Maartje Meijer, zangeres en pianiste. Het was Bert van den Brink die haar vorige maand het JAZZ-tafettestokje doorgaf. Toen zij in 2005 hoofdvak zang studeerde aan het conservatorium van Utrecht, gaf Bert van den Brink aan dat Maartje Meijer bij hem hoofdvak piano kon volgen. Toen zij na een jaar switchte naar het conservatorium in Amsterdam vanwege de mogelijkheden op het gebied van compositie, was dat mede op advies van Van den Brink. “Ook de liefde bracht me die kant op. Ik draag Bert een warm hart toe en heb af en toe nog altijd contact met hem”, zegt Maartje Meijer. Inmiddels heeft de zangeres/pianiste haar eigen band, heeft ze de geneugten van gedichten ontdekt en componeert zij dat het een lieve lust is. “Of ik schrijven leuker vind dan piano spelen? Als ik componeer denk ik vaak: dit vind ik wel het leukste. Maar als ik op het podium sta, vind ik schrijven en piano spelen even leuk.”
Waar ben je op dit moment mee bezig?
Ik heb zojuist een tournee met mijn eigen band afgerond. Die kwam er na mijn EP Gedichten van de Torenkamer, met Joris Roelofs op basklarinet, Lonneke van Straalen op viool, Dorian Cooke op fagot, Clemens van der Feen op contrabas en ikzelf op piano en met zang. De afsluiting van onze tour was in het Bimhuis met medewerking van dichter Ingmar Heytze. Tenorsaxofonist Mete Erker verving tijdens de tournee Joris Roelofs, violist Jeffrey Bruinsma Lonneke van Straalen. Gedichten van de Torenkamer gaat om kamermuziekachtige klanken in combinatie met Nederlandstalige gedichten. Ik ben nu weer aan het componeren; zonder verder doel wil ik gedichten gaan bewerken, onder andere van Toon Tellegen. Ik maakte een album met gedichten van anderen, nu ben ik in de fase beland dat ik zelf gedichten wil gaan uitzoeken. Dat ben ik nu aan het vormgeven. In oktober wil ik er mét Ingmar Heytze mee gaan toeren. En o ja, ik leid ook de Jong Talentafdeling Jazz van het Conservatorium in Amsterdam, het Junior Jazz College. Dat is een vaste baan en een prachtige uitdaging.
Welke herinneringen aan je carrière zijn je het dierbaarst?
Ik heb dierbare herinneringen aan mijn eerste optredens met vaders funk- en bluesband, waarin ik met twee zussen ‘backing vocals’ deed. Ik was twaalf jaar, mijn zussen veertien en zestien. Verder is de tournee waar ik het zojuist over had mij erg dierbaar, vooral omdat de musici dezelfde bezieling toonden als ik.
Waarom doe je graag wat je doet?
Al heel vroeg in mijn leven was duidelijk dat het muziek moest zijn, al had ik ook andere interesses. Met muziek heb je de vrijheid om te maken en te kiezen. Aan de ene kant is dat vermoeiend: je moet je pad steeds opnieuw uitvinden, je bent immers verantwoordelijk voor je carrière. Het ultieme is je eigen muziek uitvoeren voor mensen die haar graag willen horen. Voor mij is dat gewoon een verslaving. Kortom, de basis was er al heel vroeg bij mij: altijd muziek.
Wanneer is je passie voor jazz ontstaan?
Relatief laat. Ik volgde lessen klassiek piano en op de middelbare school waren er met een eigen band vooral popinvloeden. Pas in de periode van mijn studiekeuze, zo rond mijn 17e, hoorde ik voor het eerst Ella Fitzgerald. Wat is dit, vroeg ik mij af, een compleet andere wereld. Ik deed op de bonnefooi toelating lichte muziek tot het Utrechts conservatorium, zonder dat ik ooit lessen had gehad. Toen ik klein was nam ik deel aan concoursen. Doordat je daar de beste moet zijn voelde ik vooral de hardheid en wist: dat gaat het niet worden. Toen al wilde ik vooral gaan componeren.
Van welke ontwikkeling in de jazzgeschiedenis had je onderdeel willen zijn?
Van de tijd dat jazz vooral nog mainstream was. Ik had graag behoord tot de sfeer van Sinatra at the Sands, zijn plaat uit 1966. Zó legendarisch met dat Count Basie Orchestra.
