Druk, druk, druk. En reizen, reizen, reizen. Twee elementen die het leven van altsaxofonist Benjamin Herman bepalen en die er mede de oorzaak van waren dat JazzNu de serie JAZZ-tafette met één maand moest overslaan. Maar nu is hij er, het drukke baasje uit Amsterdam. “Ik heb niet al te veel tijd”, kondigt hij vóór het gesprek aan. “Ik moet vanavond spelen met een jonge musicus die verdomd moeilijk materiaal meebrengt. Moet er nog flink voor repeteren vanmiddag.” Uiteindelijk waren we, inclusief de fotosessie, toch nog zo’n dikke drie uur samen. Benjamin Herman, een van de succesvolste altsaxofonisten van het land en leider van het zo roemruchte New Cool Collective, leek de tijd te hebben vergeten. Terwijl het in zijn hoofd maar doormaalt. “Per dag heb ik wel tien nieuwe ideeën. Soms word ik daar gek van”, zo peinsde hij hardop. Vervolgens wierp hij zich op de antwoorden op de twintig vragen van JAZZ-tafette.

Foto Gemma van der Heyden/JazzNu.comWaar ben je op dit moment mee bezig?
Met een heleboel. Er komen op korte termijn twee cd-opnames aan. In november ga ik muziek opnemen voor een documentaire over de Citroen SM, de ‘Sport Maserati’. Ik heb een zodanige deal gemaakt, dat ik de opnames in bezit krijg voor een eigen cd. Ik moet overigens aan die stukken nog gaan beginnen. Ik zing vaak ideeën in op mijn telefoon, daardoor heb ik een soort database waar ik uit kan putten. Verder moet ik een cd afmixen met opnames met de Senegalese altsaxofonist Thierno Koite. Die ontmoette ik bij het Orchestra Baobab in Senegal. En dan volgen er in het voorjaar nog opnames met Peter Beets, Ruud Jacobs en Han Bennink.

Welke herinneringen aan je carrière zijn je het dierbaarst?
Vaak zijn dat herinneringen aan spelen in de kroeg, omdat iedereen daar met zichzelf bezig is. Ook de samenwerking met anderen is dan heel inspirerend. Ik denk echter ook aan mijn ontmoetingen met Paul Weller en Stan Tracey. En aan Wim Overgaauw, die mij aan mijn eerste jazz’gig’ hielp. Paul Weller leerde mij hoe ik met mijn eigen muzikaliteit moet omgaan. Elke plaat die hij beluisterde, kon inspiratie opleveren voor een nieuw liedje. Bij mij gaat dat nu ook zo.

Waarom doe je graag wat je doet?
Omdat musiceren het leukste is wat er is. Nog altijd. Als ik speel heb ik nooit het besef dat ik iets anders zou willen. Ik voel me heel bevoorrecht dat ik dit allemaal mag doen. Studeren in mijn eentje vind ik ook ontzettend leuk; als je zoveel rare mensen in zoveel rare landen ontmoet, móet je wel een beetje studeren!

Wanneer is je passie voor jazz ontstaan?
Vrij vroeg, toen mijn vader mij het album Max Roach + 4 (uit 1956, rvdh) gaf. Daar speelden onder andere trompettist Kenny Dorham en tenorsaxofonist Sonny Rollins op mee. Body and Soul van Rollins klinkt er zó mooi. Ik snapte niks van die muziek, maar elke keer als ik dat plaatje opzette, was ik geneigd om het nóg eens te draaien. Zo intrigerend vond ik die muziek.

Van welke ontwikkeling in de jazzgeschiedenis had je onderdeel willen zijn?
Ik lees op dit ogenblik het boek Mister Jelly Roll. Dat moet wel een mooie tijd zijn geweest, die van Jelly Roll Morton. Vroeger is voor mij niet per se beter. Missschien was jazz toen wat populairder.

Wat is het bizarste dat je ooit mee hebt gemaakt tijdens een concert?
Dat iemand tijdens een concert ’s nachts om half drie zijn broek liet zakken en hij vervolgens een harder applaus kreeg dan ik. Ik speelde die avond al vanaf tien uur. Voor een fooitje. Die gozer verdiende in vijf minuten meer dan ik en kreeg ook nog een groter applaus. Dat voorval zette me wel aan het denken: dat er slimmere manieren zijn dan jazz te spelen om meer geld en applaus binnen te halen…

Foto Gemma van der Heyden/JazzNu.comWaar vind je inspiratie?
In mijn platenkast, op Youtube en Spotify. Ook bij oude meesters die ik ontmoette, zoals Remco Campert. Ik werk sinds 2011 af en toe ook voor NPO Soul & Jazz, waar ik veel muziek voor beluister. Ik ga heel snel aan als het over muziek gaat. Ik hoor een plaatje en denk dan vaak: daar kan ik ook iets mee. Ik heb per dag wel tien ideeën, soms word ik daar gek van.

