Bart Maris, trompettist. Daar is het echter niet mee gezegd. Want de Vlaming neemt een vooraanstaande, maar meer nog een uitermate bijzondere plaats in in het muziekleven van België en Nederland. Je kunt je kont niet draaien of je ziet zijn naam op affiches, of loopt hem tegen het lijf. Improviserend musicus, dat is hij. Jazzmusicus is een te beperkte omschrijving. 

Dat blijkt overduidelijk uit de onafzienbare lijst met namen van musici met wie Bart Maris optrekt. Of uit groepen of projecten waarin hij speelt. Een kleine greep: X-Legged Sally, Flat Earth Society, Walibix, Jaune Toujours, Think Of One, Fukkeduk, Kamikaze, Muziekmaatschappij Excelsior, 1000, Electric Barbarian, Moker, Les Poubelles, GLITS, ptit’s cons, Synaesthetic Trip, The Simpletones, Das Kammer Orchestra, Art Zoyd, Olla Vogala, Fred Frith, Viktor Toth Tercett, Lode Vercampt, Briskey, Va Fan Fahre, Spinifex Maximus, The Whodads, The Groove Cartel, Rouppe Group en MikMâäk. Een kleine greep? Jawel, dit lijstje kan gemakkelijk tot tweehonderd worden uitgebreid. Dus laten we het hier maar bij.

Foto Gemma van der Heyden/JazzNu.comJazzNu ging bij Bart Maris op bezoek om hem een dikke vijfentwintig vragen voor te leggen. Die konden slechts mondjesmaat worden gesteld, want na het formele handen schudden barstte een lange monoloog los. Dan kun je er als interviewer beter het zwijgen toe doen en af en toe de alleenspraak ontregelen door er een verdwaalde vraag doorheen te smijten. Bart Maris, trompettist. En causeur.

“Ja, ik speel heel, heel vaak. Of dat voortkomt uit een soort heilig moeten of aan een overdaad aan energie? Het antwoord ligt er tussenin. Ik ben van de generatie die allang musicus was voordat de Vlaamse regering het Kunstenaarsstatuut invoerde (een regeling van de overheid die kunstenaars voorziet van een uitkering als zij voor een bepaalde periode geen inkomen hebben, red.). Voor dit statuut moet je bewijzen dat je een bepaald aantal dagen ingeschreven staat als actieve kunstenaar. Ik werkte bij choreograaf Wim Vandekeybus en ook bij X-Legged Sally, maar kreeg geen statuut. Toen dacht ik: als je het zo moeilijk kunt krijgen, dan zul je het ook wel moeilijk kunnen behouden: ik ga mooi verder als zelfstandige. En meteen besloot ik dat ik dan altijd een potje op het vuur wil hebben.

KLEINE PROJECTEN

Ik wil van mijn muziek leven en daardoor kies ik vooral voor kleine projecten. Nauwelijks of nooit voor grote. Ik speel in heel veel verschillende formaties. Niet zozeer voor de business, maar wel dat anderen dan alles hebben geregeld. De JazzLab Series (waar Belgische topmusici met tournees door het land trekken, red.) hebben nu al een aantal optredens voor me geboekt voor 2017. Voor mij geldt een ganse onderstroom van kleine dingen, die met even kleine haakjes aan elkaar hangen.

In België is men heel kneuterig bezig met jazz. Heel naïef ook. Alle mensen in het circuit zijn liefhebbers. In Duitsland ligt dat wel anders. Als je jezelf daar niet inkoopt, kom je nergens aan de bak, bespreken ze jouw cd niet eens. Hier in België is alles super gemotiveerd, blij dat die Duitse professionaliteit er niet is. Ik speel regelmatig in het buitenland, maar niet met mijn Vlaamse projecten. Daar heb je een lange adem voor nodig en daar ben ik niet voor gemaakt. In Nederland had ik de afgelopen tijd wat minder concerten, maar nu met Spinifex komen de optredens weer wat terug. Ik zit ook in Blue Lines met Raoul van der Weide. Om met die groep te kunnen spelen, is de voorwaarde dat je nog nooit met de andere bandleden ervan hebt opgetreden.

