Aanvankelijk hadden jachthoorns geen ventielen, dus elke hoorn zonder ventielen is een jachthoorn. Ze werden in klassieke muziek spaarzaam gebruikt en uiteraard tijdens de jacht. In 1818 werden er ventielen opgezet en hoornisten in de klassieke muziek gingen die ook gebruiken, tenminste zolang de componist dat niet uitdrukkelijk anders voorschreef. Op de jachthoorns zonder ventielen regelde men de toonhoogte door de hand in de beker te steken en nog steeds doen hoornisten dat, zelfs als ze de ventielen gebruiken.
De hoorn werd in de jazz niet gebruikt totdat orkestleider Claude Thornhill in 1940 een nieuwe jazzstijl ontwikkelde waarin orkestrale klassieke muziek en jazz samenkwamen, en die veel later door Gunther Schueller de ‘Third Stream’ werd genoemd. Een van de middelen om de sound van klassieke muziek in jazz te verwerken was om typisch klassieke instrumenten te gebruiken zoals de hoorn en tuba. Thornhill kreeg daarmee grote invloed op zijn arrangeur Gil Evans en via hem op Miles Davis. Het geluid dat hij creëerde werd door beiden overgenomen in opnamen die later bekend werden als Birth of the Cool en de hoorn had zich daarmee een vaste plek in de jazz verworven.
Eigenlijk, zegt hoornist en componist Morris Kliphuis (foto), is de hoorn niet geschikt om jazz mee te spelen. Het instrument reageert relatief traag en de klank komt er aan de achterkant uit; het geluid bereikt het publiek indirect. Dit maakt de hoorn geschikt om lange klanken te produceren. Maar voor traditionele jazzstijlen als bebop, met veel en korte noten, is de hoorn nogal onpraktisch. Desalniettemin trok het warme zachte geluid van de hoorn een aantal bekwame jazzmusici aan die ieder hun bijdrage aan de jazz hebben geleverd.
Direct uit de invloedsfeer van Thornhill kwam hoornist Julius Watkins die een zekere populariteit aan dit ‘nieuwe’ instrument gaf, zelfs zodanig dat de band van Lionel Hampton hoornist Willie Ruff inhuurde. Gunther Schueller gaf de band van Miles Davis het Thornhillgeluid en bij Gil Evans verdween de hoorn nooit meer uit zijn orkest. Hoewel de hoorn later een flinke stap terug deed, verdween hij nooit uit de jazz en bleven er steeds weer nieuwe jazzhoornisten komen die nieuwe jazz op de hoorn maakten. Voorbeelden zijn Tom Varner en Vincent Chancey, en in ons land Morris Kliphuis.