JazzNu kwam in de gelegenheid Archie Shepp te interviewen. Zo’n buitenkans laat je niet liggen. Het gesprek met deze bij leven al legendarische tenor- en sopraansaxofonist verliep uiterst geanimeerd. Waarmee het in lijnrechte tegenstelling stond tot een gesprek dat deze schrijver in 1979 had met Shepp en waarin de antwoorden meestal bestonden uit de woorden ‘ja’ en ‘nee’. De noodzaak voor een gesprek nú met Shepp was er overduidelijk. Want hoe is de stand van zaken wat betreft zijn revolutionaire, zo geëngageerde verleden? Hoe verhoudt zich dit met het consequente woordgebruik van ‘my people’? Hoe is het met de schrijver Archie Shepp? Hoe staat het met zijn sentimentele inborst? Hoe kijkt hij naar de musici die hem hebben beïnvloed? En bovenal: wat is er toch aan de hand met zijn embouchure?
Archie Shepp is inmiddels 78 jaar. Zijn leeftijd speelt hem voor een deel parten. Hij loopt met een stok, is traag in zijn bewegingen, zijn concerten spelen zich voor een deel zittend af. Maar zijn geest is scherp, levendig en hij toont een fijnzinnig gevoel voor humor. En zijn leeftijd doet niets af aan zijn muzikale spel, dat nog altijd pontificaal De Stem van de Afro-Amerikaan vertegenwoordigt. Shepp woont afwisselend in Massachusetts en Parijs. “Dat komt omdat ik veel meer in Europa speel dan in de Verenigde Staten”, zegt hij daarover. Hoewel je er het relatieve van moet inzien: de podia betreden is niet meer zo zijn ding. Maar als er uitnodigingen komen voor concerten, dan bekijkt hij die zorgvuldig en in sommige gevallen stemt hij toe. Zoals tussen kerst en nieuwjaar, toen hij tweemaal optrad in Paradox in Tilburg en eenmaal in het Amsterdamse Bimhuis.
“In Tilburg ben ik al een aantal keren geweest”, blikt Archie Shepp terug. “Ik dacht zelfs al in de jaren zeventig. In Paradox trad ik ook vaker op. Waarom ditmaal? Voor het geld! Hahaha, ik maak maar een grapje. Want zoals je kunt zien zweeft hier niet veel geld rond. Ik heb het hier echter altijd naar mijn zin.” Waarop Shepp volkomen ontspannen uit zichzelf vertelt hoe dat dan gaat. “Voor aanvang van concerten doe ik altijd een dutje. Daarna ga ik me voorbereiden. Eten doe ik niet vóór een concert. Wanneer dan wel? Na afloop. Of dat te doen is? Jazeker, ik ga toch nooit vroeg naar bed, pas rond vijf uur, half zes ’s nachts. Ook als ik thuis ben, tot die tijd schrijf of repeteer ik. Zo is mijn leven.”
Tijd voor de ‘grote vragen des levens’.
In de jaren zestig was u een vooraanstaand lid van de Afro-Amerikaanse avantgardeweging in jazz. U maakte onder meer deel uit van de New York Contemporary Five en The Composers Guild. Politiek bewustzijn van Afro-Amerikanen en oriëntatie op de Afrikaanse bronnen van de jazz waren uw beweegredenen. Hoe kijkt u terug op die tijd?
Ik heb daar nooit zo echt op teruggekeken. De beleving van zwarte mensen, daar gaat mijn muziek over. De muzikale periode waar we over praten wordt free jazz genoemd. Dat is een term waar ik nooit van heb gehouden, hij is uitgevonden door de critici. Ik denk dat onze muziek, zwarte muziek, altijd vrij is geweest. Al vanaf de tijd van Louis Armstrong en zelfs daarvoor. Onze muziek was altijd het verhaal over hoe wij leefden en leden. Over slavernij en de bevrijding van slavernij; de blues, onze blues. Onze muziek is ónze uitdrukkingsvorm. Ik noem haar eigentijdse Afro-Amerikaanse muziek. Deze muziek heeft een traditie, die zich nog altijd voortzet. Zij gaat terug naar de tijd van de slavernij en de aanloop er naar toe. Zij bevat elementen als gospel en spirituals. Zelfs instrumenten zoals de banjo, die de slaven vanuit West-Afrika hier mee naar toe hebben gebracht.
Je zou kunnen zeggen dat u een omgekeerde ontwikkeling hebt doorgemaakt: van free jazz naar bestudering van de traditie. Halverwege de jaren zeventig doken ook vaker rhythm&blues en soul op in uw muziek. Had u die ontwikkeling nodig?
