Dirk Bruinsma gaf het JAZZtafette-stokje door aan Natalio Sued, de Argentijnse tenorsaxofonist die al vijftien jaar in Nederland woont. Volgens Bruinsma is Natalio een van de top-tenorsaxofonisten in Nederland, maar daarnaast ook innovatief bezig als componist en initiator van verschillende groepen. Wie dat wel eens wil beluisteren kan terecht bij het illustere gezelschap All Ellington, waarin Natalio Sued speelt én componeert. Maar wat te denken van de pakweg negen andere groepen waarin de tenorsaxofonist zijn stempel nalaat. Tijd om via de vaste vragen van deze rubriek nader kennis te maken met deze aansprekende musicus.
Waar ben je op dit moment mee bezig?
Met verschillende projecten. Ik zal er een paar noemen. Met drie andere Argentijnen vormen wij Antimufa, waarmee we van zamba tot tango spelen. Niet op een traditionele manier; wij interpreteren op onze eigen wijze. Ik maak ook deel uit van het Solaris Saxophone Quartet en van All Ellington. Voorts van het akoestische trio Native Speaker en van New Dog en ik speel regelmatig in Frankfurt in een kwintet met de Argentijnse trompettist Valentín Garvie.
Welke herinneringen aan je carrière zijn je het dierbaarst?
Die heb ik verschillende. Ik herinner me vooral het moment dat ik in Argentinië voor het eerst in een professionele groep speelde. Dat was in de band van pianist Ernesto Jodos. Ook heb ik een dierbare herinnering aan het moment dat ik hier in Nederland de kans kreeg met Michael Moore te spelen. Ik had al langer zijn cd Thirteen Ways (met Fred Hersch en Gerry Hemingway, red.) in mijn bezit, een plaat vol spontaniteit en ver van de New Yorkse jazzscene. Michael vertelt er zijn verhaal, zonder vooringenomen ‘licks’. Het moment dat ik later in een van zijn groepen kon spelen, kan ik me ook als de dag van gisteren herinneren.
Waarom doe je graag wat je doet?
Het klinkt heel egoïstisch, maar dat is wanneer ik voor mezelf kan spelen en muziek kan maken met anderen. De vibratie van het geluid, met elkaar verbonden zijn op een metafysische manier, dát energieding. Je kunt met vrienden spelen, maar dat is iets anders dan wanneer je in een soort bovennatuurlijke staat bent.
Wanneer is je passie voor jazz ontstaan?
In mijn kindertijd. Mijn vader speelde klassiek gitaar. Ik hoorde hem urenlang oefenen, luisterde als het ware altijd naar concerten. Ik hield heel erg van muziek, maar niet van een gitaar. Toen ik een jaar of dertien, veertien was ontdekte ik de saxofoon. Ik woonde een concert bij van gitaar, piano en saxofoon. Het was een belevenis om folklore te horen spelen op drie afwijkende, akoestische instrumenten. Ik ben toen saxofoon gaan studeren. Dit instrument heeft me meegenomen naar de jazz.
Van welke ontwikkeling in de jazzgeschiedenis had je onderdeel willen zijn?
Van de jaren vijftig van de vorige eeuw. Ik zou willen dat ik toen had kunnen spelen. Stom, want dat kan natuurlijk niet! Die jaren vijftig boeien me niet alleen vanwege de muziek. Ik vind het sowieso een aantrekkelijke periode.
Wat is het bizarste dat je ooit mee hebt gemaakt tijdens een concert?
Ik trad in Argentinië met een saxofoonkwartet op voor kinderen van tien tot twintig jaar. Er was een ritmesectie aan toegevoegd: drums, bas en piano. Dat was gedaan om de kinderen met de instrumenten kennis te laten maken. Elk instrument begon aan een intro, tot de drummer aan de beurt was. De kinderen waren daar zo enthousiast over dat ze begonnen te zingen Ba-te-ria, Ba-te-ria, Spaans voor drums. Er viel een gat van tien minuten voordat we verder konden.
Waar vind je inspiratie?
In allerlei muziek, maar vooral in de literatuur. Met Opositor, een trio met gitarist Raphael Vanoli en drummer Gerri Jäger zijn sommige composities gebaseerd op korte verhalen van Julio Cortázar. Bij mij zijn de structuren van composities vaak dezelfde als die van verhalen. De Partita’s van Bach hebben overigens dezelfde vorm. Het zijn twee verhalen die parallel lopen, waarbij de belangrijkheid ervan wisselt.
Wat is het spannendste dat je ooit hebt ondernomen?
(….na een lange denkpauze…) Ik denk dan vooral aan persoonlijke zaken. Risicovolle beslissingen, bijvoorbeeld door in een ander land te gaan wonen. Ik kwam naar Nederland om er twee jaar te gaan studeren. Nu woon ik hier al vijftien jaar. Ik koos er niet voor, het gebeurde.
Welk muziekstuk of album heeft voor jou een speciale betekenis?
