De in Oostenrijk geboren contrabassist Johannes Fend studeerde in Vorarlberg, maar maakte zijn opleiding uiteindelijk af in Nederland. Klassiek geschoold maar later met een accentverschuiving naar jazz is hij een actieve jonge loot aan de Europese muzikantenboom.
Fends debuutalbum Journey is een solo-contrabasproject waarin hij zich meet met illustere voorgangers als Miroslav Vitous, Gary Peacock, Charlie Haden, Renaud Garcia Fons en Dave Holland maar meer recent in Nederland ook met Dion Nijland. Het vergt veel lef om je met een debuut zo te presenteren. Zelfs een contrabasgigant als Hein van de Geyn waagde zich tot nu toe niet aan een solo-album.
In de tekst bij de cd geeft Johannes Fend aan dat de muziek een soundtrack bij een film is: een film die je met je ogen dicht kijkt en dus gericht is op de innerlijke fantasie en verwondering. Hij noemt het album een inspiratiecyclus die vanaf de opening Enter elf delen in beslag neemt.
De contrabas is een juweel van een instrument en Johannes Fend beheerst het instrument op fenomenale wijze. Nagenoeg alles is loepzuiver, gewogen en sterk gecontroleerd. De composities zijn vooral sketchachtig, enigszins impressionistisch en er is veel gebruik gemaakt van studiotechniek in de vorm van werken met galmen, indubben (over elkaar heen spelen) en ingedubde zang om de stukken vorm te geven. De composities spreken echter zelden uit zichzelf. De virtuositeit is groot zoals op Bumpy Road een ritmisch interessant patroon, waarbij de open A-snaar een centrale rol in het patroon speelt. In Challenge komt de indrukwekkende klassieke scholing groots naar boven, maar het blijft een étudematige Bachachtige compositie. De zangmelodie die gebruikt wordt heeft iets heel kerkelijks en ouderwets en laat zien hoezeer Fend met twee benen in verschillende werelden staat.
Dat dualisme doet het album geen goed. Het is meestal een exercitie in technisch contrabas spelen. Waar topbassisten als Jasper Somsen en Tony Overwater, die ook klassiek en in de jazz geschoold zijn, hun techniek en superbe spel altijd in dienst van de improvisatie en de muziek stellen, is op dit album zo weinig echte lyriek en inventieve frasering te horen dat ik moet concluderen dat het me niet bekoort ondanks mijn voorliefde voor de contrabas. In Hunt speelt fusionmatige elektronica de hoofdrol, maar ook daar ontstaat geen magie. Het blijft bij korte ritmische patroontjes die nergens naar toe leiden. Dragon’s Cave is een stuk met gestreken bas en zang over elkaar heen gelegd dat zich qua klankbeeld bedient van de statische ‘dim toonladder’ (een notenreeks waarin de noten consequent een kleine secunde (afstand tussen twee noten) en een hele secunde van elkaar afstaan) en daardoor geen enkele harmonische (opvolging van akkoorden) beweging suggereren. Het blijft in mijn ogen teveel hangen in louter klanken. Het filmische aspect waar in het hoesje aan gerefereerd wordt komt nooit in beeld. Sunset Melancholy heeft een iets anders klankbeeld met gedubde elektrische bas maar komt ook nooit los van een bepaalde mate van niet-inspirerende eenvormigheid.
Al met al is duidelijk dat Johannes Fend een enorm virtuoze bassist is die zijn instrument tot in de puntjes beheerst. Hij is ritmisch ook virtuoos sterk, maar mist ten enenmale de solistische bagage die een album met improvisatiemuziek de moeite waard maakt. Er is voor mij op dit album geen enkel moment waarop zijn spel overtuigt met fantasie, lyriek en gevoel voor frasering. Het blijft hangen in het presenteren van controle en dat is precies waar deze muziek niet over gaat. Het maken van een soloalbum met de contrabas als uitgangspunt vraagt om veel meer dan enkele sterke ritmische patronen en uitgesponnen lange, onuitgesproken melodieën.
Fend heeft nog een lange weg te gaan voor hij zich écht kan meten met bassisten die middels hun karakter, inzicht en muzikale draagkracht de contrabas naar de voorgrond hebben gebracht. Wat mij betreft geen Oscar, BAFTA of Gouden Kalf voor deze film.
ERIC VAN DER WESTEN
JOHANNES FEND
Journey
Eigen beheer
Johannes Fend – contrabas, elektronica en zang