Wie doedelzak zegt, zegt Schotland. Dat de doedelzak zo duidelijk gelinkt wordt aan dat land met zijn kilts en zijn slechte weer is echter onterecht. Zijn twijfelachtige naam heeft de doedelzak daar wel aan te danken. Het schelle gepiep, de ondraaglijke muziek, het hoort bij Schotland. Toch is de doedelzak niet typisch Schots. Het instrument bestaat al ruim vierduizend jaar, begon zijn zegetocht vanuit Perzië en omstreken en kwam pas met Alexander de Grote naar Europa. Tot 1900 had elke streek in Europa zijn eigen vorm van de doedelzak en er worden nog steeds tientallen vormen gebruikt.
De doedelzak is een rietinstrument dat bestaat uit een luchtzak, meestal een of meer bourdons (pijpen die slechts één toon voortbrengen) en een speelpijp om de melodie op te spelen. In feite is de Schotse doedelzak in zijn uitgebreide familie een buitenbeentje. Deze schreeuwlelijk is een snerpend luid instrument dat bedoeld was om op het slagveld goed hoorbaar te zijn, zodat zelfs een dronken Schot wist dat hij snel moest wegwezen. Zijn beperkte toonomvang van één octaaf plus één noot maakt hem ook niet bijzonder geschikt om jazz op te spelen.
Toch kent de jazz met Rufus Harley een gewaardeerde doedelzakspeler die meestal in een door een Schotse familie cadeau gegeven kilt avant-gardejazz speelde op zijn Schotse doedelzak. Hij werd geïnspireerd om doedelzak te spelen toen hij naar de begrafenis van John F. Kennedy keek, waarbij een Schots regiment speelde. Hij is te horen op eigen platen en als sideman bij Sonny Stitt, Sonny Rollins en Herbie Mann.
In Nederland was free-jazz saxofonist Peter Bennink (Han’s broer) regelmatig op doedelzak te horen en tegenwoordig maakt de Zweedse, als blonde sexbom uitziende Gunhilt Carling furore in het swing-dixielandgenre. Een stuk serieuzer te nemen is de Servische gaidaspeler en multi-instrumentalist Slobodan Trkulja (foto) die aan het Amsterdamse Conservatorium studeerde, en onder andere met het Metropole Orkest en de Amsterdamse jazzgroep Turqumstances speelde.