Foto Gemma van der Heyden/JazzNu.comNee, ik noem mijzelf geen jazzmusicus. Gewoon: improviserend musicus. Om mijn muziek te maken, hoeft de vorm niet absoluut verankerd te zijn in de jazztraditie. Ik heb een jazzopleiding gehad, dus de insteek is wel jazz. Maar het is moeilijk, hè. Wat is jazz? Voor mij is jazz geen resultaat van iets, maar een werkwoord. De grote vraag is: moet je vasthouden aan de traditie of doorgaan met de kruisbestuiving die jazz altijd is geweest. Ik wil het antwoord op die vraag niet geven. Daarom wil ik ook liever niet jazzmusicus worden genoemd.

Zoeken naar nieuwe muziek is mijn grootste drijfveer. Ik ben niet de man die eigen groepen zijn verhaal wil opleggen. Ik ben altijd interactief met mensen, wil ze nooit in een harnas dwingen. Ik blijf maar gewoon de trompet spelen. Ook al heb ik bij veel groepen mijn stempel nagelaten. Neem trompettist Bert Joris. Zijn taal is veel duidelijker. Ikzelf ben in zijn richting begonnen, Bert was mijn meester. Zo zie je maar hoe groot en klein de wereld kan zijn. In Europa is de jazz de weg een beetje kwijt geraakt. Jazz is op een rockplatform gaan draaien en is daarmee op grote festivals met veel geld terecht gekomen. Dat is niet goed voor de muziek, want op die manier kunnen er maar weinig mensen op dat podium staan. Deze situatie vormt ook een contradictie, want er zijn nog nooit zoveel goede gasten geweest.

TE VRIJ

In de Hot Club de Gand in Gent begon ik tien jaar geleden met jam-sessies. Niemand werd betaald en daardoor werd het allemaal wat te vrij. Ik was toen een beetje de stuwende kracht. Ik zei tegen eigenaar David De Rudder – die is trouwens pasgeleden overleden, wist je dat? – dat de avonden pas haalbaar zouden worden als ik een ritmesectie mee zou brengen. Zo zijn we begonnen. Het groeide en groeide. Het geld voor de muzikanten ging van vijftig naar tweehonderd euro. Het werd echt een podium voor jonge gasten. Maar ja, nu is David dood. Zelfmoord schreven de Belgische kranten. Ik weet het niet. Hij had in Gent ook nog de Club Reserva en sinds kort Dave’s Knight. Niemand weet hoe nu verder. Ikzelf ben ook aan het zoeken. Voor klassieke-muziekstudenten heb ik een plek gevonden: Quatre Mains. We beginnen dezer dagen met eenmaal per week concerten geven. Zo kunnen we in elk geval iets herbeginnen.

Of je nog kunt vernieuwen in muziek? Daar geloof ik heilig in, anders zou ik niet doordoen. Of ik dat inderdaad doe, is niet aan mij om te oordelen. Ik ben geen componist die veel repertoire schrijft. Zoals ik al zei ben ik meer bezig in het interactieve. Context vernieuwen dus. Zo blijf je in elk geval doorwerken. Elk jaar speel ik op de Gentse Feesten een week op straat. Jazeker, op straat. Vijfentwintig jaar geleden kwam ik in contact met de violist Guido Schiffer. Zijn bedoeling was om theater, poëzie en muziek samen te brengen. En dan het geld te verdelen onder de medewerkers. Maar geen mens  die een ticketje kocht. Toen zijn we maar op straat gaan spelen tijdens de Gentse Feesten. In de Europese muziek is alles zó georganiseerd. Alles is planmatig, voor toeval is nauwelijks plek meer. Omdat het daardoor zo arbeidsintensief wordt, krijgen veel mensen geen kans meer om aan bod te komen. Ik heb heel lang in Muziekmaatschappij Excelsior, een fanfare, gespeeld. Die maakte heel abstracte muziek. Stonden we dan ook mee op de Gentse Feesten. In Nederland was er een periode dat elke stad zijn eigen straatfestival had. Dan sta je daar en zeggen de mensen: wauw, wat een goeie muziek! Maar ook geen ticketje, hè…

Foto Gemma van der Heyden/JazzNu.comAls musicus moet je niet gaan zitten wachten. Als je iets gaat maken en daarbij denkt dat het geld op moet brengen, raak je teleurgesteld. Huiskamerconcerten zijn nu in opkomst. Er komen nogal wat mensen op af. Muziek is emotie, breng je haar in andere ruimten, krijg je weer andere emoties. Theaterzalen zijn te dun voor muziek. Maar ja, ik moet nu niet gaan zagen. Want ik doe immers nooit iets voor een groot publiek. Als publiek niet komt, dan ga ik ernaar toe. Als ik het allemaal digitaal moet gaan doen, is het niet haalbaar. Dus sta ik op straat.