Zo zou ik het niet willen noemen. Ik heb hoogstens wat met de noten gedaan die ik speel. Mijn gevoel is hetzelfde. Ik bracht in die vrije periode een soort politiek activisme in mijn muziek, maar ik was toen precies dezelfde man als nu. Ik veranderde mijn optredens en gewoontes voor een deel, omdat ik begon te beseffen dat toen ik die zogeheten vrije muziek speelde, mijn publiek grotendeels blank was. Slechts een klein deel van de zwarte mensen schonk aandacht aan free jazz. Als ik thuis kwam zei mijn moeder die alle platen van mij had: ‘Lieverd, speel je nog altijd die stukjes die geen melodie hebben?’ Op een gegeven moment leek het me beter om muziek te gaan maken die mijn moeder begreep en ‘my people’ ook. Wat ik sindsdien speel is meer blues- en dance georiënteerd. Ik ben dus gaan veranderen omdat dit noodzakelijk was om met ‘my own people’ verbonden te worden. Met mijn eigen traditie. Mijn vader was banjospeler en de eerste muziek die ik leerde was de blues. Ik werd een free-jazzmusicus toen ik in het kwartet van Cecil Taylor ging spelen. Hij is een van die buitengewone avantgardisten die free jazz introduceerden. Heel lang speelde ik wat ik bij Cecil had geleerd. Maar zoals ik al zei, wilde ik terug naar mijn eigen wortels en ging ik meer in de richting van de blues.
Mijn publiek is nog altijd grotendeels blank, omdat ik meestal in Europa speel. De muziek in de VS is veranderd door de jeugd met zijn rap en hiphop. Ik ben trouwens een van de eerste rappers met de gedichten die ik schreef. Zoals Mama Rose, The Magic of Ju-Ju en Poem for Malcolm, dat ik opdroeg aan Malcolm X. Al in de jaren zeventig droeg ik poëzie voor. Dat wordt nu slam genoemd.
Naast musicus bent u ook schrijver. Komen daar uw gedichten en liederen uit voort, die u zo vaak declameert tijdens concerten?
Op de universiteit schreef ik al voor theater, onder meer een stuk dat Wherever June Bugs Go heette. Een june bug is een kever. In praktisch elk zwart getto loopt wel een kind rond dat June Bug heet. Of een oude vent. Het is een universeel begrip in zwarte, arme buurten. Bij de middenklasse vind je het woord nauwelijks terug. Toen ik opgroeide had ik een vriendje dat mij nogal beïnvloedde en ook zijn bijnaam was June Bug. Aan hem heb ik dat stuk opgedragen.
Ik schreef drie eenakters op Brooklyn College en regisseerde ooit eens een stuk in Harlem. Ik voel me sindsdien sterk verbonden met theater. Ik schreef ook toneelstukken en korte verhalen voor plekken buiten de universiteit. Ik houd van schrijven voor theater. Performance hoort trouwens bij muziek. Mensen komen niet alleen om muziek te horen, maar ook om haar te zien. Kijk naar Madonna en Michael Jackson, visuele aspecten spelen een grote rol bij hun optredens. Ook ik probeer mijn poëzie en andere zelfgeschreven teksten te verbinden aan mijn optredens.
Vindt u het in deze tijd nog noodzakelijk om de achtergestelde positie van zwarte Amerikanen te belichten en eventueel te verdedigen?
Dacht jij van niet? Kijk eens naar de afgelopen paar maanden. In de Verenigde Staten heeft de politie ongeveer dertig zwarten neergeschoten. Dat waren onverantwoorde schietpartijen. Pas nog een in South-Carolina. Misschien heb je het gezien. Een zwarte man probeerde weg te rennen nadat een agent hem ergens van verdacht. De man was bang dat de politie hem wilde arresteren. De agent schoot hem acht keer in zijn rug. En pasgeleden nog arresteerde en mishandelde de politie een jong meisje dat op school niet wilde luisteren, ook in South-Carolina. Er is dus alle reden nog altijd erg bezorgd te zijn over de manier waarop met ‘my people’ wordt omgegaan.
Hoe vertaalt u dat in uw muziek, hoe kunt u helpen om dit te voorkomen?
