Als je het zou hebben over een multi-instrumentalist, dan kun je zeker niet om Jessie Brevé heen. Want, houd je vast: ze bespeelt de bariton- en altsaxofoon, basklarinet, klarinet, dwarsfluit, tenorsaxofoon en soms contrabasklarinet. En o ja, ze doet er nogal nonchalant over, ook de cello en contrabas, “maar dat is gewoon een hobby, voor zon- en feestdagen”, lacht ze. Jessie Brevé behoort tot de nieuwe lichting jazzmusici. Ze komt uit Olst, maar kwam studeren aan het Conservatorium van Amsterdam, in welke stad ze ook woont. Ze werd na haar studie verkozen om deel te nemen aan het European Jazz Master Program, waarvoor ze twee jaar in Berlijn en Trondheim verbleef. Jessie Brevé ziet zichzelf vooral als begeleider en speler in grote bezettingen, maar ze droomt ervan met een eigen project de muzikale boer op te gaan. Met in haar bagage een onmisbaar haarelastiekje, zodat ze haar halflange haren op een staartje kan knopen om er vol tegenaan te gaan.
Waar ben je op dit moment mee bezig?
Met heel veel partijen in te studeren. Om diverse projecten in de vingers te krijgen zijn het drukke weken voor me. Zoals met het Paradox Jazz Orchestra, het Metropole Orkest, het Jazz Orchestra of the Concertgebouw met een ‘tribute’ aan Piet Noordijk en het opnemen van een cd met het Metropole.
Welke herinneringen aan je carrière zijn je het dierbaarst?
Ze hebben te maken met transitie: van het conservatorium naar professioneel musicus, de eerste keer op het North Sea Jazz Festival met het Nationaal Jeugd Jazz Orkest en het eerste concert in het Bimhuis. Allemaal dingen die me bij blijven.
Waarom doe je graag wat je doet?
Ik heb nooit anders gewild. Het is normaal dat ik dit doe, heel natuurlijk. Muziek is er altijd, ik kan erin verdwijnen, een soort escape in de muziek. Dan kan ik alles vergeten.
Wanneer is je passie voor jazz ontstaan?
Als kind, dankzij mijn vader. Hij hield heel erg van jazz, ook van andere muziek trouwens. ’s Ochtends klonk er bij ons klassieke muziek, in de middag en avond jazz, bijvoorbeeld van Dexter Gordon, Ben Webster en Ella Fitzgerald. Op zeker moment ging het vuurtje bij mij branden. Ik was toen een jaar of tien, elf. Mijn vader nam me mee naar concerten en op mijn verjaardagen naar het North Sea Jazz Festival.
Van welke ontwikkeling in de jazzgeschiedenis had je onderdeel willen zijn?
Ik vind dat moeilijk om te kiezen. Ik had graag Billie Holiday, een van mijn grote favorieten, live gehoord.
Wat is het bizarste dat je ooit mee hebt gemaakt tijdens een concert?
Ik mocht een keer meespelen met New Cool Collective. We waren op de Uitmarkt in Amsterdam geprogrammeerd om de act van goochelaar en illusionist Hans Klok muzikaal te begeleiden. Het ging allemaal zo snel bij hem dat ik dacht: heu…???
Waar vind je inspiratie?
Ik heb veel interesses en ook lichte obsessies. Op de middelbare school kreeg ik een balletobsessie. Ook had ik een jaar veel meer zin om cellosuites te studeren in plaats van saxofoon te spelen. Ik heb ook een fase gehad met boeken van Jane Austen. Het over een brede interesse te kunnen beschikken had juist een hele positieve invloed op mijn muzikale leven, omdat ik zaken meer in perspectief kon zetten. Ik houd ook heel erg van wandelingen. Ik loop dan bijvoorbeeld naar de andere kant van Amsterdam. En dan komen ideeën wel eens beter op dan achter de piano. Creatieve processen verlopen bij mij beter als ik de druk eraf haal. Componeren doe ik ook wel, nu vind ik het leuk om alles in me op te nemen. En daarna zie ik dan wel weer.
Wat is het spannendste dat je ooit hebt ondernomen?
Ik heb heel veel spannends meegemaakt. Bijvoorbeeld toen het Metropole Orkest voor het eerst belde en me uitnodigde voor een Vince Mendozaproject. Ik moest naast basklarinet ook contrabasklarinet spelen. Dat had ik nog nooit gedaan. Ik deed de kist open en wist niet hoe dat ding in elkaar moest. Ik heb er toen wel een paar concerten mee gedaan. Ook het opnemen van een cd voor het Metropole was spannend, ik heb toen een paar nachten niet geslapen.
