Een carrière van vijfzeventig jaar is abrupt afgebroken door de wereldwijde ramp die Covid-19 heet: de 92-jarige Lee Konitz is er op 15 april in het Lenox Hill Hospital in New York aan overleden. Met zijn heengaan valt wederom een monument uit de jazzgeschiedenis weg. De altsaxofonist wordt ná Charlie Parker de grootste uitvoerder op dit specifieke jazzinstrument genoemd. Lee Konitz zal altijd herinnerd worden als de man die tot het laatst schaafde aan een eigen geluid én stijl en uitgekristalliseerde ideeën over improvisatie had.
Die improvisaties verpakte hij het liefst in een onafzienbaar oeuvre van jazzstandards. Zijn zoete toon vlijde zich daarin als fluweel rond een koningslichaam. Op het wellicht belangrijkste facet van jazzmuziek had hij een uitgesproken kijk: “Improviseren is wat je nog nooit hebt gehoord of gezien”, zei hij eens. “Ik heb improvisatoren wel eens gevraagd: hoeveel van wat je speelde, heb je van tevoren bedacht? Improviseren is verrassen, niets meer of minder.”
In die woorden school de kracht van de rasimprovisator Konitz. Hij was al in de tachtig toen hij samen met pianist Dan Tepfer een duoplaat ging opnemen met improvisaties rond een vlieg, hetgeen moest resulteren in niet vooraf opgezette melodieën en ritmes. En dat kwam er ook zo uit. Hetzelfde geldt voor een duoplaat die Lee Konitz opnam met contrabassist Hein van de Geyn. Challenge Jazz bracht hem uit, op uitdrukkelijk verzoek van de contrabassist, die per se met deze legendarische ‘jazzcat’ door allerlei standards wilde snellen. Het album Meeting Again werd in april 2006 in het Beauforthuis in Austerliz opgenomen, zonder afspraken vooraf. En daar hoorde je wat Lee Konitz eerder zei: pure verrassing, een opeenstapeling van momenten waar de intimiteit vanaf spat. Meeting Again is daarmee een bescheiden tijdsbeeld, de registratie van en het eerbetoon aan doordachte nuances, waaraan de jazz van nu vaak zo’n tekort heeft. Klassiekers als Round Midnight, Lover Man, Cherokee, Stella By Starlight, The Song Is You en Little Girl Blue waren nog nooit in zó’n fleurig cadeaupapier verpakt. Werkelijk fantastisch!
De improvisaties van Lee Konitz, vastgelegd op ontelbaar veel platen, in alle mogelijke bezettingen – van big bands tot duetten en solo’s, en van traditionele jazzcombo’s tot aan wereldmuziek reikende cross-overs – zijn altijd persoonlijk. Hij heeft zich nooit wat aangetrokken van heersende modes; zijn aanpak was altijd die zoektocht én bevestiging naar en van eigen identiteit, zonder ook maar een grammetje concessie te doen aan commercie. Want muziek was er voor Lee Konitz slechts om te verkondigen, niet om er geld aan te verdienen. Hij bleef de musicus op microniveau; hij had geen agent, geen boekingskantoor, geen voorlichter. Zelfs geen email. Wie hem wilde hebben, moest maar gewoon zijn best doen om met hem in contact te komen en dan maar te zien hoe Konitz het best kon worden gecontracteerd.
De stijl van Lee Konitz valt moeilijk te omschrijven. Hoewel hij een enorme bewonderaar was van Charlie Parker, imiteerde hij zeker niet diens speelconcept. Konitz’ inspiratie voerde verder terug in de historie van de jazz. Waarbij hij uitkwam bij tenorsaxofonist Lester Young toen deze in de jaren dertig bij Count Basie speelde. Maar ook naar altist Johnny Hodges en trompettist Roy Eldridge zag hij op. En wat te zeggen van zijn respect voor Louis Armstrong, van wie hij de trompetsolo in Struttin’ with Some Barbecue noot voor noot omzette naar zijn altsaxofoon.
