Als negenjarig jochie raakte hij in de ban van de fanfare van Nibbixwoud. Die samenklank, gôh, hij kreeg er tranen van in zijn ogen. Dus ging hij trompet spelen, al drumde hij daarvoor met breinaalden al mee op de muziek van Glenn Miller. Na een beloftevolle periode als voetballer koos hij voor de muziek. Op 20-jarige leeftijd verwisselde hij op het conservatorium van Hilversum de trompet voor de contrabas. Hij verbleef enkele jaren in Spanje en de Verenigde Staten. Terug in Nederland speelde hij met onder andere Benjamin Herman, Astrid Seriese en Toon Roos en ging hij deel uitmaken van het Jazz Orchestra of the Concertgebouw en het Metropole Orkest. Al vanaf 1999 speelt hij in het Brussels Jazz Orchestra en ook nog altijd met veel Nederlandse jazzmusici. De liefde trok hem naar Antwerpen. Vandaaruit wordt hij regelmatig gevraagd voor optredens in Nederland. En ja, Jos Machtel is van meer markten thuis dan alleen die van de contrabas. Hij bespeelt met verve de ventieltrombone, waarvan hij hoopt dat hij die in de toekomst vaker ter hand kan nemen. En ook nog de tuba. Hoog tijd derhalve om deze duizendpoot de twintig vragen van JAZZ-tafette voor te leggen.
Waar ben je op dit moment mee bezig?
In eerste instantie met diverse programma’s voor het Brussels Jazz Orchestra (BJO). Onder meer twee concerten met Monk’estra met arrangementen van John Beasley. Voorts zijn we nu met het BJO aan het repeteren voor een nieuw project: De Frivole Framboos, een duo met een pianist en een zanger/cellist. Je kunt het beschouwen als een soort cabaretduootje dat van jazz naar klassiek gaat. Vanaf nu tot eind januari doen we er twintig concerten mee. Voorts geef ik nog twee dagen per week les aan Luca – School of Arts in Leuven, waar ik officieel gast-professor ben. Dat doe ik al sinds 2005. Met het Rebirth Collective heb ik zojuist een cd opgenomen, de derde. En dan heb ik nog een trio met pianist Bram De Looze en drummer Matthias De Waele en werk ik met Frank Vaganée en Hendrik Braeckman samen in het project Songs of the Low Lands, waar ik zowel contrabas als ventieltrombone speel.
Welke herinneringen aan je carrière zijn je het dierbaarst?
Ik ben met het BJO een aantal keren in New York geweest, waar we speelden in de Blue Note en het Lincoln Center. Ik trad er onder meer op met Kenny Werner en Chris Potter. Dat heeft een enorme indruk op me gemaakt. Het lijkt of die mannen van een andere planeet zijn. Kenny speelt een intro en hij slaagt er alle dagen daarna in dat anders te laten klinken. Voor Chris Potter geldt precies hetzelfde. Ongelooflijk! Zij zijn echt een klasse apart.
Waarom doe je graag wat je doet?
Ik zou niet weten wat ik anders zou moeten doen. Musiceren is voor mij een passie die al vroeg in mijn leven is ontstaan. Ik was negen of tien toen ik met mijn vader meeging naar een optreden van een fanfare in Nibbixwoud. Ik kreeg er tranen van in mijn ogen, die samenklank! Toen wist ik het wel: als ik daar eens mijn beroep van kon maken. Gewoon, op een eerlijke manier mensen vermaken.
Wanneer is je passie voor jazz ontstaan?
Ook vroeg. Mijn vader had niet zoveel platen, wat klassieks van Maurice André, maar ook jazz van Louis Armstrong en Ella Fitzgerald. En Glenn Miller natuurlijk. Voordat ik trompet ging spelen, wilde ik drummen. Met breinaalden met Glenn Miller meespelen. En dan had je The Dutch Swing College Band nog, dat was het zo’n beetje. Toen ik al wat langer trompet speelde, deed ik wel eens mee in een dixielandband in Enkhuizen. Ik was nog geen zestien jaar, de bandleden, allen amateurs, waren minimaal vijftien jaar ouder. Ik zag hen een beetje als vaderfiguren. Met die band heb ik grandioze dingen meegemaakt, die ik als dierbare herinneringen koester.