Wat is het spannendste dat je ooit hebt ondernomen?
Als ik aan opnames denk, dan die met Stan Tracey, die we in zes uur tijds opnamen. Ook de reizen met New Cool Collective naar Nairobi, waar we in 2007 en 2008 in de sloppenwijken met lokale musici speelden. En de tournees naar Senegal en Oeganda waren ook waanzinnig. Belangrijk tijdens die reizen is dat het iets opbrengt, dat je er wijzer van wordt. De ene keer is de plek inspirerend, de andere keer de musici en dan weer de nieuwe muziek die je moet spelen. Dat zou er allemaal niet zijn, als ik niet elke dag een uurtje of twee zou repeteren. Vroeger was dat overigens vier tot zes uur.

Welk muziekstuk of album heeft voor jou een speciale betekenis?
Er zijn twee platen die een directe invloed op mij hebben gehad: Histoire de Melody Nelson uit 1971 van Serge Gainsbourg en Under Milk Wood van Stan Tracey uit 1965. De eerste leverde inspiratie voor mijn album Deal, de tweede voor Campert. Ik ga niemand naspelen, maar luister vooral naar klank en instrumentatie. Als kind was er dus dat album Max Roach + 4, vooral vanwege Rollins. De laatste jaren Moshi van Barney Wilen (Franse tenor- en sopraansaxofonist, rvdh). Hij heeft een waanzinnig tof oeuvre. Maar mijn voorkeur voor bepaalde platen wisselt per jaar. Jackie McLean beluisterde ik jarenlang, Rollins, Parker en Coltrane iets minder. Nu luister ik graag naar musici van mijn leeftijd. Veel van mijn helden hebben die achtenveertig jaar niet gehaald. Het is interessant om te zien hoe de carrière van hen die er dan nog wel zijn, is verlopen.

Wat neem je altijd met je mee?
Mijn huissleutels, hoop ik. En voorts mijn telefoon en portemonnee. De laatste tijd zitten ook Japanse studieboeken en notitieboekjes waar ik mijmeringen in opschrijf, in mijn bagage. En trouwens ook nog een schriftje met setlijsten en namen van mensen die ik nog moet bellen.

Foto Gemma van der Heyden/JazzNu.comWelke actualiteit heeft je aandacht?
Ik ben niet zo eh… Dat ik Japans leer, vind ik ontzettend leuk. Dat is echter mijn hobby. Afgezien daarvan volg ik wat iedereen volgt. De verkiezingen in Amerika bijvoorbeeld. Maar dat het me erg bezig houdt… eigenlijk niet. Hoewel ik er wel met afschuw naar kijk. Ik leid een vrij eenvoudig leven. Kleding interesseert me trouwens wel heel erg.

Wie is je grote voorbeeld buiten de jazz?
Remco Campert is een heel goed voorbeeld. Hij is 87 jaar en gaat gewoon door met schrijven. En dan niet per se in opdracht. Hij zegt gewoon: dit is wat ik doe.

Wat intrigeert je aan je instrument?
Ik heb een goede altsax, die heel wat kan hebben. Ik speel nu bijna dertig jaar op deze Selmer. Om de zoveel tijd ontdek ik een ander klankje of een alternatieve greep. Het is een heel tof instrument om te bespelen. Ik zie het zo’n beetje als een vrouw die niet verveelt. In januari kon ik ineens heel hoog spelen bij muziek van Earl Bostic, hoewel anderen dat ongetwijfeld ook wel zal lukken. Deze sax is van bouwjaar 1958, ik kocht hem in 1988. Met mijn vader reisde ik ervoor naar België. Naar mijnheer Flemal in Wavre. Die ging regelmatig met zijn busje vol nieuwe Selmer-saxofoons naar harmonieën en fanfares in Frankrijk. Hij deed dan altijd hetzelfde voorstel: ‘Jullie krijgen deze nieuwe instrumenten, dan neem ik jullie oude mee’. Zo had hij een schuur vol oude saxofoons. Toen mijn vader en ik naar hem toe reisden, had hij tien altsaxofoons klaargelegd. De laatste was de mooiste. En de duurste… Ik heb overigens twee altsaxofoons, twee tenoren, een baritonsaxofoon, de sopraansax van Kim Desber, een piano, twee Vox Continentals (transistorgestuurd orgel, rvdh), een fluit en nog wat ander spul.

