Ton Scheepers noemt zichzelf freelance pianist en docent. Is-t-ie ook, maar hij speelt ook nog in diverse bands. In zijn eigen trio met Egbert van Gruythuyzen en Maurice Smit, in P.I.E.N. van zangeres Pien Schneider en in het vocal groepje TML. Ton Scheepers is niet vies van andere muziek dan jazz. Hij is zeker ook geïnteresseerd in latin en popmuziek. Na zijn conservatoriumstudie in Arnhem, die hij in 1991 afrondde, speelde hij in verschillende formaties en ging hij zich bezighouden met componeren en arrangeren. Hetgeen tot heden ten dage voortduurt. “Ik heb bandjes gehad waar ik voor schreef”, zegt hij, “maar soms kwam ik niet verder dan een paar optredens. Maar nu is mijn contact met dat soort clubjes intensiever dan vroeger. Misschien ben ik wel bezig met een inhaalmodus”, lacht de beminnelijke man Scheepers, wiens brede lach op zijn gezicht lijkt gebeiteld.
Waar ben je op dit moment mee bezig?
Vlak voor de coronacrisis was ik bezig met een project met onder andere Pieter Douma. Ik was daar graag mee doorgegaan. Ik geef nu een dag les bij de Gigant in Apeldoorn en een dag thuis. Tijdens de coronatijd stuurde ik een aantal musici onder wie zangeres Jolanda de Wit, drummer Wim de Vries, gitarist Joop Zoeteman en gitarist Michel Geurtse elkaar liedjes toe. Die laatste bracht vlak voor corona nog de cd What Is Real uit met de band Sugar & Spikes, waar ik ook in meespeel.
Welke herinneringen aan je carrière zijn je het dierbaarst?
Herinneringen haal ik heel vaak uit optredens. Maar vooral uit mijn conservatoriumtijd in Arnhem met Michiel Braam en Pieter Douma die een jaar hoger ‘zaten’ dan ik. Nedly Elstak gaf toen les, evenals Henk Haverhoek, Rob van den Broek en Robert Jan Vermeulen. Ik studeerde in 1991 af, heb best lang over mijn studie gedaan.
Waarom doe je graag wat je doet?
Omdat je je heel erg kunt verliezen in muziek. Zij heeft mij door menige crisis geholpen; muziek is er altijd. Hoe slechter het gaat, hoe beter ik soms piano speelde.
Wanneer is je passie voor jazz ontstaan?
Ik had vroeger thuis een transistorradiootje van tien gulden. Met een oortje en de korte-golffrequentie erop. Dan zat ik aan het knopje te draaien en hoorde ik plotsklaps Clifford Brown. Ik denk dat mijn belangstelling daar is begonnen. Soms kwam er ook wat voorbij op televisie en op de radio. Thuis was er wel altijd muziek, maar geen jazz. Langzaamaan ben ik zo richting Kind Of Blue gegroeid.
Van welke ontwikkeling in de jazzgeschiedenis had je onderdeel willen zijn?
Het tijdperk van John Coltrane en Miles Davis, maar ook van Weather Report en Joe Zawinul. Ik heb altijd een brede smaak gehad, die zich niet alleen beperkte tot jazz. Voor mij is het altijd ‘muziek’ geweest.
Wat is het bizarste dat je ooit mee hebt gemaakt tijdens een concert?
Ik speelde eens met een grote bezetting met een aantal blazers in een buitenland. Er zou een flight-case komen met kleding. Die kwam ook, maar met alleen jasjes en geen broeken. We zijn toen met z’n allen naar het podium geschoven, met onze instrumenten zoveel mogelijk voor ons. Een ander voorval was dat de pianokruk helemaal plat ging. Het rare was dat ik gewoon probeerde door te spelen.
Waar vind je inspiratie?
Door muziek te luisteren die ik graag luister. Maar ook door samen te spelen, elkaar te inspireren en daardoor ideeën te krijgen. En soms krijg ik wel eens een ingeving als ik de was aan het ophangen ben. Ik vind het ook leuk om me een beetje te verdiepen in psychologie. Om na te gaan hoe mensen in elkaar zitten. Daarmee maak ik ruimte in mijn hoofd.
Wat is het spannendste dat je ooit hebt ondernomen?
