Bart van Lier, de JAZ-tafettestokjesdrager van september, omschreef de door hem aangewezen opvolger met een aparte ‘twist’: ‘Hij is behoorlijk excentriek’. Dat klopt, want toen JazzNu contact zocht met ‘hij’, Rob van Kreeveld, bedankte deze voor de eer: hij gaf aan geen computer of ander digitaal tuig te hebben, vond zichzelf te oud en zag liever dat jonge musici het gesprek over jazz zouden aangaan. Na overleg met Bart van Lier is de keuze voor deze maand gevallen op zangeres Masha Bijlsma, zeker niet excentriek, maar ook ‘een geweldige musicus’, een kwalificatie waaraan de trombonist bij de keuze voor de volgende stokjesdrager ook hechtte. Masha Bijlsma nam het estafettestokje met graagte over. De zangeres uit het oosten van het land volgde twee jaar een conservatoriumopleiding in Arnhem, stapte toen over naar Rotterdam, maar kreeg daar te horen dat ze niet veel meer kon leren. “Ik had toen al zoveel concerten dat de Rotterdamse coördinator mij aanraadde de opleiding te stoppen.” Dat deed ze en sindsdien gaat haar zangcarrière van een leien dakje. Ze treedt/trad veel op in Duitsland, maar daar zit vanwege de Covid-crisis plus de energiecrisis – “Veel theaters en concertzalen kunnen de verwarmingskosten niet meer opbrengen” – nu even de klad in. Maar gelukkig voor La Bijlsma weten de Nederlandse podia haar nog altijd te vinden. Geen wonder, want deze zangeres neemt met haar zo rake stem een belangrijke plaats in binnen de Nederlandse jazz(zang)scene. Masha is niet alleen een verhalenverteller op het podium, evengoed aan tafel met JazzNu.
Waar ben je op dit moment mee bezig?
Een beetje naar het zoeken van nieuw evenwicht voor de Masha Bijlsma Band, nu Bart (van Lier) er na vijftien jaar niet meer bij is. Ik ben echt aan het kijken hoe we het de komende tijd gaan doen. We hebben een paar concerten met ons vieren gedaan, deden we eerder ook wel al eens. Maar ik speel graag met een trombone erbij, vind dat dit instrument heel mooi mengt met mijn stem. Maar probeer maar eens iemand te vinden van het kaliber van Bart. Ik ben heel blij dat Ilja Reijngoud nu met ons speelt. In de toekomst zal ik het vaker met een saxofonist moeten doen, een trombonist is moeilijk te vinden. Ik speel al bijna dertig jaar met (saxofonist) Tony Lakatos, maar hij is zó druk. Ik ben beroeps, jazeker en zou wel drie keer in de week willen spelen. Dat gaat natuurlijk niet, ben daarom blij dat mijn man een goede baan heeft.
Welke herinneringen aan je carrière zijn je het dierbaarst?
Vooral aan de interactie met musici uit mijn band plus gasten die er regelmatig bij optreden. Ik denk met plezier terug aan een drieweekse tournee met de Amerikaanse (tenorsaxofonist en fluitist) Gary Thomas. Én aan een concert met Greetje Bijma. En ja, de hele mikmak, alle concerten die ik deed roepen herinneringen op.
Waarom doe je graag wat je doet?
Omdat ik me er fijn bij voel. De interactie, de inspiratie die mensen mij geven, de energie op het podium. Ik voel me gewoon gelukkig.
Wanneer is je passie voor jazz ontstaan?
In mijn kindertijd. Mijn vader, Dries Bijlsma, die ook in mijn band speelt, is jazzdrummer. Ik heb mijn hele leven jazz gehoord. Als vijfjarig kind ging ik al mee naar George’s Jazz Café in Arnhem. Daar heb ik alle groten gehoord. Ik heb daar nog bij Art Blakey op schoot gezeten en heb er een handtekening aan overgehouden: ‘Kiss Me, I love you Masha’. Ik was toen een jaar of acht of zo. Mijn ouders hebben me verteld dat ik als baby door Mal Waldron uit de box ben getild. Ik ben met jazz opgegroeid. En ook met pop.
Van welke ontwikkeling in de jazzgeschiedenis had je onderdeel willen zijn?
De tijd van de grote zangeressen, Ella (Fitzgerald) en Sarah (Vaughan) op de hoek van de straat. Midden jaren vijftig dus, die hele sfeer in jazzclubs in New York. Beide zangeressen zijn voorbeelden voor mij, vooral Ella. Mijn dochter heb ik naar haar vernoemd. Als zangeres zit ik misschien tussen Ella en Abbey Lincoln in, ik ben ook een verhalenverteller.
Wat is het bizarste dat je ooit mee hebt gemaakt tijdens een concert?
Dat was in de Jazzkeller Frankfurt, de oudste jazzclub van Europa. Bart en ik rookten toen nog, ook al gold er al een rookverbod. De club is gevestigd in een kelder onder een groot flatgebouw. De eigenaar had daar een asbakje voor ons neergezet. Ik had er een sigaret gerookt, Bart had aan zijn pijp staan lurken. Daarna staan we op het podium en vanuit een ooghoek zie ik vier brandweermannen in volle bepakking, met bijlen en al door de gangen rennen. Het hele flatgebouw stond vol rook van waarschijnlijk ons smeulende asbakje, hahaha.
