Gelukkig maar, het had heel anders af kunnen lopen, vorig jaar. Toen had het niet veel gescheeld of Pierre Courbois was verdronken. Hij zakte door de steiger achter zijn woonboot op de Rijn in Arnhem. Het gevaar was levensgroot omdat hij niet kan zwemmen. Hij hing dik twintig minuten aan de steiger, voordat brandweer en politie hem bevrijdden. Een ambulancemedewerker zette een onderkoelde Pierre onder een warme douche en daar was hij weer: alive and kicking. Inmiddels 81 jaar oud zie je dat niet alleen niet aan hem af, hij handelt, denkt en praat ook als iemand die nog veel van de wereld wil/moet ontdekken. Dat doet het avontuurlijke in hem, dat hem al een leven lang begeleidt en hem in alle uithoeken van de aarde én van de muziek heeft gebracht. Hij speelt net zo gemakkelijk met jonge mensen als Jesse Schilderink, Timo Somers en zijn zoon Barend als met ouwe rotten als Jasper van ’t Hof, Toon de Gouw en Niko Langenhuijsen. Leeftijd speelt derhalve geen rol bij deze begenadigde drummer, evenmin als stof om over te praten. De ontmoeting met Pierre Courbois was er een van het zuiverste en aangenaamste soort.
Waar ben je op dit moment mee bezig?
Op dit moment natuurlijk met niet zó veel. Ik probeer wel elke dag achter mijn drumstel te kruipen. Mijn vrouw Wennie kijkt elke dag naar Goede Tijden Slechte Tijden. Dan oefen ik. Het probleem is dat dit programma in de weekenden niet wordt uitgezonden, hahaha. Vijf, zes jaar geleden heb ik een zware hartoperatie ondergaan. Ik heb toen een half jaar niet gespeeld. Nu, met corona, anderhalf jaar niet. Dat is toch vreemd! Je moet wel je conditie blijven behouden. Er wordt gezegd dat je nu, in deze tijd van corona, veel kunt gaan componeren. Maar als ik niet speel, heb ik daar geen inspiratie voor. Ik heb een paar concerten gedaan met Wiro Mahieu en Jesse Schilderink en dan komt er wel weer iets opborrelen.
Welke herinneringen aan je carrière zijn je het dierbaarst?
Dan denk ik aan twee zaken. Ten eerste aan mijn concert ter gelegenheid van mijn 75e verjaardag (was in 2015, rvdh) in het Bimhuis. Een fantastische opname daarvan is vastgelegd door Stingray DJAZZ en wordt tweemaal per jaar uitgezonden. Deze herinnering is me dierbaar om meerdere redenen, onder meer omdat het een concert was met Toon de Gouw, Ilja Reijngoud, Jan Menu, Niko Langenhuijsen en Egon Kracht. En een tweede dierbare herinnering was een concert met Association PC, afgelopen 6 november precies vijftig jaar geleden in Berlijn. Dat betekende voor mij het moment dat ik alle andere dingen liet liggen en definitief voor de muziek koos. En me toen ook pas echt musicus voelde.
Waarom doe je graag wat je doet?
Trommels en bekkens zijn al duizenden jaren oud. Een drumstel is nog jong, misschien bestaat het zo’n honderd jaar. Het instrument is nog niet af. Dat betekent voor mij eraan knutselen. Muzikaal gezien bestaat de kunst uit het losmaken van het ritme, dat in Europa al eeuwenlang vrijwel hetzelfde is. Denk aan harmonieën en fanfares. Met een drumstel kun je zaken suggereren die er niet zijn. Jasper Blom zei eens dat hij bij mij de akkoorden hoort. Hij zei dat ik op drums begeleid zoals Thelonious Monk op piano. Ik geef de akkoorden aan, net als de drummer van een big-band, waarin ik overigens nog nooit heb gespeeld. Voor mij is het aantrekkelijke aan een drumstel dat het een melodie-instrument is; dat probeer ik er althans van te maken. Ik wil de akkoorden voorbereiden zoals een goede drummer van een big band dat doet. Daar ben ik al een heel leven mee bezig. Vanmorgen heb ik ook weer dingen zitten uitproberen.
Wanneer is je passie voor jazz ontstaan?