Zonder twijfel is dat de eerste kennismaking met jazz die ik beluisterde: het album Lush Life van John Coltrane. Toen ik begon met saxofoonspelen was dat op een academische manier. Tot ik Coltrane op deze plaat hoorde; zijn geluid was niet academisch, maar vol soul. Zó expressief en puur dat hij als een priester op me overkwam. Op Lush Life komt een trio- en een kwartetbezetting voor. Ook dat was nieuw voor me.
Wat neem je altijd met je mee?
Mijn oordopjes, ik houd van de stilte.
Welke actualiteit heeft je aandacht?
Natuurlijk volg ik het nieuws. Je leeft immers binnen een maatschappij. Als ik componeer en arrangeer, is dat de beste staat om buiten de werkelijkheid te vertoeven. Wanneer ik niet speel, voel ik de heftigheid van mens te zijn. Ik zou me vaak willen verontschuldigen voor de mensheid, met zijn wreedheid, stupiditeit, jacht op geld. De ergste vijand van de mens is de mens. Muziekmaken helpt me dat gevoel te bestrijden, dat pessimisme dat niet in mijn aard ligt, kwijt te raken.
Wie is je grote voorbeeld buiten de jazz?
Als het gaat om muziek, is dat zeker Louis Andriessen. En ook John Cage, Béla Bartók, Igor Strawinsky. En soms Bach, want hij kan mij met zijn architectonische manieren ook vervelen. En buiten de muziek? Jorge Luis Borges, William Somerset Maugham en Wassily Kandinsky.
Wat intrigeert je aan je instrument?
Het geluid. Ook hoe het er uitziet. Een saxofoon heeft nauwe verwantschap met zingen. Voor elke frase moet je ademen. Dat is met zingen en praten ook zo.
Wat heb je geleerd van je muziek?
Om georganiseerd te zijn, maar tegelijk ook open te staan om op andere manieren naar muziek te kijken. En belangrijk is ook om te zien hoe anderen dat doen. En om te leren hoe je met je eigen taal tijdens het creëren andere grenzen leert kennen.
Wat wilde je vroeger altijd worden?
Piloot, maar dat veranderde snel toen ik een jaar of acht, negen was. Toen ik vijftien was, wilde ik musicus worden. Mijn vader droeg daar erg aan bij. Jazz spelen was een soort luxe en tevens een risico voor me. Dat laatste vooral vanwege het geld.
Wanneer ervaar je de vrijheid te falen?
Er moeten niet te veel regels zijn, want een totaal fiasco is niet erg. De Amsterdamse scene is groot en geeft je de mogelijkheid om vrijheid te benutten. Je krijgt de kans om mooie muziek te maken die anderen ook mooi vinden. Toen ik hier kwam, rezen er vragen als: wat als het niet mooi is, wat als het niet klinkt? Die doen niet meer ter zake.
Welke ontwikkeling in de jazz juich je toe?
Daar antwoord ik op met een persoonlijke ervaring, namelijk de transformatie van mijn spel door de verschillende ontwikkelingen van de jazz die ik doormaakte. In het begin was er voor mij de traditie. Ik was al blij dat ik Parker- en Coltrane-licks kon spelen. Tot ik hier kwam vond ik de Europese blik op jazz interessant. Maar ik had liever de Nederlandse die me liet begrijpen dat jazz anders is. Ik wilde altijd een goede instrumentalist zijn om mijn verhaal te vertellen: de solist van het moment. Hier leerde ik appreciëren wat je in een groep doet. Het gaat niet om die ene solist. Dat is het grote verschil met New York, waar je je ‘chops’ moet showen.
Met wie werk je graag samen?
Met drummer Tristan Renfrow, trombonist Joost Buis – met hem begin ik aan een groot ensemble, met allerlei improvisatoren – gitarist Guillermo Celano en slagwerker Michael Vatcher. In het algemeen gesteld met iedere musicus die iets persoonlijks heeft te zeggen. Met iemand die een stem heeft kun je beter spelen dan met iemand die twijfelt.
Welke dromen liggen nog voor je?
Verbinding te leggen tussen theater en muziek. Dat doe ik al met The Ambush Party, waar de cellist ook acteur is. Dankzij deze groep deed ik al diverse theaterproducties, zoals Bronx in België. Ik ben daar blij mee, omdat die ervaringen mijn geest openden om iets met deze vorm van kunst te doen. Een andere droom is muziek te schrijven, samen met een dramaturg.
Aan wie geef je het Jazz-tafette stokje door?
Aan Joost Buis. Hij is een groot musicus en heeft een delicaat potlood om te arrangeren en componeren. Hij beschikt over een persoonlijk geluid en heeft een eigen manier van spelen. Bovendien is hij een heel aardige persoon, die je nooit laat twijfelen. Joost is altijd verbonden aan nieuwe groepen. Hij denkt nooit hoe bij een groep de instrumenten klinken, maar wel hoe de muziek klinkt.
RINUS VAN DER HEIJDEN
beeld GEMMA VAN DER HEYDEN