Muziek is een onbekende, maar ook ongekende kracht. Toen zwarten nog slaaf waren in de VS gaven hun muziek en liederen hen de kracht en energie om te overleven. Soms waren de liederen instructieliedjes. Ze vertelden hoe te ontsnappen. Zoals in Follow the Drinking Gourd. Sommigen zeggen dat het een zwarte folksong is. Het is in elk geval een lied dat je vertelt hoe je de noordster naar Canada kunt volgen. Daar dachten zwarten vaak aan, aan Canada dat zij Kanaän noemden, zoals in het Oude Testament. Zwarte mensen namen altijd oude gewoontes en gebruiken over om te vertellen over hun ellende. In Kanaän waren zij slaaf gemaakt door de Egyptenaren, in Amerika door de Engelsen en de Nederlanders. Zo vertelden wij via het Oude Testament ons eigen verhaal.
Ooit zei u in een interview dat u een sentimenteel iemand bent. Uw liefde voor Duke Ellington is bekend. Is dat ook de reden dat u in de free-jazzperiode uw werk afwisselde met vertolkingen van klassiekers zoals bijvoorbeeld ‘Body And Soul’, ‘Sophisticated Lady’ en ‘Lover Man’?
Sohisticated Lady is geschreven door Duke, zoals je weet. Ik heb altijd van dit stuk gehouden. Mijn vader was ook een grote fan van Ellington. De eerste muziek die ik hoorde en die indruk op me maakte was van Ellington, met stukken als Mood Indigo, Don’t Get Around Much Anymore en I’m Beginning To See The Light. Duke was op zijn grootst in de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw. Zijn songs waren toen erg geliefd bij Afro-Amerikanen.
Zou u op dit punt in uw carrière nog altijd zeggen dat u bent beïnvloed door Coleman Hawkins, Ben Webster en John Coltrane?
Ik ben geïnspireerd door de gehele traditie. Natuurlijk door Duke Ellington, John Coltrane, Ben Webster, Don Byas en Johnny Hodges, maar ook door Clifford Brown, Bud Powell en alle andere grote jazzmusici. Coleman Hawkins was de vader van de tenorsaxofoon. En vergeet Lester Young niet. Mijn achtergrond is echter volledig gevormd door mijn vader. Ik ben hem, die zoveel van muziek hield en platen draaide en banjo speelde, erg dankbaar. Hij leerde mij een hoop liedjes toen ik nog een jongetje was. Ik had altijd muziek om me heen, zowel in de gemeenschap waarin ik opgroeide als in mijn familie.
Hoe blijft u in deze tijd geprikkeld om de muziek te spelen die u nú speelt? Is uw muziek anno 2016 een andere dan die van de jaren zestig? Er heeft zich immers ook een ander publiek aangediend.
Zoals ik zei is mijn muziek beïnvloed door mijn jeugd en ook door de geschiedenis van ‘my people’ – ik spreek daar vaak over, over ‘my people’ – omdat dit de enige perceptie is die ik heb. Dat is waar ik vandaan kom. Ik denk dat het leven voor Afro-Amerikanen in de VS moeilijker is dan ooit. Zelfs nu we een zwarte president hebben, die niets voor ons heeft veranderd en nagenoeg niets voor ons heeft kunnen doen. Hij is verantwoordelijk voor het sociaal-economische klimaat waarin we leven. Sommige mensen in Detroit kunnen niet betalen voor water. Dat vind ik ongelooflijk. Zij zijn afgesloten van watertoevoer. Ik kan niet begrijpen dat onze president achterover leunt en dit allemaal laat gebeuren. Veel situaties zijn voor zwarten zwaarder geworden. Detroit is een stad waar veel bankovervallen plaatsvinden. Stel je voor dat zoiets in Tilburg of Amsterdam gebeurt, dan vraag je je af hoe dat kan en wat er aan wordt gedaan. En wat doet onze president?
U treedt niet zo vaak meer op in clubs?
Ik treed vrijwel nergens meer op. Nu ik ouder word, wil ik niet meer zoveel reizen. Bovendien is de muziek in de loop der jaren erg veranderd. Tegenwoordig zijn jonge mensen meer geïnteresseerd in hiphop en rap. Ik heb wat plaatopnamen gemaakt met hiphopartiesten zoals Chuck D van Public Enemy en kortgeleden nog met Mos Def. Ik maakte met hen bluesgetinte muziek. Rap is verwant aan de traditie van de blues. Als ik blues zeg bedoel ik daarmee ook dance en zang.
Hoe belangrijk zijn concerten nog voor u, nu u 78 jaar oud bent?
