. Zit ik toch veel liever hier in mijn eigen kasteeltje.
BEELDENDE KUNST EN MUZIEK Mijn beeldende kunst en muziek komen uit één mind. Heeft alles te maken met mijn beeldende kunst. Ik maak daar visuele dingen mee. Qua klank is het al anders als je iets uit een grote kist achter je gooit. Dat is ook een gebaar wat de meeste mensen niet kennen. Dit is ook de reden waarom ik tijdens veel optredens gewoon op de grond ga zitten spelen. Je verandert het geluid ermee. Niet om te laten zien dat je als pensionado je been nog zo hoog kunt krijgen. Ik kijk wel uit, als ik dat niet kan zou ik het niet doen, want dan zou ik strompelend mijn bed uitkomen. Het moet allemaal in elkaar grijpen. Als ik een stok laat vallen of neergooi wil ik hem opvangen zoals ik die wereldberoemde eh… kan effe niet op zijn naam komen, zag doen. Een stok opgooien kan ik ook, maar het moet wel getimed zijn. Als de stok plat neerkomt dan rolt hij gewoon verder. En daar moet je ook weer een verlengstuk aan breien, want dat doet zich ook voor. Precies zoals wanneer je aan het tekenen of schilderen bent. Je zet een zwarte streep en denkt: verrek, ik heb de zwarte verf niet goed opgebracht. Komt ook voor, moet je ook een verlengstuk voor hebben. Zo zit je maar een beetje te klojoën. Gebeurt allemaal heel intuïtief, ga ik niet inbouwen. Dit kan ik toch bij Peter Beets niet gaan zitten doen. Ik ga wel op de grond, dan zit hij zo weggedraaid te kijken of hij wel genoeg handjes op elkaar krijgt. Ga ik natuurlijk expres op de grond spelen.
Mijn kunst verkoop ik totaal niet. Is te achterlijk voor woorden. Na de Passion wil ik een keer in de maand een ICP-avond. Dat is weer zoals het door Misha bedoeld was. Alle mensen die meespelen met ICP, bijvoorbeeld Ian Cleaver, zijn dan ook ICP’er. ICP is niet alleen het orkest, maar het orkest is onderdeel van de muzikanten die meedoen. Evan is ICP, Brötzmann is ICP, zo heb ik het altijd gezien. Misha en ik hebben onszelf nooit extra betaald. Nooit onszelf op een voetstuk gezet. Ik vind wel jammer dat ik mijn beeldende kunst niet kan verkopen. Ik verkoop wel eens iets, maar niet om alleen van te leven als ik de muziek niet had.
JOHN ZORN Er was een groep uit San Francisco, kwam voor John Zorn een cd maken. Een van de jongens schreef mij aan of ik de hoes wilde maken. Nou, ik kwam er bij John Zorn niet in, hoor. Het is zó’n mannetje, terwijl ik heel veel met hem te maken heb gehad. Ik was erbij toen hij zijn grote voorbeeld Piet Noordijk ontmoette. We speelden in Den Haag op North Sea en waren na elkaar gepland. Zorn’s groep met Bill Frisell, Fred Frith, Dave Douglas. Piet sprak geen woord Engels, maar er is iets gebeurd tussen Zorn en Piet, neem ik hem heel kwalijk. Is een klootzak ja, mag je gerust zeggen, een opgefokte idioot. Je moet ook aan je eigen winkeltje denken, maar als je in een festival in Den Bosch speelt, ga je toch niet godverdomme in een hotel in Amsterdam zitten aan de Amstel. Daar zat ie dus, in het Amstel Hotel. En je vraagt ook niet als je zo’n pesthekel hebt aan Oostenrijkers aan de man die het organiseert, je in een geblindeerde auto door Oostenrijk te laten rijden. Sodemieter op. Charlie Haden nota bene, was zijn hotelkamer aan het nameten. Klopte niet met de vierkante meters die hij had opgegeven. Wilde meteen naar een ander hotel. Zulke idioten heb je. Ik zou blij zijn als ik een tent in de achtertuin had, sodemieter toch op.
Mijn vader was drummer. Gaf nooit les, verzorgde mijn drums altijd wel. Mijn eerste snare drum had hij zelf gemaakt of met assistentie van de AVRO, want hij was slagwerker van De Zaaiers. Hij speelde ook mee op het liedje De Postkoets van de Selvera’s. Mijn vader had een kokosnoot uitgezaagd, Peter en ik kregen het vruchtvlees en de melk. Hij klapte beide delen op elkaar en had zo precies dat paardengeluid. Dat was mijn vader, het paard van de Selvera’s. Ik heb drummen geleerd door naar mijn vader te luisteren. Zo heb ik ook zeilen en zwemmen geleerd. Ook allemaal zelf.
