Contrabassist Lucas Dols is een man met twee gezichten. Gelukkig maar. Want naast musicus is hij ook iemand die de daad bij het woord heeft gevoegd als het om een betere wereld gaat. Lucas Dols (39) richtte in 2017 Sounds of Change op, een idealistische organisatie die hulpverleners, docenten en vrijwilligers in en rondom crisisgebieden opleidt om muzieklessen te geven aan kinderen in vluchtelingenkampen. Zijn voornaamste boodschap daarvan is om kinderen duidelijk te maken dat er altijd mogelijkheden zijn om iets te creëren en zo aan een nieuwe toekomst te werken. En om die kinderen ervan te overtuigen dat muziek vrijwel altijd nieuwe hoop kan geven. Lucas Dols heeft van Sounds of Change een levenswerk gemaakt. Eerder was hij basgitarist van Room Eleven, waar hij acht jaar in speelde en ook stond hij mede aan de wieg van Tin Men and the Telephone. “Je begint altijd bij je persoonlijke kracht, niet bij technisch muziek maken”, zo zou zijn levensmotto kunnen luiden. JazzNu is trots op deze nieuwe stokjesdrager.
Waar ben je op dit moment mee bezig?
Met veel verschillende dingen. Voor tachtig procent met Sounds of Change. Daarin trainen wij lokale studenten en docenten in het Midden-Oosten: in Libanon, Jordanië, Palestina. Noord-Irak en Egypte. Ik geloof in de kracht van muziek voor mensen in uitzichtloze situaties. Ik wil mensen laten zien dat ik geen docent ben, maar als kunstenaar in deze materie sta. Ik toon ze dat muziek en improvisatie vanuit nul kunnen starten. Je hoeft niet het Ave Maria te kunnen zingen om muziek te kunnen maken. Als je begint met improviseren, dan begin je met lol maken. Mijn missie in het Midden-Oosten geldt ook voor Nederland. Ik doe hier veel op pabo’s, conservatoria en het bedrijfsleven. Als je improviseert ben je flexibel en maak je verbinding. Je begint bij je persoonlijke kracht, niet bij technisch muziek maken. Waarom zou je standards brengen als je muziek ook op een andere manier kunt brengen? Mijn missie is wat muziek nog meer kan brengen voor mensen. Naast Sounds of Change heb ik twee bands: de eerste is DYAR met drie Syrische en twee Nederlandse musici. Met de bezetting van ud, Arabische percussie, klarinet, drums en contrabas. Arabische muziek bestaat hoofdzakelijk uit improvisatie. Vanuit mijn liefde voor die muziek kwam ik uit bij Yuri Honing, Joshua Samson en Tony Overwater. Zo kwam ik op een heel andere manier van improviseren, heel kernachtig. De andere band ga ik dit jaar starten met zangeres Janne Schra.
Welke herinneringen aan je carrière zijn je het dierbaarst?
Twee jaar geleden was er een evenement in Paradiso in Amsterdam waarin bekende en minder bekende artiesten aan elkaar werden gekoppeld. De trompettist van Blaudzun gaf les aan een Syrische jongen van zestien jaar, Hadi. Ik dacht: we koppelen Blaudzun aan die jongen. Voor Hadi was het zijn eerste optreden in zijn leven. We hadden gehoord dat over een half jaar zijn ouders naar Nederland zouden komen. De overheid heeft dat proces versneld, toen ze hoorde van het concert. Dus waren de ouders aanwezig in Paradiso. Op het podium vroeg Blaudzun aan Hadi waar zijn vader en moeder waren. Op dat moment zwaaide zijn vader vanaf het balkon met een zakdoekje. Waarop 1500 mensen begonnen te juichen. Wat een belevenis voor zo’n jongen, voor het eerst op een podium en dan dit. Dit is een duidelijk voorbeeld van wat muziek én publiek kan doen: de emotie op het podium was gelijk aan die in de zaal. In jazz neem je mensen mee naar je weet niet waar! Een andere herinnering: we waren met Room Eleven op het Montreal Jazz Festival, het grootste outdoor-festival ter wereld. Op een plein waren misschien wel 50.000 mensen aanwezig. Toen begon het keihard te regenen en dachten wij: ojee… Iedereen had echter een paraplu bij zich. En toen zagen wij vanaf het podium alleen maar paraplu’s. Het leek op een soort choreografie met paraplu’s: prachtig.
Waarom doe je graag wat je doet?
