Er gaat geen dag voorbij of pianist Bert van den Brink (1958) speelt wel even op de accordeon die ooit van Harry Mooten was, de ‘grote grijze geitenbreier’ uit de ‘De film van Ome Willem’. De kennismaking met de Hohner Gola, op zolder bij de weduwe Mooten, staat in het geheugen van Bert van den Brink gegrift. Het was of de tijd even stilstond toen hij het onder restjes shag bedolven instrument openvouwde en een paar eerste akkoorden speelde. “De klank raakte me zo diep dat de tranen in mijn ogen sprongen.”
Nu vormt de accordeon het vaste gezelschap van de Steinway in zijn studio, de vleugel waaraan hij studeert, repeteert, improviseert en composities schrijft. Zo gevoelig als de accordeon voor hem is, zo streng is de Steinway. “De piano is als een spiegel voor me. Dat is typisch Steinway, je hoort er alles op. Hij geeft objectief terug wat ik erin stop.” Spelen op een Steinway is als rijden in een Mercedes”, legt hij uit. “Alles werkt perfect en de teller tikt binnen de kortste keren de 160 aan, maar de zitting is hard en de auto rijdt stug.” Andere vleugels, zoals een Bösendorfer, vindt hij subjectief. Al spelen ze comfortabel als een Franse auto. “Als je zo’n instrument eenmaal ingespeeld hebt – vergelijk het met een Citroën waarvan het achterste eerst omhoog moet komen – is de klank prachtig en verhult alle oneffenheden. Je wordt niet geconfronteerd met jezelf en kunt echt geven. Op het podium is dat heerlijk. Maar thuis moet een instrument gewoon eerlijk zijn, laten horen hoe het ervoor staat.”
Bert van den Brink speelde met een keur aan internationale en Nederlandse jazzgrootheden. Met het Amstel Octet (met onder andere Hein van de Geyn en John Engels) begeleidde hij in de jaren tachtig Chet Baker en in de jaren negentig toerde hij de wereld rond met het kwartet van Dee Dee Bridgewater. Hij speelde met Toots Thielemans en was bandleider bij Denise Jannah. Hij begeleidt zangeres Heleen van den Hombergh en geeft elke week een online soloconcert op Berts Bytes.
Waar ben je op dit moment mee bezig?
Met het zoeken naar nieuwe mogelijkheden. Ik verlang er steeds sterker naar om clichés uit de weg te gaan. Als ik jongeren hoor spelen, zeg ik tegen mezelf: kom op, ouwe man, ga eens iets nieuws doen! Ik wil avontuur, ik wil mezelf verbazen. Dus nu studeer ik op onwennige technieken, zoals wijdere handzettingen, waarmee ik het mezelf moeilijker maak om me te oriënteren. Ik zie niets, dus alles gaat bij mij op gehoor en gevoel. Ik hoor direct of iets onzin is of nieuwe mogelijkheden biedt. Soms springt er in een stuk van iemand anders een bepaald akkoord uit waarvan ik denk: wauw! Dat kan een uitgangspunt voor iets nieuws zijn. Dat gekke talent van mij zorgt er dan voor dat er meteen allerlei nieuwe mogelijkheden in me opkomen. En verder heb ik wel weer eens zin in een lekker maf project. Zoals Strings Surround, een stuk dat ik in 2011 maakte voor piano en strijkkwartet.
Welke herinneringen aan je carrière zijn je het dierbaarst?
De periode met Dee Dee Bridgewater was belangrijk voor me. Ik toerde met haar in 1990 en ‘91. Heel goed spelen was daar normaal. De lat lag heel hoog. Tegelijkertijd was het heel gezellig en dat is bijzonder, want vasthouden aan een hoog niveau geeft soms veel spanning. Dat merkte ik toen ik in de band van Gino Vanelli speelde. Er kon geen lachje vanaf. Dat is jammer, want daardoor loopt veel energie weg.
Waarom doe je graag wat je doet?
Muziek is voor mij een ideale manier om me te uiten. Muziek is een verlengstuk van de emotie. Je kunt er zoveel kanten mee op. Ik word altijd gelukkig van spelen.
Wanneer is je passie voor jazz ontstaan?
Dat is heel geleidelijk gegaan. Ik ben klassiek opgeleid. Toen ik twaalf was dacht ik dat ik van jazz hield, maar achteraf bezien was dat dansmuziek. Op mijn achttiende speelde ik op het Laren Jazzfestival met Theo Loevendie. Jazz lag me beter, ik hou van de vrijheid en het improviseren.
Van welke ontwikkeling in de muziekgeschiedenis had je onderdeel willen zijn?
Die vraag kan ik niet beantwoorden. Want ik betrap mezelf er nu op dat ik nostalgisch word en de opnamesessies van Sergeant Pepper’s wil noemen. Maar dat zeg ik omdat ik de ‘output’ ken. Wat er allemaal aan vooraf is gegaan, al die keuzes die de muzikanten hebben moeten maken, pfoe, het zweet zou me zijn uitgebroken. Dat is… Ik wil graag innovatief en vernieuwend doen, maar dat is heel moeilijk. Ik ben toch meer een speler.
Wat is het bizarste dat je ooit mee hebt gemaakt tijdens een concert?
Je maakt veel bizars mee als muzikant. Bij een schnabbel in Venlo ontbrak de piano, die waren ze gewoon vergeten. En met Dee Dee Bridgewater speelde ik op een eilandje in het Meer van Genève toen er een gigantisch noodweer uitbrak. Alle apparatuur viel uit, behalve de monitor van Dee Dee. Zij zong gewoon door, dus wij bleven ook maar spelen, totdat uiteindelijk ook haar monitor ermee op hield.