Van welke ontwikkeling in de jazzgeschiedenis had je onderdeel willen zijn?
Van het bebop/hardboptijdperk. Ik heb een bio over Paul Chambers (contrabassist, 1935-1969, rvdh) gelezen, waarin heel goed wordt beschreven hoe het muziekleven toen in elkaar stak. Paul Chambers is een van mijn voorbeelden. Achterin het boek staat vermeld op welke opnamen hij meespeelde, ongelooflijk. Die periode dus.
Wat is het bizarste dat je ooit mee hebt gemaakt tijdens een concert?
Ik speelde met Joris Roelofs – ik denk in 2006 – in De Tor in Enschede. Tijdens het concert gingen veel mensen staan. Ik dacht: wat een uitbundigheid. Maar al spoedig bleek dat er iets was gebeurd, waarop wij stopten met spelen. Er was iemand onderuit gegaan. Hij had een hartaanval gehad en lag zomaar tussen het publiek. Er werd een ambulance gebeld, maar het duurde heel lang voordat die arriveerde. Joris heeft nog geprobeerd te reanimeren, maar later die nacht is de man overleden.
Waar vind je inspiratie?
Bij zowel jongere als oudere musici. Ik speel heel graag met jongeren, zoals met Bram De Looze. Bram is met heel andere zaken bezig, maar we vullen elkaar goed aan. We kunnen elkaar veel leren. Dat merk ik ook op de school waar ik lesgeef. Pianist Barry Harris heeft mij zeker geïnspireerd. Hij heeft een bepaald systeem opgezet, waarin hij beschrijft hoe de beboptaal in elkaar steekt. Dat is van toepassing op elk instrument. Ik ben dat systeem nu aan het uitdiepen.
Wat is het spannendste dat je ooit hebt ondernomen?
In 1985, ik was amper drieëntwintig, wilde ik de wereld zien. Ik heb mijn boeltje opgepakt en ben halsoverkop met de auto naar Spanje gereden om daar te gaan spelen en wonen. Ik was er eerder op tournee geweest, waar ik toen de directeur van een jazzschool tegenkwam. Hij was op zoek naar een docent. Ik had zijn telefoonnummer gekregen en ben lukraak naar hem op zoek gegaan. Hij vertelde me dat zijn bassist ziek was geworden en zodoende kon ik meteen twee weken in een club gaan spelen.
Welk muziekstuk of album heeft voor jou een speciale betekenis?
Zóveel. In elk geval de cd Jim Hall / Bob Brookmeyer Live at the North Sea Jazz Festival uit 1999. Elke keer weer hoor ik nieuwe dingen.
Wat neem je altijd met je mee?
Een open ‘mind’. Ik speel met veel verschillende mensen. Daarbij is de relatie tussen bassist en drummer heel belangrijk. Iedere drummer heeft een andere timing. Daarbij moet ik altijd een middenweg vinden.
Welke actualiteit heeft je aandacht?
De Catalaanse kwestie houdt me wel bezig. Die is natuurlijk al van heel lang geleden. Ik denk dan wel eens aan Tete Montoliu, met wie ik overigens nooit heb gespeeld. Hem werd eens tijdens een interview gevraagd wat hij van de jazz in Spanje vond. “Weet ik niet”, was zijn antwoord, “ik ben geen Spanjaard”.
Wie is je grote voorbeeld buiten de jazz?
Ik heb een leraar in Parijs, een klassieke bassist, François Rabbath. Hij is al 86 jaar oud. Ik reis twee keer per jaar naar hem toe om les te nemen. Hij heeft een eigen revolutionaire methode voor contrabas ontwikkeld, Nouvelle Technique de la Contrabasse, waar ik de laatste zes jaar intensief mee bezig ben. Rabbath trok al op jonge leeftijd van zijn geboorteland Syrië naar Parijs, waar hij klassiek gingen spelen in de Opéra de Paris. Ook werkte hij samen met onder andere Jacques Brel, Charles Aznavour en Edith Piaf.