Hoewel Lee Konitz’ geluid nogal verschilde van dat van Charlie Parker, is zijn invloed op vele generaties altsaxofonisten na hem navenant. Joris Posthumus, een altist van de wildste soort, noemt zichzelf ondanks zijn ongebreidelde spelopvatting, schatplichtig aan Konitz. En David Sanborn die vele cross-overpaden heeft bewandeld, zei ooit tijdens een interview met de schrijver van dit artikel, dat Konitz hem in elk geval altijd op de weg van “eerlijke jazz heeft gehouden”.
Om dan toch te proberen iets te verduidelijken omtrent de stijl van Lee Konitz moet je twee tijdperken in de jazzgeschiedenis aanstippen, waarin hij een toonaangevende rol heeft gespeeld. Dat zijn de vroege jaren vijftig toen Konitz speelde in het nonet van Miles Davis en als tweede de cool-jazz die kort nadien opgang maakte. In 1949 en 1950 was hij bandlid bij Miles Davis, met wie de muzikale aanloop werd gemaakt naar het toonaangevende album Birth of the Cool dat in 1957 onder deze titel voor het eerst op elpee werd uitgebracht. Met het verscheiden van Konitz is nu ook het langst levende bandlid van deze legendarische plaat van de aardbol verdwenen.
De titel van deze Davis-mijlpaal bevat al de richting die een deel van de Amerikaanse jazzmusici was ingeslagen: de cool jazz. Het was het antwoord op de heetgebakerde bebop, waarvan swing en grenzeloze improvisaties het belangrijkste kenmerk waren. In cool jazz zaten vooral melodieën opgesloten; leidende en daar tegenover geplaatste melodielijnen. Het was juist die in kaders besloten tegenstelling die Lee Konitz zo aansprak en waarin hij met zijn improvisaties een toonaangevende rol zou gaan spelen. Waarlijk tot aan het einde van zijn zo rijke muzikantenleven.
Wie Lee Konitz daadwerkelijk heeft geïnspireerd was (de blinde) pianist Lennie Tristano. Bij hem studeerde en speelde hij van 1949 tot – met onderbrekingen – 1964. Van Tristano leerde hij intuïtief op melodieën te reageren en ritmische verschuivingen aan te brengen binnen de vierkwartsmaat. Met andere woorden: durf te tonen en ja, daar gaat-ie weer, altijd voor verrassingen te blijven zorgen.
De leidraad voor het leven van Lee Konitz is zijn streven geweest om altijd zijn eigen stijl te vervolmaken. Hij deed dat in duetten, trio’s maar ook solo en even goed in grote bezettingen. Om alle energie die in hem was te kunnen benutten, streefde hij nooit naar eigen groepen. Hij liet zich door de meest uiteenlopende musici uitnodigen en gaf zich dan immer voor de volle honderd procent. Tenorsaxofonist Mark Turner gaf daar in een interview met DownBeat een mooie analyse van: “Lee drukt zich nooit uit in groepen van twee of vier of acht maten, maar in zevenen of negenen of vijven of zessen. Zijn melodielijnen zijn altijd betrokken, lang, verbindend en extreem lyrisch.”
Wellicht omdat Konitz zo bezig was met die eigen toon, heeft hij nauwelijks gecomponeerd. Hij had genoeg aan de rijke oogst van de jazztraditie. Standards werden naarmate hij ouder werd, zijn favoriete speeloeuvre. “Ik vind dat binnen improvisatie de melodie als voertuig moet dienen voor muzikale variaties. Daarom heb ik me nooit bezig gehouden met het zoeken en vinden van nieuwe melodieën. Ik heb altijd gevoeld dat ik dezelfde melodieën steeds maar weer kan spelen en opnemen en daarbij toch tot frisse variaties kan komen.”