Oh, ik neem de dingen zoals ze komen. Ik wil niet meer vaak optreden en reizen. Live-optredens interesseren me veel minder dan plaatopnames. Want die kun je stoppen en starten. Als je op het podium staat ben je een soort toreador tijdens het moment van de waarheid. Als je een fout maakt, is dat ook een fout. Je kunt niet even stoppen om te herstellen en dan door te gaan. En ik maak een hoop fouten, hahaha!
U hebt problemen met uw embouchure. Die verhinderen u niet uw zo gestructureerde muziek te blijven spelen? Hebt u uw speelwijze moeten aanpassen?
Ik heb problemen met mijn onderlip. Daar heb ik plastische chirugie voor ondergaan. Rond mijn veertigste speelde ik verschillende instrumenten. Bariton- en sopraansaxofoon en ook basklarinet. Op zekere dag was ik aan het oefenen op mijn baritonsaxofoon. Ik wilde de allerlaagste noot pakken en bam: mijn onderlip scheurde aan de binnenkant ver open. Ik heb er jaren mee getobd en ben er toen voor geopereerd. Daarna moest ik opnieuw de saxofoon leren spelen. Dat was niet gemakkelijk. Een hoop mensen zeggen: moet je die vent zien, waar is hij nou mee bezig? Uiteindelijk heb ik mijn eigen techniek ontwikkeld en vond ik de embouchure die voor mij werkt. Meestal. Niet altijd. Maar het was noodzakelijk anders had ik geen saxofoon meer kunnen spelen.
Hoe is het om gezien te worden als een legende. Hoe leeft u daarmee?
Ik ben geen ijdel persoon en zie mezelf als een tamelijk bescheiden man. Daarom maak ik mezelf niet wijs dat ik beroemd ben. Een hoop mensen kennen mijn naam niet eens. Een aantal keren las ik James Baldwins boek Nobody knows my name. Ik sta dichterbij die woorden dan iemand die zegt dat ik een belangrijk persoon ben. Beroemde mensen zijn Paul McCartney, John Lennon, Sting, Herbie Hancock, Chick Corea, Wayne Shorter. Zíj zijn beroemd. Sommigen kennen mij, anderen niet. Het is allemaal niet zo belangrijk. Het gaat erom dat ik van muziek houd en probeer de waarheid en de kern ervan naar de mensen te brengen.
Er zijn slechts twee grote tenorsaxofonisten die bij leven nog in de traditie wortelen, Sonny Rollins en Archie Shepp. Bent u het daarmee eens?
Mr. Rollins is altijd mijn favoriete musicus geweest. Al toen ik tiener was en nu nog altijd. Sonny is wél bekend, iedereen kent hem. Ik ben verheugd dat ik zijn muziek ken en door hem ben beïnvloed. Zoals ook door John Coltrane, Lucky Thompson, alle grote stemmen. Ik voel me bevoorrecht dat ik contact met hen heb gehad en door hen ben beïnvloed.
Als u terugkijkt op uw carriere, wat is dan uw hoogtepunt? Zou u nog iets willen bereiken?
Dat is een moeilijke vraag. Ik weet niet wat mijn grootste verdienste is. Ik denk dat het belangrijkste voor ieder mens is om de waarheid te vertellen. Dat maakt het verschil naar onze naasten toe en naar de maatschappij waarin we leven. Ik probeer op mijn eigen manier zaken beter te maken.
Wat is uw bijdrage aan jazz in het algemeen?
Ik heb geprobeerd een overtuigende mix te brengen van poëzie en muziek, zowel een literair als muzikaal verhaal te vertellen. Toen ik op de universiteit zat hoorde ik voor het eerst dichtwerk op platen. Ezra Pound, T.S. Eliot en George Bernard Shaw. Ik had nooit gedacht dat mensen woorden zouden opnemen. Mijn vader had grammofoonplaten van Artie Shaw, Benny Goodman, Duke natuurlijk, Count Basie. Hij had van alles, maar er waren geen platen met tekst bij. Die hoorde ik pas op de universiteit. Mensen gebruikten dus gedichten om hun verhaal te vertellen en toen ik dat besefte, begon ik op te nemen. Ik voelde dat mijn boodschap begrijpelijker werd als ik die combineerde met poëzie en theater. Als ik jonge mensen hoor rappen, zelfs als het gangsterrap is uit de gevangenis, begrijp ik dat omdat ook zij hun verhaal ermee vertellen. Door muziek en woorden ben ik er niet alleen in geslaagd mijn eigen verhaal te brengen, maar hopelijk ook een andere generatie ermee te beïnvloeden.
RINUS VAN DER HEIJDEN
beeld GEMMA VAN DER HEYDEN