Waar vind je inspiratie?
“Muziek ís inspiratie. Ik krijg inspiratie van het vak zelf, van leerlingen net zo goed als van grootmeesters. Bij een student kan het een vordering zijn die je opeens hoort. Bij een grootmeester is het vaak de verrassing van iets nieuws of iets aparts.
Wat is het spannendste wat je ooit hebt ondernomen?
Misschien wel de optredens met Jules de Corte en het Metropole Orkest bij Muzikaal Onthaal van de Avro. Het was semi-live, het werd van tevoren opgenomen. Telkens als er een foutje werd gemaakt, als één musicus zich vergiste, ging er een bel. Dan moest het hele orkest, zestig mensen, van voren af aan beginnen. Verschrikkelijk was dat. Je speelde voortdurend met de angst dat jij die ene persoon zou zijn en dat iedereen om jou zou moeten stoppen.
Welk muziekstuk of album heeft voor jou een speciale betekenis?
Alone Together, een soloplaat van pianist Clare Fischer.
Wat neem je altijd met je mee?
Muziek in mijn hoofd. Ik hoor altijd fragmenten uit jazz, klassiek, alles door elkaar.
Welke actualiteit heeft je aandacht?
Ik volg het nieuws oppervlakkig, ik ben niet zo geëngageerd. Ik vind wel dat we meer respect moeten tonen voor waar we zijn en hoe we met onze ‘resources’ omgaan. Maar je kan er niet veel aan doen.
Wie is je grote voorbeeld buiten de jazz?
Herman Uhlhorn, mijn pianoleraar van 1976 tot ‘82. Hij heeft dingen gezegd die ik tijdens het proces soms helemaal niet begreep, maar die langzaam zijn ingedaald en nog steeds van kracht zijn. Hij formuleerde heel precies en kort en hij objectiveerde. Hij benoemde fysieke dingen en die bleken over de muziek te gaan. Dan zei hij bijvoorbeeld: je vierde vinger is te kort. Ging ik met een liniaal mijn vingers meten, maar dat bedoelde hij niet, hij had het over de toon. Hij hoorde feilloos wat er aan de hand was en kwam meteen met de analyse.
Wat intrigeert je aan je instrument?
Het feit dat je orkestrale mogelijkheden hebt, dat je alle aspecten van de muziek – ritme, melodie en harmonie – kunt spelen. De piano is een autonoom instrument. Hij past bij mij, want ik wil zelf ook autonoom zijn. Alles wat ik bedenk, kan ik gewoon achter mijn eigen instrument uitproberen.
Wat heb je geleerd van je muziek?
Dat ik er mag zijn. Dat ik creatief ben en best aardige stukken kan maken en met mijn Strings Surround toch een kleine, bescheiden bijdrage aan de canon lever.
Wat wilde je vroeger worden?
Nooit iets anders dan muzikant. Maar ik heb wel een ‘escape’beroep bedacht; als het niet zou lukken, was ik misschien iets in de logopedie gaan doen. Voor iemand die zoals ik blind is, zijn heel veel beroepen niet mogelijk. Logopedie is dat wel. Mijn gehoor is goed ontwikkeld, ik kan horen of iemand een hese stem heeft vanwege een verkoudheid of vanwege een stembandknobbel.
Wanneer ervaar je de vrijheid om te falen?
Ik weet niet zo goed wat falen is. Hoe erg is het om een verwachtingspatroon niet te halen? Een foute noot spelen is niet leuk, maar er zijn ergere dingen.
Welke ontwikkeling in de jazz juich je toe?
Alle vernieuwing juich ik toe. Ook de gekste evenementen. Ik hoef het niet mooi te vinden. Laat die vlieger maar op. Misschien valt-ie neer, misschien maakt-ie een zegetocht, dat zien we dan wel weer. Wat ik wel belangrijk vind, is dat vernieuwing vanuit de oorsprong van de muziek komt. Bij cross-overprojecten bekruipt me soms het gevoel dat we een beetje zijn verdwaald, dat we niet weten wat we willen.
Met wie werk je graag samen?
Met mensen met wie ik nu samenwerk zoals vocalistes Klaartje van Veldhoven en Heleen van den Homberg. En met trombonist Bart van Lier, met wie ik straks op Amersfoort Jazz op het kerkorgel speel. Ik speel graag met avontuurlijke mensen die iets nieuws durven te beginnen. En met mensen die tijdens het spelen alles los durven laten. In de mooiste concerten gebeurt dat allebei, dan is er een afwisseling van nummers die vele uren instuderen hebben gekost met stukken die alle kanten opgaan.
Welke dromen liggen nog voor je?
Aparte projecten, daar ben ik voor geschapen. Dus een pianotrio, ach. Ik heb laatst op het oude Piere Palla concertorgel mogen spelen. Een geweldig orgel is dat. Het heeft een grote speeltafel, twee orgelkamers met pijpen, slagwerk en percussie en bijzondere klanken zoals een Chinese gong, vogelgeluiden en een brandweerbel. Het is gerestaureerd en opnieuw opgebouwd in MCO-studio 1 in Hilversum. Ik heb daar onlangs preludesvan Chopin gespeeld – die heb ik vroeger gestudeerd – en dat was wel een droom. Ik droom er ook van om nog eens met een groot orkest te spelen, maar daarvoor moet ik dan wel alle stukken schrijven.
Aan wie geef je het JAZZ-tafettestokje door?
Aan Maartje Meijer. Zij is als zangeres begonnen, maar heeft ook piano gestudeerd. Zij is zo integer, ze bereidt zich altijd heel goed voor en ze heeft een heel eigen stijl en signatuur.
ANNE-MARIE VERVELDE
Foto’s GEMMA KESSELS