In een interview met DownBeat in 2017 legde Lee Konitz de betekenis van het begrip contrafact nader uit. Een contrafact is een compositie, die is gebaseerd op een eerder geschreven muziekstuk. “Het is een techniek die ik oppikte van degene die hem ooit uitvond. Of dat nu Bird (Charlie Parker, rvdh) of wie dan ook is. Ik vind dat het een legitieme aanvulling van het vocabulaire is. Die zelf gecreëerde frasen zijn in zekere zin hetzelfde als zou je de melodie van standards veranderen. Ze krijgen daardoor op welke manier dan ook een ander karakter. En dat is hoe ik standards benader.”
En als Lee Konitz zich dan al eens ‘bezondigde’ aan nieuw werk, dan was dat vrijwel altijd gebaseerd op bestaande thema’s van anderen. Niets nieuws onder de zon, Johann Sebastian Bach deed dat bijna driehonderd jaar geleden ook al. Konitz’ bekendste eigen compositie is Subconscious-Lee, gebaseerd op What Is This Thing Called Love van Cole Porter. No Splice is afgeleid van You’d Be So Nice To Come Home, eveneens van Cole Porter. Terwijl Thingin is gebaseerd op All The Things You Are van Jerome Kern. Hoe dat allemaal klinkt is prachtig geregistreerd op het album Jazz at Storyville met de Konitz-composities Hi Beck, Subconscious Lee, Sound Lee en Ablution. Muziek uit 1954, maar zo vers klinkend als was zij vorig jaar opgenomen.
Lee Konitz werd op 13 oktober 1927 geboren in Chicago. Zijn vader Abraham was afkomstig uit Oostenrijk, zijn moeder Anna uit Rusland. Thuis werd er jiddisch gesproken. Hoewel zijn ouders nauwelijks banden hadden met muziek, kreeg Lee al op 11-jarige leeftijd een klarinet, omdat hij de muziek van Benny Goodman zo mooi vond. Een jaar later stapte hij over op tenorsaxofoon, maar het werd uiteindelijk de altsax omdat hij daarmee zijn eigen stem tot uitdrukking kon brengen.
In 1945 begon zijn loopbaan als jazzmusicus bij Jerry Wald, Lloyd Lifton en Teddy Powell. Hij ging furore maken bij Stan Kenton en na zijn doorbraak speelde hij werkelijk met alle groten – en kleinen – van de jazz: Claude Thornhill, Ornette Coleman, Elvin Jones, Gerry Mulligan, Gil Evans, Ray Nance, Jim Hall, Dave Brubeck, Charles Mingus, Attila Zoller, de rij is eindeloos. Maar ook de echte vrije jongens schuwde hij niet. Derek Bailey, Andrew Hill en Karl Berger schaarden zich maar wat graag aan zijn zijde. In de herfst van zijn leven nam hij nog muziek op met Brad Mehldau, Charlie Haden en Paul Motian. In 2019 nestelde hij zich voor Old Songs New nog in de studio met arrangeur Omad Tahor.
De eenvoud van Lee Konitz klinkt door in deze woorden: “Ik heb me nooit bezig gehouden met het grote geld of flinke verkoop van mijn platen. Daardoor kan ik me blijven bewegen als een oldtimer. En behoud daarmee respect en gelegenheid om te spelen. Dát vind ik groots.” Eenvoud, die de mens Lee Konitz tekent. Maar het daaraan gekoppelde grootmeesterschap is opgeslagen in het oneindig rijke oeuvre van deze jazzgigant.
RINUS VAN DER HEIJDEN
Foto’s TOM BEETZ
De Nederlandse jazzzangeres Fleurine woont afwisselend in New York en Amsterdam en heeft op verzoek van JazzNu een persoonlijke terugblik geschreven op haar band met de nu overleden altsaxofonist met wie ze vaak speelde.
Lee was een grote inspiratie voor mij. Hij bleef tot het einde van zijn leven intens bezig met muziek en wilde niets liever dan spelen. Ik had het grote voorrecht een kwartet met Lee te hebben met Peter Bernstein op gitaar en Doug Weiss op contrabas. We speelden voornamelijk in New York City, in Smoke , Mezzrow, Birdland en andere clubs. Vlak voor zijn negentigste verjaardag deed Lee nog een tour met zijn trio in China. Op de dag van zijn terugkeer in New York speelde ik met Peter en Doug in Zinc en Lee ging direct van het vliegveld met de taxi daar naar toe om geen noot te missen. Hij was ongelooflijk, ‘a true jazz warrior’; een vlucht van veertien uur met twaalf uur tijdsverschil tussen China en New York en een toeter van een jetlag. Hij draaide er zijn hand niet voor om als hij maar kon spelen. Dat kenmerkte zijn ‘spirit’.