Jazeker speel ik ook strak vanuit de jazztraditie. Dat gaat over timing. Het gaat over twee-vier, acht-zestien, zestien-tweeëndertig. Het is toch een bepaalde benadering van iets dat je in die tijd bij de zogenaamde jazzdrummers totaal miste. En dacht ik: jongen, je doet er zelf aan mee. Klank maken, en dit en dat. Maar alles is toch klank. Toen kwam het idee bij me op dat ik ooit wil eindigen met twee luciferdoosjes en twee half verbrande lucifers erin, waar ik toch het hele Feyenoordstadion mee in extase speel. Dat is mijn voornemen. Zodoende heb ik nog een hele lange weg te gaan.
MISHA EN IK Ja, in de beginjaren keken de mensen in het publiek elkaar vaak beschroomd aan. Mooi toch. Nooit iets van aangetrokken. Ik ben ontzettend blij als er veel mensen komen, want als je de organisator goed kent en er komt bijna niemand opdagen, zou ik bijna zeggen: laat maar zitten jongen. Ik ben dan zo betrokken. Ik speel voor mezelf. Misha en ik zijn bekend geworden door tegen elkaar te spelen. Dat levert natuurlijk ook muziek op. Dan is het net een tenniswedstrijd waar af en toe iets fout gaat. Of niet. De een mept de ander van de baan. Zo’n ingang heeft dat. Misha kon mij ongelooflijk irriteren, ik was absoluut geen vriend van hem. Ik was een muzikale vriend, maar in het dagelijks leven waren we totaal anders. We hadden helemaal niets met elkaar te maken. Mijn moeder is aan dementie overleden en ik zag het bij Misha ook komen. Ik zag het. Hij was altijd een man met verschillende hoeden op, moeilijk te peilen. Dat was ook in het begin van zijn Alzheimer. Hé, nu heb-ie een alpinopet op en dan weer een hoge hoed. Hoe kan dat zo snel? In elk geval zijn wij van ICP, mantelmuzikanten genoemd. Door Cherry Duyns die een prachtige film over hem heeft gemaakt. We zijn Misha blijven ophalen met een bus, tot het laatst van zijn leven. Hij wist helemaal niets meer, het was gewoon een groot drama. Toen hij niet meer thuis woonde maar in het verpleeghuis zat, hebben we ook nog een aantal concerten daar gegeven. Dan was Mary haar viool aan het stemmen en floot Misha zo: precies het geluid van het stemmen. Hij had een absoluut gehoor, maar wist van voren niet meer dat hij van achteren leefde. Het leek wel of muziek de healing force of the universe was.
Elk concert is nog een uitdaging. Ik heb tijdens corona moeite gehad met van concert naar concert te gaan. En als er dan een te groot gat tussen zat was het voor mij niet te accepteren. Nu wordt het weer drukker. Toen ik vroeger niet meer voor grant werd aangenomen, omdat ik met Misha, Willem en Brötzmann ging spelen, kregen andere mensen kans om naar boven te komen. Tot op vandaag de dag. Ineens wordt het weer heel anders. Als ik speel met Ben (Benjamin van Gelder) en Reinier (Baas) dan staat er in de agenda van Annemiek ‘kindertrio’.
Ik heb tien jaar lang in Loenen aan de Vecht in een stal gewoond van negentig vierkante meter met heel veel drums. Helemaal alleen. De ratten liepen ’s winters min of meer over mijn bed. Het was helemaal Vincent van Gogh-achtig. Ik kakte op een emmer en deponeerde de drollen onder een rododendron. En de verhuurder vroeg zich in de lente steeds maar af waarom de rododendrons altijd zo goed bloeiden. Ik zat vlak tegen strafkamp Nieuwersluis aan en maakte mee dat er af en toe een gedetineerde ontsnapt was en die hield zich dan schuil in mijn tuin…
STOPPEN Stoppen, nee, daar moet ik niet aan denken. Ik zou niet weten wat ik moet doen. Ik ben mijn hele leven met kunst bezig geweest en heb het zo kunnen indelen dat ik het voor mezelf, voor mijn kinderen en voor iedereen in mijn leven zo goed mogelijk kon doen. Ik heb me de rambam gewerkt en dat altijd in een gebied waar nooit het grote geld zat. Daar heb ik nooit voor gekozen. Ik heb een aanbieding gehad om in 1969 met Soft Machine te gaan spelen. Was ik nu wereldberoemd geweest. Niet om Robert Wyatt te vervangen. Wel om samen te spelen. We speelden in Donaueschingen al een programma. Nee, begon ik niet aan. Geef effe ruimte aan andere mensen. Eerst moet je accepteren dat je maar een eenvoudige boerenlul bent. Ik zeg altijd dat ik dat zo lang mogelijk wil blijven. Heeft te maken dat ik in Nederland ben geboren, wit van kleur ben, ook niet in een getto ben geboren, me niet met muziek hoef af te zetten. Ik vind dat een luxe, maar weet ook niet hoe het anders moet. Ik zat op de kunstnijverheidsschool met die grote rioolse kwasten. Wij mochten zelf onze platen meebrengen en draaien. Ik had Art Blakey en Monk bij me in een tasje en in ieder lokaal kon ik draaien. Riep ik keihard: ik wil een neger zijn. Mag je nu nooit meer zeggen. Er is een gedicht van Lucebert met wie ik ook heb gespeeld dat begint met: ‘Er is een grote forse neger in mij neergedaald’. Dat wilde ik, ik was gewoon gek van alle muziek die zwart was. En uit de West Coast kwam. Ik dacht hard bop, dat zijn die softies, ja, kijk lekker uit. Maar daarom riep ik dat.