Waar vind je inspiratie?
Bij mijn medemusici. Wat voor een gevoel dat je bij hen krijgt! Maar inspiratie komt ook door het dagelijkse leven. Als ik teksten schrijf bijvoorbeeld. De helft van mijn repertoire bestaat uit eigen werk. As ik nummers van anderen gebruik, moeten de teksten mij wel liggen, anders neem ik ze niet op mijn repertoire.
Wat is het spannendste dat je ooit hebt ondernomen?
Een optreden in Tilburg tijdens het festival Stranger than Paranoia, met zangeres Greetje Bijma, gitarist Jan Kuiper en contrabassist Henk de Ligt. Ik moest compleet uit mijn comfort zone treden. Ik vond het een eer met Greetje op een podium te staan en ondanks het respect dat ik voor haar heb gaf zij gewoon aan dat we met z’n tweeën dingen van Abbey Lincoln zongen. Nadien, toen de spanning er van af was, heb ik in de kleedkamer gehuild.
Welk muziekstuk of album heeft voor jou een speciale betekenis?
Carmen McRae sings Monk. Ten eerste omdat ik dol ben op Monk en ten tweede omdat weinig zangeressen Monk aankunnen. Abbey Lincoln heeft ook zo’n zwak voor deze pianist. Het rare is dat Monk vertaald naar zang, heel moeilijk is om te doen. Ikzelf vertolk ook werk van hem. Op bijna elk van mijn acht platen staat wel iets van Monk.
Wat neem je altijd met je mee?
Mijn kinderen, in mijn hoofd en in mijn hart. Mijn dochter Ella is twintig, zoon Teun bijna zestien. Wat ik ook doe, ik heb ze altijd bij me.
Welke actualiteit heeft je aandacht?
Alle. Ik ben heel erg bezig met actualiteit. Soms te veel. Ik zeg wel eens tegen mezelf dat ik minder Journaal moet kijken. Ik kan me er ook enorm druk over maken. De eerste vier, vijf maanden van Covid-19 waren heel fijn, maar na anderhalf jaar… Toen werd ik er wel een beetje ongelukkig van. Zingen heb ik echt nodig.
Wie is je grote voorbeeld buiten de jazz?
Freddy Mercury. Zijn stem en nummers zijn zo eigen, als kind al was ik fan van hem. En ik blijf zijn muziek mooi vinden. Freddy is geen voorbeeld eigenlijk, maar wel iemand naar wie ik graag luister.
Wat intrigeert je aan je instrument?
Dat de stem heel kwetsbaar is. Komt door de beperking ervan. Volgens een keel-, neus- en oorarts ben ik een dramatische sopraan. Ik kan heel hoog zingen, maar in het hoog geen mooie lyrische dingen vertolken. Een stem heeft een bepaald bereik en daar moet je het maar mee doen. Ik vind dat heel mooi, dat unieke van een stem. Niemand heeft mijn stem, met al zijn beperkingen.
Wat heb je geleerd van je muziek?
Improviseren, ook buiten de muziek als je met bepaalde situaties moet omgaan. En geduld hebben. Een optreden bestaat uit tachtig procent uit wachten: reizen, sound checken, eten, wachten, dan twee uur optreden, daar doe je het allemaal voor.
Wat wilde je vroeger altijd worden?
Ik wilde iets met paarden doen. Ik vind het een ultiem geluksgevoel als je een paard hebt. Zo’n dier heeft op mij een geruststellende werking. Ik rijd al jaren geen paard meer, maar als ik er een zie, moet ik ‘m aaien.
Wanneer ervaar je de vrijheid te falen?
Ik faal niet graag. Ik ervaar het ook liever niet. Ik doe er alles aan om falen te voorkomen. Ik geef mezelf die vrijheid niet. Maar ik zou dat wel moeten doen, zou een stuk rust geven.
Welke ontwikkeling in de jazz juich je toe?
Dat jonge mensen met jazz bezig zijn. Ik hoop dat deze muziekvorm nooit verdwijnt. Op dinsdagen ga ik vaak naar sessies in Arnhem. Het is zo leuk om te zien wat jazz bij jonge mensen oproept.
Met wie werk je graag samen?
Met mensen met wie ik een klik heb. Als die klik er niet is, vraag ik ze nooit meer. Ik speel graag met wie ik kan vertrouwen en daardoor een fijn gevoel krijg. Ik zie mijn medemusici eigenlijk als familie. Ik heb dat vertrouwen echt nodig.
Welke dromen liggen nog voor je?
Dat de mensen met wie ik werk en ikzelf nog een flinke tijd kunnen doorgaan in goede gezondheid. De komende tien jaar met de mensen die ik nu rond me heen heb.
Aan wie geef je het Jazz-tafette stokje door?
Aan Jasper van ’t Hof. Hij is een van de uniekste mensen die ik ken. Hij is een fantastische musicus, er is er niet een als Jasper van ’t Hof. Een van de grootste ter wereld. En hij is een mafketel eerste klas. Ik heb nooit met hem gespeeld, heb wel iets van vijf stukken van hem op mijn repertoire.
RINUS VAN DER HEIJDEN
Foto’s GEMMA KESSELS