Wat heb je geleerd van je muziek?
Steeds meer nederigheid. Hoe ouder ik word, hoe meer ik me realiseer dat er nog veel te leren valt. Toen ik heel jong was, wilde ik de beste van de wereld worden. Toen ik wat ouder werd dacht ik: ik heb nog wel even tijd. Weer later realiseerde ik me hoe goed Charlie Parker en Sidney Bechet waren en nu wordt het steeds duidelijker hoe slecht ik ben.

Wat wilde je vroeger altijd worden?
Saxofonist, muzikant. Ik vond als kind drummen heel leuk. Op de lagere school kon ik ’s morgens mijn bed niet uit. Ik dacht toen: als musicus heb je daar geen last meer van, omdat je dan altijd ’s avonds moet werken. De liefde voor muziek was er toen natuurlijk ook al. Toen ik op 13-jarige leeftijd saxofoon ging spelen en met bandjes mee ging doen, toen wist ik het zeker: je kreeg een kleedkamer, gratis drank en entree, applaus en schone wc’s. Alleen maar voordelen dus. Tegenwoordig ligt het accent bij de muziek, ik hoef niet meer zoals vroeger de hele koelkast leeg te drinken. Het gaat alleen nog om spelen.

Wanneer ervaar je de vrijheid te falen?
Falen gebeurt de hele tijd door als ik speel. In sommige situaties is dat pijnlijker dan in andere. Als je veel ruimte hebt om te improviseren en te experimenteren en de muziek kan het dragen, dan ben ik vrijer in mijn opvattingen. Ik vind het heel frusterend en vervelend als er dan foute dingen uit mijn saxofoon komen, bijvoorbeeld bepaalde intervallen die ik misgrijp. Lester Young had dat kennelijk ook, hij zei eens over zijn vingers: ‘My people are today very cooperative.’

Foto Gemma van der Heyden/JazzNu.comWelke ontwikkeling in de jazz juich je toe?
Alle ontwikkelingen. Verandering is altijd goed. Het ergste is als mensen altijd hetzelfde willen. Je moet nooit stil gaan zitten, dat is het stomste wat er is. Een ontwikkeling houd je namelijk niet tegen.

Met wie werk je graag samen?
Met ontzettend veel mensen. Er wordt me vaak gevraagd met wie ik nog wel eens wat zou willen doen. Ik ga liever gewoon iets ondernemen dan dat ik een lijstje namen opnoem. Toen ik 16 jaar was, wilde ik met Miles Davis in de band. Later realiseer je je dat dat een ander niveau is. Wat ik graag wil is over de wereld trekken.

Welke dromen liggen nog voor je?
Ik heb een album in Engeland gemaakt: The London Session. Ik droom wel eens dat ik cd’s ga maken als The Tokio Session, The Berlin Session, The Lissabon Session. En dan met legendarische jazzmusici uit die steden en landen. Ik hoop dat ik al mijn dromen kan realiseren. Vooral die droom dat ik eentiende van mijn ideeën werkelijkheid kan laten worden en ook nog een betere saxofonist kan worden. En samen met mijn vrouw 120 word in het lichaam van een 20-jarige!

Aan wie geef je het Jazz-tafette stokje door?
Aan Bert Joris. Bert is een fantastische muzikant. Hij speelt niet alleen waanzinnig goed trompet, maar hij componeert en arrangeert ook subliem. Bovendien is hij al meer dan drie decennia een van België’s toonaangevendste musici.

De afbeelding in de slider op de voorpagina van JazzNu is uit het boek ‘Barney and the Blue Note’ van het striptekenaar-schrijverduo Loustal-Paringaux. De stripboeken van deze Franse kunstenaars behoren tot de favorieten van Benjamin Herman.

RINUS VAN DER HEIJDEN
beeld GEMMA VAN DER HEYDEN

www.benjaminherman.nl

Previous

Bart Wirtz zorgt met nieuwe cd voor één lange verrassing

Next

Persoonlijke terugblik op overlijden Jos L. Knaepen

Lees ook