Wat intrigeert je aan je instrument?
Een contrabas is heel afhankelijk van weersomstandigheden. Doordat het hout werkt, kan het instrument elke dag anders klinken. Ik heb geen verstelbare kam, daar houd ik niet van. Soms klinken de snaren hoger en dan weer lager. François vertelde me eens dat het hout een geheugen heeft. Als je een noot op exact de juiste plek speelt, weet het hout hoe hij moet klinken.
Wat heb je geleerd van je muziek?
Nog veel te weinig! Gôh, voornamelijk dat als je met zoveel verschillende mensen speelt, je jezelf open moet stellen. En vooral heb ik geleerd dat jouw functie als bassist is, dat je anderen beter moet laten klinken. Dat is ten allen tijde mijn insteek. Ik ben dienstbaar aan de band, niet aan mezelf. Altijd!
Wat wilde je vroeger altijd worden?
Er was een tijd dat ik voetballer wilde worden. Daar was ik redelijk goed in. Ik heb voetballen volgehouden tot mijn achttiende. Ik zou naar het eerste elftal van Nibbixwoud gaan. Ik had wat rugproblemen en moest kiezen wat te doen. Ik ben niet meer teruggekeerd naar het voetbalveld.
Wanneer ervaar je de vrijheid te falen?
Ik denk dat je alleen maar kunt falen met mensen die je volledig vertrouwt. Dan komt alles weer goed. Ik heb zo’n klik met drummer Henk Zomer. Het maakt niet uit wat hij of ik speel. Toen ik voor de eerste keer met hem optrad in 1984, vond ik hem maar niks, met zijn rare ‘fills’ en zo. Maar nadien is het helemaal goed gekomen.
Welke ontwikkeling in de jazz juich je toe?
Wat ik hier in België de laatste jaren opmerk is een nieuwe generatie die terugkeert naar de basis van bopmuziek. Dat vind ik een goede ontwikkeling. Vandaaruit kun je immers verder gaan. Bram De Looze, Robin Verheyen en Lennert Baerts zijn daar voorbeelden van. Ik speel in een trio met Lennert, hij komt ook uit de voetbalwereld. Hij zou als doelman in de selectie van Racing Genk komen, maar raakte evenals ik toendertijd, geblesseerd. Hij studeert nu compositie. En weet wat discipline is.
Met wie werk je graag samen?
Met het Bram De Looze Trio, Lennert Baerts, Frank Vaganée. In Nederland met Karel Boehlee, spelen met hem gaat vanzelf. En met Benjamin Herman zou ik graag ook wel weer eens willen werken.
Welke dromen liggen nog voor je?
Ik zou met een van de bands met wie ik speel, meer tournees willen hebben in plaats van losse optredens. Dan kun je samen iets opbouwen. Eind jaren tachtig regelde Rick Hollander voor zijn kwartet een tournee van twee maanden. De ontwikkeling die een band dan doormaakt kun je nooit evenaren als je die met losse concerten vergelijkt. En een andere droom is: meer trombone spelen.
Aan wie geef je het JAZZ-tafette stokje door?
Aan pianist René van Helsdingen. René is een lange tijd weg geweest. Hij is weer terug in Amsterdam en heeft grootse plannen. Hij wil weer terug aan het front. Hij heeft een ongelooflijke energie. We deden ooit een concert in Zuid-Duitsland. We reden om middernacht weg. René zat achter het stuur van onze grote stadsbus die niet harder kon dan tachtig kilometer per uur. Op de speelplek aangekomen zette René de bühne mee op, we speelden en reden weer terug, nog altijd met René aan het stuur. Wat ook nog aardig is aan hem: hij is in feite de uitvinder van crowdfunding. In de jaren tachtig maakte hij een elpee, mensen konden die kopen voor tien gulden, zij zetten hun handtekening en na het uitbrengen kregen ze de plaat.
RINUS VAN DER HEIJDEN
Foto’s GEMMA VAN DER HEYDEN