Drummer en kunstenaar Han Bennink droeg het stokje in de vorige JAZZ-tafette over aan collega-improvisator Oscar Jan Hoogland. Ze schelen zo’n veertig jaar, maar zet ze naast elkaar en in duobezetting ben je dat direct weer vergeten. De relatief jonge pianist Hoogland heeft het improvisatiegedachtegoed op een eigen manier geïnterpreteerd en dat maakt hem tot een intrigerend musicus. Met het JAZZ-tafette stokje in zijn hand roert hij de piano en zijn snaren – dat doet hij dan graag in zo’n vijftien bands tegelijkertijd, zoals EKE, The Ambush Party, The Job en The Phonograph Orchestra, waarmee hij de muzikale gebieden van de jazz en pop onderzoekt. En dan ook nog regelmatig met dansers werkt – het startsignaal heeft geklonken.

Waar ben je op dit moment mee bezig?
Op het North Sea Jazz Festival speelde ik vorig weekeinde met Han Bennink en Peter Evans. Peter is technisch zo ontzettend veelzijdig, de beste trompettist ter wereld. Je ziet één iemand, maar hoort het geluid van wel vijf dierentuinen. We hadden nog nooit samen gespeeld, maar we deden gewoon wat we het liefste doen; improviseren. Dat leverde een heel spannend concert op: alle onderlinge duo’s werkten als een trein. Het werd ook een zoektocht naar wat we als trio zouden kunnen zijn. Drie magneten met steeds twee kliks en een derde die van buiten inbreekt met scheef gereedschap.

Dat alles in de surrealistische situatie van zo’n jazzfestival dat helemaal is uitverkocht, waarvoor Peter uit New York komt vliegen, maar waar geen tijd is voor een soundcheck. Gelukkig is onze muziek meer dan geluid alleen en vormen ook dit soort – eigenlijk totaal gestoorde leugens van het muziekcircus – materiaal om kunst mee te maken. Muziek is, in de definitie van Varèse, ‘organised sound’.

In augustus reis ik naar Chicago en Berlijn af om contacten te leggen voor het volgende Doek Festival. In deze steden, inclusief Amsterdam, gaat de eigenheid boven de virtuositeit. Iedereen ontwikkelt een eigen taal om deze vervolgens samen te brengen in gezamenlijk spel.

Welke herinneringen aan je carrière zijn je het meest dierbaar?
Dat zijn de momenten waarop ik improvisatie als muziek tegen ben gekomen. Ik was vroeger een middelmatige muzikant en een goeie ‘debater’. Tot ik ontdekte dat ik met geïmproviseerde muziek kon musiceren alsof ik communiceerde als een debater. In Zaal 100 in Amsterdam trad ik tien jaar geleden voor het eerst op. Dat concert zou ik nog steeds zo op een plaat zetten. Het was meedogenloos en liefdevol. Dat is de enige manier: elkaar uitnodigen om op gelijkwaardig niveau te spelen. Voorzichtig spelen werkt niet. Er was ook die keer dat ik heel erg ziek was, maar toch naar het conservatorium ging voor mijn les van pianist Bert van den Brink. We besloten gewoon maar wat te gaan spelen. Met z’n tweeën zijn we dat pad ingelopen. De uitkomst was waanzinnig!

Waarom doe je graag wat je doet?
Ik doe het, omdat ik het wil. En ik wil het, omdat ik het nodig vind. En waarom ik het nodig vind: dat verandert per situatie, omdat er bijvoorbeeld net een andere noot voor deze kwam. Daarnaast wordt de wereld steeds nepper. We moeten strijden voor echtheid en eigenheid. Ik wil daarom de mens vieren die wakker is, die verder wil.

Wanneer is je passie voor jazz ontstaan?
Is die er? Het gaat vooral om een interesse die ontstond toen ik musici jazz hoorde spelen in Zaal 100. Via deze mensen ben ik achterwaarts het jazzpad in gewandeld. Bijvoorbeeld door mijn interesse in Misha Mengelberg kwam ik ook in aanraking met (pianist/componist, MM) Herbie Nichols, omdat hij daar enthousiast over was. Zo ben ik steeds dieper gaan graven. Maar passie?

Van welke ontwikkeling in de jazzgeschiedenis had je onderdeel willen zijn?
Ik wil onderdeel zijn van de voorwaartse ontwikkeling. Ik wil op zoek naar nieuwe dingen. Ik hoef ‘t niet te doen als ik denk dat een ander het ook kan. Het is niet zo dat ik het afkeur als anderen dat wel doen, maar voor mij is het belangrijk te streven naar iets heel eigens of nieuws.