Oei, dat is moeilijk. Ik moet daarvoor terug naar het jaar 1943 of ’44. Ik luisterde toen in de kelder van ons huis naar de Voice of America; mijn vader was zendamateur. Met een militaire, bakelieten hoofdtelefoon op, heb ik alles gehoord: Duke Ellington, Charlie Parker, noem maar op. In de ruimte naast die kelder zaten onderduikers. Was allemaal heel link. Mijn vader had van voor de oorlog een aantal 78-toeren platen. Hij was een enorme Spike Jones-fan. We hadden een opdraaigrammofoon, waarvoor we zelf de naalden slepen.
Van welke ontwikkeling in de jazzgeschiedenis had je onderdeel willen zijn?
Het klinkt misschien arrogant, maar zo bedoel ik het niet: ik meen dat ik zelf onderdeel ben van de ontwikkeling van de jazz. In 1969 bijvoorbeeld begonnen Jasper van ’t Hof en ik met muziek die toen nog niet bestond: rock met jazz.
Wat is het bizarste dat je ooit mee hebt gemaakt tijdens een concert?
We speelden eens op een plein in Bombay. In de ene hoek stond een ordinaire muziektent, zoals wij die hier ook kennen, opgesteld. In de andere hoek van het plein werden lijken verbrand. Maar het merkwaardigste was dat onder het podium waarop wij speelden, mensen woonden. Als ik op de bassdrum trapte… die kinderen die daaronder woonden…
Waar vind je inspiratie?
Bij medemuzikanten. Als ik een stuk heb gecomponeerd, klinkt het als zij het spelen altijd beter en mooier dan ik had gedacht. Als ik een mooie melodie verzin en Toon (de Gouw) gaat die spelen, weet ik niet wat ik hoor. Ik krijg trouwens ook inspiratie van het moment als er iets fout gaat. Fouten moet je twee, drie keer herhalen, dan zijn het geen fouten meer.
Wat is het spannendste dat je ooit hebt ondernomen?
Dat was in Portugal tijdens de revolutie daar. Ik was er, denk ik, in 1974 of ’75. Toto Blanke, Sigi Busch, Joachim Kühn, onze manager en ik liepen over een plein, toen er vanaf daken gericht op ons werd geschoten. We hebben wel een uur achter plantenbakken gelegen om te schuilen.
Welk muziekstuk of album heeft voor jou een speciale betekenis?
Mijn compositie Unsquare Roots omdat we dat met wel tien man speelden. Maar ook toen ik een jaar of zeventien, achttien was en van mijn moeder de elpee Coltrane kreeg. Die draai ik nog elke week.
Wat neem je altijd met je mee?
Een paar reserve onderbroeken, elastieken kousen en schoenen die ik van Kenny Clarke heb geërfd. Die elastieken kousen draag ik al vijftig jaar, omdat ik aan de Ziekte van Klippel-Trenaunay lijd (de ziekte bestaat er onder meer uit dat aderen in benen geen kleppen hebben, rvdh). De ziekte is erfelijk. En die schoenen? Die waren van Kenny. Ik erfde een zwart en een bruin paar. Op die bruine speel ik altijd. En die zwarte? (lacht) Die draag ik tijdens begrafenissen.
Welke actualiteit heeft je aandacht?
Ik was lijstduwer voor de SP, werd ik altijd voor gevraagd. Ik heb tijdelijk in de gemeenteraad van Arnhem en in de commissie Cultuur gezeten. Ik was toen rond de zestig. Ben altijd een beetje met politiek bezig geweest. Ik heb veel met Jan Marijnissen opgetrokken en ook wel met Agnes Kant. Ik ben een groot voorstander van het basisinkomen.
Wie is je grote voorbeeld buiten de jazz?
Aad Bos, Michiel de Ruyter en Han Reiziger (radiopresentatoren van voornamelijk jazzprogramma’s, rvdh). Met Han heb ik acht jaar samengewerkt. Ik heb nooit van hem gehoord of iets mooi of lelijk was. Ik heb hem nooit een kwaad woord horen zeggen.
Wat intrigeert je aan je instrument?
Oorspronkelijk speelde ik gitaar, banjo, bas en accordeon. Met de banjo speelde ik in 1953 in een dixielandband. Tijdens een concert deden we een set dixielandmuziek, in de tweede set Zuid-Amerikaans. De drummer was ziek en iemand zei: ga jij maar achter de drums zitten. Zo ben ik drummer geworden. In 1957 speelde ik mijn eerste concert als drummer. Ik ontdekte dat het instrument nog in de kinderschoenen stak, waar je hevig aan kon sleutelen. Dat trok mij erg aan. Ik heb later een drumstel gebouwd van plexiglas. Nu heb ik drie stellen: een staat hier thuis, een in ons huis in Frankrijk en een neem ik altijd mee om te toeren.