Ik regel ook meespeelconcerten, waar iedereen op elk niveau kan instappen. Zonder de hoogdravendheid van jazzcombo’s. Op zondag doe ik een daklozenproject in Oostende. Op dezelfde basis als de meespeelconcerten. Met beide evenementen wil ik mensen laten groeien. Een van mijn grootste zorgen is dat in Europa alles zo is geïndividualiseerd. Pas als je dingen onder de knie hebt, ga je samen weer ergens voor zitten. Maar voor mij geldt dat je eerst het samenspel moet doen. Radicaal kiezen voor één ding heeft een heleboel ontworteld. Musici leren in één bepaalde stijl te spelen. Als je dan het publiek iets avontuurlijks aanbiedt, haakt het af.

MUZIKALE TAAL

Nieuwe klanken en mogelijkheden voor de trompet komen niet vanzelf. Ik hoor wel eens dingen die geen deel uitmaken van mijn muzikale taal. Die probeer ik dan te vertalen. Ik ben zojuist met Flat Earth Society terug gekeerd uit Brazilië. Vanwege noodweer ging één concert niet door. Toen besloot ik een soloconcert te doen. Dat werd een constant gevecht, omdat ik dan buiten mijn comfortzone wil gaan. Ook speel ik al heel lang met Peter Vandenberghe. Hij is net als ik docent improvisatie op het conservatorium van Gent. Ik zei tegen hem dat ik een bepaald repertoire had liggen, dat ik met hem wel eens wilde uitproberen. Na een aantal concerten zijn we de muziek serieus gaan opnemen. We deden er twee dagen over. Ikzelf was een beetje verdwaald in ons verhaal en nu nog identificeer ik het niet. Je vraagt je dan af: wat heb ik nu gedaan? Omdat ik mezelf betrap op clichés, dan herken je jezelf niet. Alle stopwoorden waarin ik mezelf tegenkom… wel, nondeju, daar loop ik in vast. Ik heb alles opnieuw in de computer gestopt. Hoe het eruit komt, weet ik nog niet.

Componeren doe ik ook, maar te weinig. Ik moet er tijd voor maken en geduld opbrengen. Beide heb ik te weinig. Soms stel ik me te afhankelijk op van een situatie, ik moet meer tijd maken. Ik ben op dit moment wel weer meer aan het componeren. Er zijn weinig trompettisten. Gelukkig komt er een nieuwe generatie aan, musici die veel sneller kunnen lezen. Voor hen worden keuzes gemaakt, ik heb altijd voor mezelf gekozen om zo mijn eigen weg te vinden. Ik zeg tegen mijn studenten: ‘Je komt les nemen omdat je ervan wilt leren? Nee, omdat ík er geld mee verdien. En verder leer je natuurlijk ook.’ Ik neem ook geen examens af. Muziek moet communicatie hebben. Een student dient te  weten dat hij er ervaring mee opdoet. Elk draadje, alles, alles wordt op youtube uitgelegd. Of docenten dan nog bestaansrecht hebben? Ik weet het niet, maar ik denk het niet. Er zijn veel docenten die wel een lesopdracht hebben, maar niet spelen. Een instrument is een middel om mensen te bereiken. Je moet diverse visies horen en niet van één docent. Onze beste, aankomende Belgische trompettist is Jean-Paul Estiévenart. Hij kon niet naar een conservatorium, omdat hij geen diploma heeft van de middelbare school. Mijn voormalige trompetdocent uit Brussel hoorde dat en zei: kom maar met mij mee.

Alle conservatoria in Vlaanderen bij elkaar kunnen niet één big band vormen. Er zijn geen koperblazers. Op de Balkan en in Brazilië is dat heel anders. Soms komt er hier op tv een trompet op de voorgrond, zoals de mijne in mijn samenwerking met Stromae. Alles komt neer op individualisering. Kijk naar al die contesten op tv. Zit daar een jury die dik wordt betaald en jij komt daar voor niets naar toe. Jíj, alleen met je perfecte stem en je perfecte gitaar. Samen is er niet meer bij. Die gasten zijn totaal wereldvreemd. Ja, je hebt een perfecte plaat, maar weet je ook hoe je op tournee gaat? Als je het op de korrel neemt, ben ik een slechte trompettist, maar ik vertel wel mijn verhaal. Dat doet bijvoorbeeld André Rieu ook, die gaat er tweehonderd procent voor. Alles wordt tegenwoordig geformatteerd. Muziek is door mensen zelf gekneed, zo aan de wereld gepresenteerd en dat wordt nog onderwezen ook. Kinderen reageren met: ik wacht wel tot ze zeggen dat het goed is. Daarom is de straat zo belangrijk. Die heeft geen format. Een conservatorium is ook maar iets dat is uitgevonden. Het stamt uit de negentiende eeuw. Bach heeft nooit een conservatorium doorlopen. Dan rijst de vraag: is het relevant om een conservatorium te doen? Google maar eens een hoop namen, dan zul je zien dat de noodzaak om een conservatoriumopleiding te volgen, totaal is verdwenen.