Wat is het meest bizarre dat je ooit hebt meegemaakt tijdens een concert?
Dat was tijdens een optreden van mijn band The Job, waar we improviserend pop maken door bijvoorbeeld altijd nieuwe musici aan te trekken. Dat komt de ‘echtheid’ van de muziek ten goede, want de helft kent de ongeschreven regels niet. Alles wat er vervolgens op dat podium gebeurt, is onderdeel van het improviseren. Een meisje klom vanuit het publiek achter het drumstel. Ze was lekker dronken of in elk geval onder invloed. Ik vroeg haar op een gegeven moment of ik er even bij mocht, omdat ik een ‘cue’ moest geven. Ze was totaal van de wereld en ik had nog maar vier tellen om het volgende stuk in te zetten. Toen heb ik haar van de drumkruk getild en achter het podium in het bos gezet – waar we speelden – en daar heeft ze de rest van het concert verbaasd tussen de bladeren gezeten. Theater is een goed middel om popmuziek open te breken voor improvisatie, dus dat dit gebeurde was geweldig. De gouden dingen! Net zoals wanneer je je drumstokken de lucht in gooit en dat ze dan precies op de juiste tel op de snaredrum belanden.

Waar vind je inspiratie?
In het theater en bij medekunstenaars. Ik zie veel dans, mime en in iets mindere mate bezoek ik tentoonstellingen. In het theater heb ik meer kans om iets tegen te komen wat ik nog niet ken.

Wat is het spannendste dat je ooit hebt ondernomen?
Dit is een superlatievenkwestie. Een te grote vraag. Mijn geboorte?

Welk muziekstuk of album heeft voor jou een speciale betekenis?
Het pianospel van mijn vader Stanley Hoogland. Speciaal, in die zin, omdat het een integriteitkompas is voor mijn zijn. Ik zou zeggen: luister het. Er zit geen noot opportunisme in.

Wat neem je altijd met je mee?
Mijn gedachten. Mijn grondhouding. Als ik mijn handen zou verliezen ben ik niet werkeloos.

Welke actualiteit heeft je aandacht?
Het thema ‘echtheid’. Daar moet op het moment voor gevochten worden. Als ik de musici zie die een popopleiding hebben afgerond, dan hoor ik wat ze mooi vinden en wat ze kunnen, maar vaak niet wie ze zijn. Dat is een blinde vlek voor velen en dat heeft zijn weerslag op de muziek, horeca, kleding… Kijk maar om je heen.

Wie is je grote voorbeeld buiten de jazz?
Niet zozeer iemand. Ik bewonder het collectief geheugen. Het is mooi hoeveel er hier in Nederland te vinden is. Zeker als je er naar op zoek gaat. En ik vind het indrukwekkend hoe theatergezelschappen als De Warme Winkel de doorwerking van verschillende generaties in hun voorstellingen laten zien. Ik ben trouwens wel schatplichtig aan Misha Mengelberg. Van hem heb ik veel geleerd, zoals dat een podium een kamer is waarin dingen kunnen gebeuren.

Wat intrigeert je aan je instrument?
Ik kan er goed mee communiceren en mijn gedachten er op spelen. De piano is talig. Ik kan op veel verschillende manieren een boodschap overbrengen door bijvoorbeeld de muzikale dichtheid, het ritme of de toonhoogte aan te passen. Tegelijkertijd heeft het mooie beperkingen, want ik heb maar twee handen om erop te spelen. Het is vaak kiezen tussen veel virtuositeit en maar één klank – de pianoklank – of het maken van andere geluiden op de snaren en in het binnenwerk. Waar je overigens met geen mogelijkheid Mozart kunt spelen. Tenminste, ik kan dat niet.

Dat is waarom ik nu zelf een key-tar wil gaan bouwen. Een key-tar betekent normaal gesproken een keyboard verkeerd vasthouden en als een gitaar om je nek hangen, waardoor je hem nog maar met een hand kan bespelen. Dat is natuurlijk super cool – YEAH! -en super onhandig – ook YEAH! Maar kijk, op een gitaar creëer je met twee handen één toon. Op een piano creëer je met twee handen twee verschillende dingen. Je kunt deze elkaar laten beïnvloeden, waardoor je van een eendimensionaal gebruik naar een tweedimensionaal gebruik gaat. Dan krijg je een elektronische klavechord, dat speel ik en die heb ik trouwens ook zelf gemaakt. Wat ik nu wil gaan doen is daar nog een as aan toevoegen, waardoor een driedimensionaal gebruik mogelijk wordt en de verschillende componenten elkaar beïnvloeden. Ik kan de key-tar in mijn hoofd al spelen, nu moet ik het nog maken.