Wat is het bizarste dat je ooit mee hebt gemaakt tijdens een concert?
We waren met onze band op het Salzburg Jazz Festival voor diverse optredens. We sloten af met een concert in een restaurant. Toen we binnen kwamen dachten we: oh, oh… Een piepklein podium met slechts een elektrische piano en mensen die alleen friet en braadworst aan het eten waren. Er was ook geen plaats voor een drumstel, dus ik zei tegen onze drummer dat hij maar in het publiek moest gaan zitten. Toen kwam de verrassing: iedere aanwezige was echt voor ons concert gekomen. Het publiek was razend enthousiast. Waarop ik onze drummer riep en hem vroeg om op tafels en wat er nog meer was, te slaan. Het werd ons leukste concert van het hele festival, terwijl we zó vooringenomen waren.
Waar vind je inspiratie?
Overal. Er kunnen op elk moment ideeën opborrelen, of dat nu tijdens het hardlopen is of in een druk café. Wat mij enorm op gang brengt is platen beluisteren. En daarna meteen muziek gaan schrijven. Nu ik twee jonge kinderen heb (van drie en zes jaar, rvdh) heb ik vooral de behoefte me te gaan afzonderen. (Zangeres) Leonie Jansen heeft een boerderij in de Beemster, daar heb ik onlangs een paar dagen geschreven. Ik componeer ook vaak in opdracht. Vorig jaar nog voor zangeres Josee Koning. Op dit moment schrijf ik vooral muziek en arrangeer ik voor de Dienst van Ongelovigen (wordt viermaal per jaar georganiseerd in de Rode Hoed in Amsterdam, rvdh), een koor met veel acteurs waarvan ik de muzikale leider ben. Ook schreef ik voor het literatuurfestival Writers Unlimited muziek bij een gedicht van de Vlaamse Annemarie Estor. Of ik schrijven leuker vind dan piano spelen? Als ik componeer denk ik vaak: dit vind ik wel het leukste. Maar als ik op het podium sta, vind ik schrijven en piano spelen even leuk.
Wat is het spannendste dat je ooit hebt ondernomen?
Ik denk mijn verblijf van een half jaar in Berlijn in 2011. Tijdens mijn master in Amsterdam wilde ik veel meer leren over componeren en arrangeren. Berlijn was een heel vormende periode, waarin ik volledig op zoek ging naar een eigen geluid. Het was echter ook de periode waarin ik het meest heb getwijfeld, een tijdvak van reflectie. Ik heb zes maanden de koptelefoon op gehad om partituren te leren. Ik gooide de tijd open, had geen sociaal leven, er was alleen maar muziek. Ik speelde niet, schreef alleen maar. Geweldig, maar ook heel eng.
Welk muziekstuk of album heeft voor jou een speciale betekenis?
When It Rains (van het album Largo, rvdh) van Brad Mehldau. Als ik dat stuk beluister, ben ik meteen in een andere wereld. Alles valt er zó in samen, het staat zo overal boven dat het alleen maar gaat om de essentie van muziek. En het toont ook de vrijheid dat alles mogelijk is met orkestratie. De bezetting waarmee ik mijn EP heb opgenomen klinkt als het begin van When It Rains.
Wat neem je altijd met je mee?
Als ik gespannen ben of zorgen heb vóór een bepaald concert ga ik scrollen op mijn telefoon en filmpjes van mijn kinderen bekijken. Daarmee haal ik de spanning over wat ik moet doen, weg. Mijn telefoon neem ik dus altijd met me mee.
Welke actualiteit heeft je aandacht?
Vorige week was ik toch wel getroffen door de grootheid van Thierry Baudet. Ik verbaas me erover welke mensen zich kunnen vinden in zijn ideeën over het klimaat en zijn denigrerende gedrag naar vrouwen. Hoe is dat mogelijk, vraag ik mij af. Ook de ontwikkelingen van alternatieven voor dierlijke melkproducten hebben mijn aandacht. Ik kijk daar niet dogmatisch tegenaan, ik vind het een kleine moeite om een ander soort melkje uit te proberen. Zo dacht ik pas geleden: ik ga dat eens proberen. De eerste slokken waren niet lekker, nu lust ik graag amandel- of havermelk.
Wie is je grote voorbeeld buiten de jazz?