Ik leerde Lee op een grappige manier kennen tijdens het Montreal Jazz Festival in ’97, waar we beiden speelden. Hij trad daar op met onder andere Brad (Mehldau, nu de echtgenoot van Fleurine, red.), niet lang na hun trio-opnamen met Charlie Haden. Brad had mij eerder in Montreal op onze allereerste ‘date’ gevraagd, maar Lee wilde die avond ook met Brad dineren. Deze ‘double date’ werd een grapje waar we nog jaren lol om hadden. “How I messed up Brad ‘s first date with you”, zei Lee dan, die we natuurlijk pas nadat we lang en breed getrouwd waren, toevertrouwden dat hij die avond het ‘derde wiel’ aan de wagen was geweest.
Lee bleef altijd gemotiveerd en geïnteresseerd in jonge musici. Hoewel hij zijn favoriete jazzstandards had, die hij het allerliefste speelde, bleef hij tot het eind van zijn leven een open ‘mind’ en wijd open oren houden. En hij verraste mij meermaals door spontaan mee te spelen als gast, bij optredens van mijn band Brazilian Dream, die alleen nieuwe, eigen composities speelt.
Een van de redenen dat Lee tot op hoge leeftijd zo fit bleef was dat hij elke avond zestig (!) ‘blocks’ liep door Manhattan, van zijn huis in de Upper West Side naar Dizzy’s Jazzclub bovenin Lincoln Center – en terug. Vaak met de saxofoonkoffer in de hand, al werd die de laatste twee jaar te zwaar voor hem om te dragen. Maar hij weigerde een taxi te nemen, want hij hield van wandelen. (“Because it clears my head”).
Lee was ook dol op zingen en scatten. Hij en ik wonen in New York drie ‘blocks’ van elkaar vandaan. We gingen vaak samen uit eten in zijn favoriete tentje op de hoek van 85th street en Columbus Avenue. Daar speelden in het weekend altijd live-pianisten. Lee en ik zaten meestal meteen achter de vleugel in een hoekje en brachten het leeuwendeel van ons diner zingend door, zeer tot amusement van het bedienend personeel. We deden altijd het spelletje wie er binnen vier akkoorden het eerste wist welke standard het was. Lee kende niet alleen de teksten, maar ook de ‘verses’ van alle standards, waarvan ik sommige nog nooit eerder gehoord had.
Aan het eind van zijn leven ging Lee’s geheugen achteruit. Vooral de laatste zes maanden ging het hard. De laatste keer dat ik bij hem was herkende hij me niet meer en vroeg hij of ik hem alsjeblieft naar zijn huis kon brengen, terwijl we in zijn huis waren. Een diep verdrietig moment. Omdat als iemand zich niets meer herinnert er heel weinig over blijft om over te praten, zette ik Body And Soul in. Lee zong direct mee, als een geniale sax met zijn dierbare licht gebroken, zuivere stem, scattend rond de melodie. En daarna namen we vele solo-chorussen door, ‘trading 4’s trading 8’s’. De ‘changes’ van Body And Soul herinnerde hij zich feilloos. De tijd stond even stil. Waar al het andere was weggevallen bleef de essentie overeind, de liefde voor de muziek van deze muzikale gigant.
Rest In Peace lieve Lee, ik zal je vriendschap, je humor en droge cynisme (en ongezouten mening over iedereen en alles), het oneindige plezier van met jou te mogen spelen en je ‘drive’ om door te gaan tot het bittere eind altijd als een enorme inspiratie blijven voelen. Gelukkig liet je ons allen muziek en inspiratie ‘for a lifetime‘ na.
Fleurine
16 april 2020