Welk muziekstuk of album heeft voor jou een speciale betekenis?
Our Man in Paris van Dexter Gordon en Abba Gold.
Wat neem je altijd met je mee?
Mijn haarelastiekje. Ik word gek als ik dat niet bij me heb. En ik neem ook altijd een boek mee, omdat ik bang ben te laat te komen. Ben dus altijd te vroeg.
Welke actualiteit heeft je aandacht?
Er gebeuren zoveel erge dingen om ons heen. Ik vind het ook naar dat de maatschappij steeds individueler wordt en hoe kinderen alsmaar op hun telefoon zitten. Hoe gaat dat zich ontwikkelen? Al zijn ze het niet, het lijken van die zombies.
Wie is je grote voorbeeld buiten de jazz?
Ik denk mijn moeder. Zij leeft niet meer, maar als er iets speelt in mijn leven, dan denk ik: wat zou zij ervan vinden? Als iemand overlijdt, dan ga je na waar die persoon voor stond. Hoe zou hij of zij dit aanpakken?
Wat intrigeert je aan je instrument?
Welk? (Jessie Brevé vraagt het lachend, geen wonder: ze bespeelt bariton- en altsaxofoon, basklarinet, klarinet, dwarsfluit, tenorsaxofoon en soms contrabasklarinet, rvdh). Ik speel het liefst op lage toeters, de basklarinet was meteen liefde voor mij. Het leuke eraan is de veelzijdigheid. Je kunt er hard op grooven, maar ook supermooie melodieën op spelen. De lage frequentie van de basklarinet lijkt op de menselijke stem. Ik speel ook contrabas en cello, maar dat is gewoon een hobby, zeg maar alleen op zon- en feestdagen. Ik speel heel veel lange noten om mijn embouchure op peil te houden. Sommige instrumenten gingen bij mij vanzelf, de dwarsfluit bijvoorbeeld. Die ligt me, bij de klarinet ging het heel anders. Daarop beginnen was moeilijker dan bij de fluit, dus dan moest ik gewoon wat harder werken.
Wat heb je geleerd van je muziek?
Vooral dat je nooit te hard oordeelt over bepaalde zaken. Ik zal nooit meer zeggen dat muziek waarbij ik meespeel, slecht is. Je moet niet te veel afgeven op muziek, maar op zoek gaan naar iets wat je er wel mooi aan vindt. Ik vind het een fijne ‘mind-set’ om zo met dingen om te gaan.
Wat wilde je vroeger altijd worden?
Dat verschilde nogal eens: kapster, juf, verloskundige. Op zeker moment musicus. Ik heb ook wel getwijfeld hoor, ook op het conservatorium. Maar alles in mij schreeuwde dan: nee! Het bleef en blijft muziek. Misschien moet ik me wat minder perfectionistisch opstellen.
Wanneer ervaar je de vrijheid te falen?
Ik hou niet zo van falen. Ik faal de hele tijd, maar zou er graag positiever tegenover staan. Het ligt eraan of ik me gewaardeerd voel, of ik met vertrouwen met de anderen kan musiceren. Ik wil er beter in worden, want ik vind het heel leerzaam om te falen. Naar andere mensen ben ik heel coulant, naar mezelf best wel hard.
Welke ontwikkeling in de jazz juich je toe?
Een inkoppertje: dat op conservatoria meer vrouwen actief zijn, dat ze gewaardeerd worden en kansen krijgen. Ongeacht wat je van andere dingen vindt, het levert steeds een brede discussie op.
Met wie werk je graag samen?
Met mensen waarbij je het fijne gevoel krijgt dat je elkaar wat gunt. Dat vooral, ook werk ik graag samen met mensen die er honderd procent voor gaan.
Welke dromen liggen nog voor je?
Ik wil graag een eigen project starten. Ik heb genoeg ideeën, maar moet tijd krijgen en ruimte in mijn hoofd. Ik wil overigens niet alleen zo’n eigen project starten, ook dat wat ik nu doe als begeleider verder ontwikkelen. Ook buiten Nederland.
Aan wie geef je het Jazz-tafette stokje door?
Aan Freek Mulder. Hij speelt contrabas, maar vooral basgitaar. Freek is een heel brede muzikant, een echte duizendpoot. Ik speel al heel lang en heel vaak een duo met hem.
RINUS VAN DER HEIJDEN
Foto’s GEMMA KESSELS