Ik speel graag op een podium, omdat ik een verhaal heb te delen met anderen. Als het bijzonder is op het podium is het dat even goed voor het publiek, denk ik. Dit heeft te maken met de menselijke verbinding. Ook met Sounds of Change geloof ik heilig in de verbindende kracht van muziek.
Wanneer is je passie voor jazz ontstaan?
Op de middelbare school. Ik speelde basgitaar in een bandje en begon in die periode met een serieuze benadering van de muziek. Ik liep rond met een blauwe hanenkam, was een beetje een punker. Mijn stiefvader luisterde vaak naar jazzrock, dat vond ik fascinerend. Ik dacht: dat klinkt hetzelfde als wat ik speel, maar heel anders. Ik luisterde toen naar Weather Report, Mahavishnu Orchestra, Stanley Clarke, Chick Corea. Veel later pas naar Miles Davis en John Coltrane. Punk was voor mij de gemakkelijkste brug naar de jazzrock.
Van welke ontwikkeling in de jazzgeschiedenis had je onderdeel willen zijn?
Heel bijzonder vond ik hoe Charles Mingus met zijn muziek politiek actief was. Met Fables of Faubus (album uit 1959 met uitgesproken politiek karakter, rvdh) gebruikte hij zijn rol als jazzmusicus om zich uit te spreken over racisme. De energie die dan vrijkomt moet magisch zijn geweest. De woede van spelen, de urgentie waarom jouw muziek er moet zijn.
Wat is het bizarste dat je ooit mee hebt gemaakt tijdens een concert?
Met Tin Men and the Telephone speelden we ergens, toen iemand op mijn schouder tikte en vroeg: ‘Spelen jullie ook leuke muziek?’
Waar vind je inspiratie?
In gesprekken met mensen. Ik vind veel on-line, maar gesprekken met mensen zijn eindeloos interessant. Er komt altijd wel iets uit voort: een verhaal, een melodie, een ritme of een mooie herinnering. Die emoties waar klanken uit voortkomen triggeren mij om een context te hebben.
Wat is het spannendste dat je ooit hebt ondernomen?
Mijn parachutespringbrevet halen, bergbeklimmen in de Himalaya, naar witte haaien gedoken, het is een hele lijst. Dit alles kwam uit een gevoel dat ik leefde. Maar het allerspannendste was om een eigen organisatie als Sounds of Change te beginnen. Dat was drie jaar geleden. Nu zijn er elf mensen aan verbonden. Doodeng om je eigen droom te realiseren. Dat vond ik veel complexer dan bas spelen. Nu heb ik een grote verantwoordelijkheid naar fondsen en donateurs. Daarentegen geven al die enge dingen ook wel weer veel voldoening.
Welk muziekstuk of album heeft voor jou een speciale betekenis?
Ik heb zes jaar lang alle muziek van Avishai Cohen grijs gedraaid. Het stuk Remembering van het album At Home uit 2005 speelde ik op mijn eindexamen. Die muziek raakt mij zó. Heel eenvoudig en zo doeltreffend. Avishai is de artiest naar wie ik het meest heb geluisterd. Hij beïnvloedde mij in mijn begintijd het meest. Ik volg hem vanaf zijn eerste plaat in 1998, het is interessant te horen welke groei hij heeft doorgemaakt. Hij slaat een brug met Arabische muziek, klassiek, salsa en pop. Avishai heeft mij geleerd dat de improvisatiewereld heel anders is dan die je leerde op het conservatorium.
Wat neem je altijd met je mee?
Een bergkristal, dat ik niet steeds om mijn nek draag maar wel altijd in mijn tas heb. Het is een mooi symbool om op een andere manier naar dingen te kijken. Ik kreeg het van een vrouw in Oekraïne. Ze vertelde mij dat dit kristal een helende werking heeft bij mensen met trauma’s. Toen ik vertelde wat ik deed, kreeg ik gelijk een hele doos mee. Pas nog heb ik een kristal gegeven aan een meisje in Egypte.
Welke actualiteit heeft je aandacht?
In Nederland spelen twee grote thema’s: vluchtelingen en klimaat. Daar ben ik dagelijks mee bezig. Op de een of andere manier werk ik met deze thema’s. De komende tien jaar zullen we er meer mee gaan beleven.
Wie is je grote voorbeeld buiten de jazz?
Pieter Spinder. Hij richtte een school op in Amsterdam: Knowmads. Dat is een alternatieve business school voor creatief ondernemerschap. Ik studeerde daar zelf ook. Spinder begon zonder programma, hij liet de studenten zelf bedenken wat ze wilden leren. ‘Daar mag je ons budget voor gebruiken’, zei hij. Zoiets inspireert mij enorm: gewoon gaan en daarna maar kijken wat er van komt. Niet bang zijn, durven radicaal iets anders te doen.