Wat heb je geleerd van je muziek?
Ik ben te koppig om van mezelf te leren. Ik leer wel van anderen. Zoals het spelen met Han Bennink en Peter Evans: we bereiden ons niet voor, we hebben geen einddoel, het is een voorwaartse beweging vol rijkheid. Zij kunnen mij daarin naar links of rechts duwen. Falen bestaat dan niet. Maar leren wel.

Wat wilde je vroeger altijd worden?
Pianobouwer, wat ik op een bepaalde manier ook geworden ben. Ik kende Paul McNulty die een forte piano bouwde voor mijn vader. Zijn werkplaats rook altijd heerlijk naar hout en er vlogen twee vogels vrij rond. Hij draaide er heeeeeel hard muziek van Bach, zodat hij deze door zijn oordoppen heen kon horen. Het was zo’n mooie plek, waar ik dan mocht helpen door stempinnen in het vuur te houden tot ze blauw kleurden. Niet veel later bouwde ik mijn eigen instrumenten en startte ik bijvoorbeeld ook met De Bakfietsband, waarvoor we al meerdere piano’s korter hebben gezaagd om ze in de bakfiets te laten passen.

Wanneer ervaar je de vrijheid te falen?
Falen en fouten maken is essentieel. En de brandstof voor veel ideeën. Recht op risico. De goede foute noot. Ik mis soms in een volledig op geluid georiënteerde muzikale taal de mogelijkheid om een foute noot te spelen. Een fout geluid bestaat niet. Dat ontneemt mij dan mijn recht op risico en voelt te vrijblijvend. Dan voel ik dus een onvrijheid, omdat ik niet kan falen.

Welke ontwikkeling in de jazz juich je toe?
Er is een grote groep mensen die zich niet blind staart op het uiterlijk van de muziek. Die de wakkere op eigenheid gefundeerde weg inslaat. Het is een beweging tegen het verlies van echtheid die zorgt voor de nodige zuurstof. Dit gebeurt in verschillende steden: Amsterdam, Chicago en in Berlijn. Dat is waarom we het volgende DOEK Festival op deze drie steden willen richten: om op het niveau van ‘scenes’ weer verder te komen in de muziek.

Met wie werk je graag samen?
Met de wakkere kunstenaars. Met iedereen die vanuit een eigenheid werkt. Daar wil ik mijn eigen meedogenloze houding tegenover zetten. We moeten elkaar constructief kunnen tegenwerken. Als daar een misverstand over is, kan dat heel pijnlijk zijn. Als iemand een muzikale aanval op zijn muzikale materiaal ziet als een persoonlijke aanval – het is heel erg wanneer dat misgaat. Ik hoop dat een andere kunstenaar mijn goede intenties in tegenwerking kan voelen. Schoonheid vind je vaak in het conflict.

Welke dromen liggen nog voor je?
Ten eerste wil ik die verschillende ‘scenes’ verbinden met elkaar. Ten tweede wil ik mijn nieuwe instrument bouwen en ten derde wil ik de popmuziek openbreken. Geïmproviseerde muziek is natuurlijk zeer geschikt voor het jazzidioom, omdat die taal ermee doordrenkt is. Het is veel moeilijker toe te passen in de popmuziek, omdat de sleutelfiguren vaak ontbreken. Je hebt mensen nodig die bijvoorbeeld kunnen zingen, theatraal sterk zijn en willen improviseren. Er zijn maar weinig popfiguren die dat goed kunnen, terwijl juist de popmuziek het heel hard nodig heeft. We kunnen het dan wel hebben over gevaar, sex en rock ‘n’ roll, maar het is totaal niet meer gevaarlijk en dus ook niet sexy of rock ‘n’ roll.

Over een paar jaar wil ik een project doen in de Nationale Opera & Ballet in Amsterdam, waar ik het gebouw zelf als instrument wil gebruiken! Maar dan moet je eigenlijk eerst een beetje beroemd zijn. Ik heb wel al een club bij elkaar…

Aan wie geef je het JAZZ-tafette stokje door?
Aan gitarist en bassist Jasper Stadhouders. Hij heeft voor mij de meeste urgentie en is bovendien een van die mensen die zelf nadenkt en met de nodige ‘guts’ ver weet te komen.

tekst MAUD MENTINK
beeld JEAN-PIERRE JANS

WWW . OSCAR JAN HOOGLAND . COM

Previous

Deborah J. Carter raakt ziel muziek Ellington net niet

Next

Spotify playlist Jorrit Dijkstra

Lees ook