Wat heb je geleerd van je muziek?
Improviseren en relativeren. In muziek is niks wat fout is, je kunt daar veel van leren. Een mens leert van fouten, een computer maakt geen fouten, dus leert niks. Een computer blijft eeuwig dom. Door improviseren leer je samen te werken met andere mensen.
Wat wilde je vroeger altijd worden?
Officieel ben ik edelsmid. Tot dat beroemde concert in 1971 in Berlijn, nu dus vijftig jaar geleden, dacht ik maar een paar jaar muziek te maken. Mijn beide broers waren ook edelsmid, evenals mijn vader en moeder. Ik deed er gedurende vijf jaar een studie voor op de kunstacademie en tegelijk volgde ik klassiek slagwerk op het muzieklyceum hier in Arnhem. Toen dacht ik dat muziek wel leuk was, maar dat ik later wel weer goudsmid zou worden.
Wanneer ervaar je de vrijheid te falen?
Als je tien concerten doet, zijn er acht middelmatig. Een is goed, een is slecht. Ik speelde eens in Keulen en ik vond mijzelf zo slecht dat ik zei dat ik mijn geld niet wilde hebben. Drie maanden later hoorde ik de radio-opnamen en die waren heel goed. Falen is hoe je je op dat moment voelt. Het kan heel anders uitpakken. Als je denkt dat je faalt, ga je op dat moment iets heel anders doen en dan blijkt later dat dat heel goed is. Ik heb een ontzettende faalangst. Na zoveel jaar nog altijd, maar ja, hoort erbij.
Welke ontwikkeling in de jazz juich je toe?
Eentje die ik pasgeleden heb ontdekt. Ik was even aan het twijfelen of jonge mensen zich wel met echte jazz bezig houden. En nu heb ik sinds kort ontdekt dat die er zijn. Nieuwe ontwikkelingen moeten van hen komen.
Met wie werk je graag samen?
Met mensen wie ik al jaren samenwerk. De musici van mijn kwintet, sextet, van mijn trio. Zoals daar zijn Jasper van ’t Hof, Jan Menu, Toon de Gouw, Ilja Reijngoud, Niko Langenhuijsen, Willem Kühne. En ook met Polo de Haas, Loek Dikker, Egon Kracht en Leo van Oostrom.
Welke dromen liggen nog voor je?
Een drummer die componeert, wordt nooit serieus genomen. Een van mijn grootste wensen zou zijn dat er eindelijk eens een groep zou komen die een paar nummers van mij zou spelen. Maar dit speelt niet alleen bij mij zo, kijk maar naar Max Roach en Tony Williams. Eigenlijk is er op dit punt maar één voorbeeld, in de popmuziek, Phil Collins. Waarvan ik ook droom is een tournee in Japan. Er komen in dat land vijf cd’s van mij uit, zoals Revocation, die live werd gespeeld in het Bimhuis met mijn Vijfkwarts Sextet. Ook Earwax komt opnieuw uit in Japan. Ik droom dan dat mijn zoon Barend bas zou kunnen spelen en Timo Somers gitaar. En mijn 3Gen3, het trio dat drie generaties omspant – ik als oudste, Wiro Mahieu en Jesse Schilderink zou ook mee kunnen.
Aan wie geef je het Jazz-tafette stokje door?
Aan Wiro Mahieu. Hij is een volstrekt onderschat persoon en musicus. Ik vind dat hij echt meer aandacht verdient. Hij is zowel geweldig op contrabas als basgitaar. Hij kan strijken, plukken, hij is kortom virtuoos.
RINUS VAN DER HEIJDEN
Foto’s GEMMA KESSELS
AANVULLING NA PUBLICATIE VAN DIT ARTIKEL
Pierre Courbois zegt dat de opnamen van het concert naar aanleiding van zijn 75e verjaardag zijn vastgelegd door Stingray DJAZZ. Daarop is de volgende reactie bij de redactie binnen gekomen:
De opnames zijn bezit van en vastgelegd, geëdit en gecodeerd (bestand geschikt gemaakt voor professionele uitzendingen) door Michel Holla (wortelmedia). Anton Houtappels en Frank Muller als cameramensen (ingehuurd). De opnames zijn onder voorwaardelijke gebruikerslicentie overgedragen (dus geen copyright) aan het toen nog genaamde Djazz Tv (gerund door Robert Rutten). Een uurtje later was de overname Djazz Tv door Stingray Canada een feit.
Michel Holla