Omdat ik veel met gedichten bezig ben geweest, denk ik meteen aan Ingmar Heytze. Ik vind hem van een ongelooflijke klasse. De wijze waarop hij met zijn woordkeuze je meteen zijn gedichten in zuigt… Ook allerlei andere poëten boeien me. Ik heb voordat ik ermee in aanraking kwam, de kracht van poëzie onderschat. Gedichten kunnen met muziek een ‘catchy’ karakter krijgen. Daarom wil ik er voorlopig ook mee doorgaan, ze zijn voor mij een openbaring. Door de bediening van woorden, kun je een juiste sfeer krijgen, ik ben er voorlopig nog niet mee klaar!
Wat intrigeert je aan je instrument?
Als het om mijn stem gaat: dat het het meest directe instrument is. Een stem staat ook dichtbij spreken. Ik houd van zangers die het element spreken in zich dragen. Ik schrijf veel voor zangers en koren. Samen zingen heeft zoiets verbindendst, het doet iets met je. Het is een soort yoga. Wat betreft de piano: hij is een band ‘an sich’. Hij is een onuitputtelijke bron, je kunt er allerlei instrumenten aan ontlokken. Met de rijke, diepe klank kun je alle kanten op. De liefde voor mijn instrumenten doet zich in fases voor. Nu heb ik grote voorkeur voor zang, een tijd terug kon ik mijn ei beter kwijt in de piano. De piano is er altijd, ook als ik schrijf.
Wat heb je geleerd van je muziek?
Dat ik steeds meer ga voor zaken die ik vroeger ook mooi vond. In de periode voordat ik jazz ontdekte, was ik onder andere geraakt door de muziek van Randy Newman. Hij komt weer terug in mijn muziek van nú. Wat het componeren betreft schrap ik tegenwoordig veel meer in plaats van idee na idee te stapelen. Ik schrijf niet om het schrijven. Het gaat immers alleen maar om het stuk.
Wat wilde je vroeger altijd worden?
Optreedster. Dat was in de breedste zin van het woord. Want ik had ook illusies om acrobaat of danseres te worden.
Wanneer ervaar je de vrijheid te falen?
Ik denk dat ik door de tijd heen steeds meer vrijheid voel om te falen. In de tijd van het conservatorium en ook daarna had ik een stem in mijn hoofd die voorschreef binnen welk kader ik me moest bewegen. Nu ik meer ervaring heb opgebouwd, wíl ik falen. Als mensen jou herkennen kan dat alleen maar als je durft te falen. Het werkt bevrijdend dat ik niet het gevoel heb dat ik dat voor andere mensen doe.
Welke ontwikkeling in de jazz juich je toe?
Dat er door de tekorten bij de podia nieuwe initiatieven ontstaan, juich ik toe. Het feit echter dat podia zo weinig subsidie krijgen dat ik wel mijn band kan betalen, maar mijzelf niet, betreur ik. Er zijn bands met nieuwe jazz’cats’ die nieuwe stromingen kunnen ontwikkelen, zoals Rudder bijvoorbeeld. Waanzinnig! Ze maken jazz, maar tegelijk iets volkomen op zichzelf staands: het is hip, dansbaar, zonder vergezochte cross-over. Ze hebben zó’n bagage dat ze met elektronica een eigen sound hebben ontwikkeld.
Met wie werk je graag samen?
Voor de hand liggend: met mijn eigen band. Het zijn allemaal heel gedreven musici. Ik werk ook graag met Ricky Koole (mede-initiatiefneemster van Dienst voor Ongelovigen, rvdh). Zij stelt de avonden samen. Inmiddels is het iets gezamenlijks geworden. Ik praat graag met haar.
Welke dromen liggen nog voor je?
Om zeker albums te blijven maken en te blijven spelen. Mijn grote droom is om veel meer te componeren en daar ook van te leven. Ik zie me dit mijn hele leven doen. En om samen te werken met dichters, schrijvers, acteurs, orkesten en theatergezelschappen, daar droom ik ook wel over.
Aan wie geef je het JAZZ-tafette stokje door?
Aan Durk Hijma. Hij is een fantastische gitarist. Geeft gitaartechniek aan het conservatorium in Amsterdam. Ik vind hem nogal ondergewaardeerd. Hij is een prima begeleider, beschikt over een supermooi geluid en is een goede docent. Ik speelde in mijn conservatoriumtijd van 2005 tot 2009 veel met hem samen.
RINUS VAN DER HEIJDEN
Foto’s GEMMA KESSELS