Wat intrigeert je aan je instrument?
Ik speel zowel contrabas als basgitaar. De contrabas inspireert mij omdat je je lichaam zo mee voelt resoneren. Mensen hebben mij wel eens gezegd dat toen ze me zagen spelen, het leek alsof ik de liefde aan het bedrijven was. Zo’n relatie heb ik met de basgitaar veel minder. Doordat die toon veel directer is, kan ik een veel stuwender rol in een band spelen.
Wat heb je geleerd van je muziek?
Dat is zo’n moeilijke vraag. Ik heb in elk geval geleerd oordelen uit te stellen. Het mooie van muziek is het proces dat ermee gepaard gaat. De beleving van kunst is een hele weg. De kracht van het proces is pas achteraf te oordelen en niet als je nog met het proces bezig bent. Dan blokkeer je jezelf. Het is ook belangrijk negatieve oordelen van wat anderen ervan vinden, los te laten. De durf om ergens aan te beginnen geeft energie voor de volgende stap. Dát is jazzmuziek.
Wat wilde je vroeger altijd worden?
Sinds m’n 12e dokter voor Artsen Zonder Grenzen. Sommigen zeggen dat ik nu dokter in muziek ben in het Midden-Oosten. Ik zal zoiets nooit over mijzelf zeggen, maar sommige dingen hebben zeker therapeutische werkingen.
Wanneer ervaar je de vrijheid te falen?
Bij mij gaat het uitsluitend om veilige ruimte. Als ik bij anderen die ruimte krijg, is er sprake van vrijheid. Het gaat er bij mij om veilige ruimte te creëren voor mezelf en voor die anderen. Voordat je met elkaar gaat spelen, is er contact met elkaar. Even met elkaar praten, een spelletje doen, biertje drinken. In falen zit innovatie. Het is doodeng als je met mensen speelt die jouw falen veroordelen.
Welke ontwikkeling in de jazz juich je toe?
Ik noemde eerder in dit interview een paar thema’s die me nogal bezig houden: populisten, politieke leiders, het klimaat. Ik denk dat wij als kunstenaars een rol hebben om die zaken aan de kaak te stellen. Tony Roe (van Tin Men and the Telephone, rvdh) is continu bezig met die actualiteit. Dat doet hij luchtig en tegelijk heel serieus: we moeten iets doen met die Trump en die Erdogan. Het is een heldere boodschap: de kern waarom jouw muziek er moet zijn. Het hoeft niet allemaal wereldverbeterend te zijn. Reinier Baas en Ben van Gelder zijn ook met deze materie bezig. Het gaat om bewustzijn waarom onze muziek er moet zijn.
Met wie werk je graag samen?
Ik hou echt van Renske Tamimiau, zij is een fantastische zangeres. Zij is een van de mensen met wie ik een liefdevolle en persoonlijke band heb. Zodat je ‘ja’ tegen elkaar kunt zeggen. Ook met Floris van der Vlugt, Janne Schra en de muzikanten van DYAR speel ik graag. Wij zijn gewoon vrienden, een soort familie. Het gaat bij mij altijd om vriendschap. Vrienden kunnen ook amateurs zijn, ik denk daarbij zeker niet om de kwaliteit van het spel.
Welke dromen liggen nog voor je?
Een eigen album maken. Ik heb in heel mijn leven één nummer gecomponeerd. Ik hoop voor het componeren meer tijd te krijgen. Hoewel ik in juni mijn eerste kind krijg. Het is mijn droom meer naar mijn eigen kern te gaan.
Aan wie geef je het Jazz-tafette stokje door?
Aan Renske Taminiau. Ik speel al sinds 2004, toen ik tweedejaars conservatoriumstudent was, met haar. We hebben meerdere platen gemaakt. Haar beeld van de wereld, de diverse kunstdisciplines waar ze mee bezig is. Ze schrijft ook veel voor andere musici, onder wie Ruben Hein en Roxanne Hazes. Maar op haar eigen muziek schijnt te weinig licht. Ze heeft aan de weduwe van ruimtevaarder Wubbo Ockels een cd opgedragen: What Stays When The Lights Go Out. Gaat over de kwetsbaarheid van de wereld.
RINUS VAN DER HEIJDEN
Foto’s GEMMA KESSELS
SOUNDS OF CHANGE