Nooit politieke boodschappen gebracht, nooit. De Volharding? Nee, ben je gek die stonden in dure suède jasjes te spelen. Bekijk het. Peter Schat, Harry Mulisch, Louis Andriessen, ze waren allemaal voor Cuba, werden allemaal communist. Je staat aan de goede kant van de rode lijn, wat dat ook is. Dat bepaal je namelijk zelf. Dat gaat er bij mij niet in. Nooit aan politieke lading gedaan, die lading ben jij. Ze moeten aan jouw muziek horen dat duidelijk is dat jij niet pro-Thierry Baudet bent. Die shit heb ik ook gespeeld. Als ik met Annie Palmen moest optreden of Brandend Zand moest spelen, dan denk ik dat Baudet dat ook wel mee kan spelen. Dat heeft hij dan van zijn vader geleerd die pianoleraar is aan het conservatorium in Den Haag. Die schaamt zich de pleuris dat hij zo heet.
HOOGTEPUNT Een hoogtepunt in mijn carrière waren de concerten met Sonny Rollins. Een week lang in mei 1967 hebben we gespeeld. Ben er behoorlijk voor betaald, 1250 dollar. Als ik iets maakte met Wes Montgomery kreeg ik nauwelijks 200, voor een uitzending met Dolphy kreeg je 75 gulden. Ik heb nooit méér gezien. Frank Wright heeft niet betaald, Paul Bley heeft twee opnames niet betaald., Marion Brown heeft niet betaald, Noah Howard heeft niet betaald. Ik zag Paul Bley een keer op een festival in Seattle. We kenden elkaar natuurlijk nog steeds. In die tijd was hij financieel adviseur geworden in de muziek. Hij weet donders goed dat hij me nog geld van twee platen verschuldigd is. Ik sta aan de balie van het hotel om een taxi te bestellen. Ik had het geld even niet bij de hand. Weet je wat hij zei? Hey man, let me pay it. Ik heb niet de guts gehad om te zeggen: jij vuile rotzak. Betaal me maar liever.
Met Ruud Jacobs speelde ik in ’62 bij een opname van Wes Montgomery. Ik ben in ’60 met Ruud gaan spelen, speelde mijn eerste schnabbel met Johnny Griffin ook met Ruud. Ik speelde heel veel met het kwartet mee, ook bij schoolconcerten. Nadat het niet goed ging met Cees See zochten ze een andere drummer, maar ik was ook al weer bezig met andere dingen. Ik heb het met Ruud altijd zó gehad, met hem lange wandelingen gehad over de hei, hij was de eerste die me meenam naar een lezing in de soefikerk in Den Haag. Hij was ook met yoga bezig en dat gedoe. Maar ja, toen ik met Willem ging spelen en ik een schnabbel had gehad in de Sheherazade (jazzclub in Amsterdam) en Rita (Reys) tamelijk aangeschoten bij Pim in de auto zat zei ze: ‘En speel je nog steeds met die Willem Kreukel? Daar moet je niet mee spelen, man, dat swingt niet. Het swingt achteruit’.”
RINUS VAN DER HEIJDEN
Foto’s GEMMA KESSELS
Han Bennink maakt al enige tijd deel uit van een ensemble dat eenvoudigweg The Quartet heet. Het wordt bemand door altsaxofonist Benjamin Herman, pianist Peter Beets, contrabassist Ernst Glerum en hijzelf uiteraard op slagwerk. In het kader van de 80e verjaardag van Han Bennink richt The Quartet een korte jubileumtour in. Het doet op 23 april Junushoff in Wageningen aan, 24 april Theater aan de Parade Den Bosch, 28 april Beauforthuis Austerlitz, 7 mei Podium Hoge Woerd De Meern, 12 mei De Kleine Willem Enschede, 14 mei ECI Cultuurfabriek Roermond, 22 mei Theaterkerk Hemels in Twist.
Wat een geweldig artikel !
Mooi interview met veel leuke inkijkjes in de scene. Nieuwe weetjes ook. Schokkend verhaal over Zorn en Charley Haden. Vallen een beetje van hun voetstuk. Han is de master of swing. Maar er is meer dan swing in de hedendaagse jazz! Daar volg ik Han niet. Hij heeft zeker een punt dat er (te?) veel ruimte is voor de ‘mooie jazz’, Scandi jazz en ECM wordt denk ik meer gewaardeerd dan vroeger. De rauwe kantjes zijn er af. Veel doorgecomponeerde jazz ook. Mijn voorkeur is mee veranderd.