Foto Gemma van der Heyden/JazzNu.comGEEN UITDAGING

Ikzelf ben aan het conservatorium van Gent begonnen. Ik kreeg vier jaar trompetles van gasten die meer op tournee waren dan dat ze les gaven. Op den duur was dat voor mij geen uitdaging meer. Ik ben toen naar Brussel gegaan. Daar was de opleiding Franstalig; ik studeerde me te pletter. Alles is er gemodelleerd in doelstellingen en abstracties. Aan de top wordt enorm gebrainstormd en onderzocht. Aan de basis krijgen ze daar niets van mee. Ze krijgen onderricht om in een jazzclub of hotelbar te spelen. Ja, ik doe er in mee, zeker. Ik pleit schuldig. Maar ik neem studenten liever mee naar een theateropleiding. Toneelstudenten zijn extravert, musici niet. Dan maak ik een klik: kijk, dat zijn jouw studiegenoten. Kijk naar hen, het gaat niet om mij. Zij doen óók iets met kunst. Scholen zijn een springplank, maar er wordt niet gesprongen.

Ik heb het conservatorium niet afgemaakt. Er was een docent die mij niet goed genoeg vond, waardoor ik geen diploma kreeg. Het mooie is: die man was verbonden aan SABAM (Belgische vereniging die de auteursrechten voor musici behartigt, vergelijkbaar met Buma/Stemra in Nederland, red.) Vorig jaar kreeg ik de SABAM Jazz Award in de categorie ‘gevestigde waarde’. Hahaha. Maar goed, ik had vier jaar in Gent gestudeerd, vijf jaar in Brussel en dan had ik er nog eens drie jaar aan moeten vastplakken. Nee dus.

Ik ben van origine grafisch vormgever. Die opleiding heb ik afgemaakt, maar er verder niets mee gedaan. Mijn vader had een grote zaak in tweedehands spullen, een pandjeszaak zogezegd. Rond mijn 27e werkte ik er ook. Ik speelde ’s avonds vaak in Brussel en na het concert ging ik dan naar vaders zaak om er te kuisen. Zo kwam ik aan een deel van mijn inkomen. Dat heb ik echt lang gedaan. Mijn vader wilde dat ik de zaak overnam. Het heeft hem veel pijn gedaan dat ik dat niet deed. Ik heb volledig voor de muziek gekozen. Er komen vele dingen op mijn pad. Ik werk nu met de coloratuursopraan Sylvie De Pauw aan een project over een vrouw die leefde in Eeklo. Maria Nys was haar naam. Net voor de Eerste Wereldoorlog vertrok zij naar Engeland om er als au-pair te gaan werken. Zij kwam terecht bij de familie Huxley, waar zij Aldous leerde kennen, de beroemde schrijver en dichter. Hij kon niet goed zien, ze trouwden en Maria heeft haar hele leven voor hem gezorgd. Niemand weet dat. Maria maakte het allemaal mee. Zij zat in het wereldbeeld waarin Huxley van Engeland naar Amerika emigreerde. Greta Garbo, Igor Strawinsky en Charlie Chaplin kwamen daar over de vloer en ook Krishnamurti (Indiase spiritualist, red.). Maria moest alles regelen, daar waar Aldous Huxley de vertaler werd van een nieuwe levensvisie.

We zijn met een groep aan dit project begonnen. Nu zijn Sylvie en ik over. In het seizoen 2016-17 gaan we er een JazzLab Serie mee doen. Het wordt een avondvullende voorstelling. Over een wonderlijk toeval, ongelooflijk. De voorstelling gaat prachtig passen in de migratieproblematiek van nu.”

RINUS VAN DER HEIJDEN
beeld GEMMA VAN DER HEYDEN

Previous

Op debuut-cd van Neil van der Drift overheerst de glans

Next

SPOTIFY CORRIE VAN BINSBERGEN

Lees ook