Misschien was mijn eindexamen wel het allerspannendst. In de commissie zaten onder andere Willem Kühne en Pierre Courbois. Het was nogal een gekunstelde toestand. Voor mij school het grootste gevaar om op safe te spelen, dus uitkijken dat ik er niet met samengeknepen billen stond.
Welk muziekstuk of album heeft voor jou een speciale betekenis?
Salsa Picante van Clare Fisher. Toen ik in de Achterhoek woonde, kon je bij een bepaalde bibliotheek platen lenen. Daar zag ik de hoes van Salsa Picante. Die plaat heeft zó mijn ogen geopend met zijn zo hoge niveau van harmonie en ritme en de speciale latin-sfeer.
Wat neem je altijd met je mee?
Dat hangt ervan af. Bij optredens weet ik altijd wat ik moet doen. Als er niks staat, moet ik zelf mijn synthesiser of digitale apparatuur meenemen.
Welke actualiteit heeft je aandacht?
Corona overheerst alles. Maar als ik de actualiteit bekijk in het licht van de muzikant, dan denk ik vooral aan jonge mensen die nog zoveel willen en gefrustreerd raken door de barrière die corona opwerpt. Ik ben wel heel blij door het nieuwe subsidiesysteem (Ton doelt op het Nationaal Podium Plan, een initiatief van onder andere Ben van den Dungen, rvdh.). Ik heb daarbij het gevoel dat alles eerlijker wordt verdeeld. En natuurlijk ben ik geraakt door alle narigheid in de wereld.
Wie is je grote voorbeeld buiten de jazz?
Mijn ouders. Mijn oudste broer Paul was dat ook. Hij was heel muzikaal, maar overleed in 1995 op 39-jarige leeftijd aan een hersentumor.
Wat intrigeert je aan je instrument?
Op een piano ga je op harmonische en ritmische ontdekkingstocht. Piano heeft voor mij altijd de grootste aantrekkingskracht gehad. Er is altijd een piano in huis geweest en ik kreeg al snel voorbeelden van pianisten onder ogen. Mijn broer draaide Return To Forever, mijn zus Oscar Peterson.
Wat heb je geleerd van je muziek?
Dat je nooit uitgeleerd raakt – ik weet dat het een open deur is. Muziek geeft veel meerwaarde aan je leven. Je kunt er beschouwend mee zijn. Naarmate je ouder wordt ontwikkelt zich de kunst van het weglaten. Daardoor kom je met muziek steeds dichterbij jezelf.
Wat wilde je vroeger altijd worden?
Mijn vader zei altijd: ‘Op je derde wilde jij al musicus worden’. In mijn puberteit twijfelde ik wel. Ik dacht als je musicus wilt worden, moet je wel heel goed zijn. Maar toen kwam het punt dat ik wist dat ik het wel moest proberen.
Wanneer ervaar je de vrijheid te falen?
Als je onder gelijk gestemde zielen bent. Dan wordt geaccepteerd dat je fouten maakt. Doordat je dat mag doen, ga je ontspannen en minder fouten maken.
Welke ontwikkeling in de jazz juich je toe?
Er staan steeds jonge, creatieve geesten op. Dat juich ik toe, al vind ik het niet altijd leuk wat ze doen. Maar dat ze steeds hun weg zoeken, spreekt me aan.
Met wie werk je graag samen?
Met best veel mensen. Maar ik noem mijn trio, de duodingen met Jolanda de Wit, het clubje met de twee zangeressen Monic Kersten en Liek Peters – waar ik soms zelf ook meezing – vervolgens Pien Schneider, toetsenist Joop Zoeteman en gitarist Michiel Geurtse.
Welke dromen liggen nog voor je?
Slechts eentje: zo lang mogelijk blijven doen wat ik doe en hopen dat ik daardoor steeds dichterbij mezelf kan komen.
Aan wie geef je het Jazz-tafette stokje door?
Aan tenorsaxofonist Maurice Smit. De laatste jaren speelt hij ook bas. Ik speel vaak met hem. Hij is een zachtaardige en bescheiden man en ontzettend muzikaal. Hij maakt onder meer deel uit van Oostenwind, een saxofoonkwartet met ritmesectie.
RINUS VAN DER HEIJDEN
Foto’s GEMMA KESSELS