COLUMN
In 1982 ging ik voor de derde keer in mijn leven naar Praag, toen nog achter het IJzeren Gordijn. Bij een weggedoken antiekwinkeltje verkocht een oude man ook muziekinstrumenten. In een bruine koffer zag ik een saxofoon. De man in het winkeltje fluisterde van achter de toonbank dat ik hem voor honderd Duitse marken mee kon nemen. Ik keek eens goed, het bleek een Selmer-tenorsaxofoon, een van de eerste zo te zien. Er zat een plastic mondstuk op met een riet, daarop stonden de letters ‘Paris’. Ik betaalde honderd mark.
In het stadspark maakte ik de koffer open, speelde enkele bluesnoten op de saxofoon, tot ergernis van mijn reisgezellin, die ons al achter de tralies zag. Blues was immers ‘verboden muziek’ achter het Gordijn. De sax klonk als een echte Selmer; diep, warm. Even galmde een blue note door het park in Praag. Overigens een van de weinige riffjes die ik kon spelen.
Ik nam de sax mee naar het bos, waar we logeerden in een hut. Het instrument nam ik tijdens de daaropvolgende reis mee terug, althans dat was het plan: “Je legt hem gewoon achter in de auto. Als ze hem vinden zeg je dat je vergeten bent het oude ding weg te gooien en daardoor ook vergeten hem aan te geven bij binnenkomst van het land”, aldus een vriend die regelmatig de grens overstak.
Als je die de grens tussen de beide Duitslanden overging moest je eerst op een briefje invullen wat je allemaal in de auto had liggen en dus weer mee terug mocht nemen. Ik moest uitstappen. De douaniers zagen de koffer. “Aufmachen”, en daar lag de sax. Ik zette mijn zonnebril af. “Habe ich vergessen”, stamelde ik in Hollands-Duits. “Mit kommen.” De man pakte de koffer, ik zette mijn Saab 96 aan de kant. Met vier man stonden ze de koffer te bekijken. “Ist das dein?” “ Ja sicher, ich habe dat Instrument ganz vergessen, wir spielen manchmal beim Lager Feuer”, zei ik zo naïef mogelijk. Ze keken me vreemd aan. Je zag ze denken: op dat oude ding?
Eentje, de baas denk ik, pakte het instrument uit de koffer en begon hem van dichtbij te bestuderen. Hij drukte op wat kleppen. “Vergessen? Hier, spiel.” Hij drukte mij dwingend de sax in de hand. “Er hat lange im Wagen gelegen”, zei ik, ”das Riet.” Ik wees op het mondstuk. “Ist ein bisjen kapoet”. “Kaput? Spiel!” herhaalde hij. Ik speelde het blues-lickje. Was kennelijk leuk , ze lachten. C-es F fis G Bes – ik probeerde een lange noot, maakte wat meer drama. De man pakte de sax terug en bekeek het mondstuk opnieuw. “Aaah Paris…?”
Hij keek me aan, ik knikte bevestigend. De andere douaniers knikten ook. Kennelijk was hen nu duidelijk dat de saxofoon uit Parijs kwam. “Hier lassen.” Ze namen het instrument in beslag. Het riet had me tot zo ver gered, maar de sax moest terug het land in, achter het IJzeren Gordijn. Zolang hij niet werd opgehaald door een inlander bleef hij in de koffer liggen op het douanestation. Ik vertrok.
Enige weken later ging voornoemde vriend weer naar Pilzen in Tsjecho-Slowakije. Hij moest langs de douane en jawel, de sax lag er nog. Hij nam hem mee terug het land in en zo bleef de sax weer enige tijd nabij de boshut. Maanden later – het was carnaval in Limburg – ging ik op mijn beurt er weer heen. Voor mij betekende dat enkele dagen er tussen uit en ik had een reden: ik moest nog een sax ophalen. Tip was om een andere grensovergang te nemen. Om de afwijkende overgang voor de douane te verklaren, kocht ik in een stadje nabij de grens een kristallen vaas. Kristal was een van de eigen producten waar ze in het land erg trots op waren. Het kristallen pronkstuk legde ik achter in de Saab, bovenop de oude saxofoonkoffer, met handdoeken eromheen om te voorkomen dat de vaas stuk zou gaan.
Een Selmer tenorsax , voor 100 mark,
aan de grens gered door ’t rietje uit Parijs
Ik reed op de grenspaal af. Daar stond zoals altijd een gewapende douanier. Enkele mannen liepen auto’s te controleren. Dit gebeurde grondig. Ik gaf de papieren af. De douanebeambte keek me vragend aan. ”Habe een schöne Vase gekauft. Für meine Mutter.” De man keek in de auto. “Aufmachen.” Ik maakte de kofferbak open, daar lagen de tas en de handdoeken met daarin de vaas. Hij keek tamelijk achteloos: “Weiter fahren.” Ik stapte zo nonchalant als ik kon in de auto, zette mijn zonnebril op, startte en reed rustig weg. In de achteruitkijkspiegel zag ik de douanier met de Bren LMG in de aanslag op de volgende auto toelopen.
Enkele kilometers verder zette ik de auto aan de kant. Waar was ik nu eigenlijk mee bezig geweest? Hoe gevaarlijk was deze actie? Door het oog van de naald, misplaatste romantiek? Onbetekenend, smokkel, zwart geld, de sax van west naar oost ooit en weer van oost naar west, anderen in gevaar brengen? Weer hoorde ik in mijn hoofd de sax in het park, ik speelde er de blues op straat in Praag.
Later verzonnen we naar aanleiding van deze gebeurtenissen het ‘project checkpoint’. Helaas werd dat nooit uitgevoerd, maar het was wel het begin van het Landgraaf Muziektheater, waar Johnny Răducanu aan meewerkte. Johnny was een bekende Roemeense jazzpianist, overleden in 2011, die in 1985 een tournee door Nederland maakte en een tijdje verbleef bij mijn eerder genoemde vriend die regelmatig de grens overstak.
Een Selmer tenorsax , voor 100 mark, aan de grens gered door ’t rietje uit Parijs. Later bleek de sax te stammen uit 1921. Het was een van de eerste honderd die überhaupt gemaakt zijn. Ik sleepte hem jaren mee en speelde er nooit meer op. Onlangs heb ik hem doorverkocht aan de Belgische in Nederland wonende jazzsaxofonist Daniel Daemen, die hem gaat reviseren en als retro-instrument gebruiken.
JO DAUTZENBERG
Jo Dautzenberg is een nieuwe columnist bij JazzNu. Eenmaal per maand gaat hij een column wijden aan actuele en minder actuele zaken op het gebied van muziek en dan met name op dat van jazz. In zijn columns wil Jo Dautzenberg de schijnwerper richten op personen, situaties, podia, festivals. En dan met name in Limburg en soms ook in België en Duitsland. Hij is medewerker aan het Cultuurcafé bij de publieke regionale omroep Limburg, L1. Eerder werkte hij als medewerker bij een jazztijdschrift en was hij initiatiefnemer van ‘Root 51 Muziektheater’, dat muziek-, film- en theaterprojecten samenstelde in de Euregio en zich afspeelde van 2011 tot 2016. Jo Dautzenberg is gitarist in een amateurband.