Ze is zangeres, pianiste, componiste en moeder. Drie maanden geleden beviel Renske Taminiau van een derde dochter, Mia. De roep van de natuur is nu sterker dan haar drang om te zingen en piano te spelen. Maar binnen afzienbare tijd gaat ze weer lesgeven aan het conservatorium van Tilburg en kort daarna ook weer optreden. En nieuwe liedjes schrijven. Die leverde ze al aan uiteenlopende musici als Ruben Hein, Roxanne Hazes, Wicked Jazz Sounds Band en Do. En ook voor films als ‘Lotus’ en ‘Wiplala’. Elke dag luistert ze naar de Canadese musicus Bon Iver, ‘noodzakelijke muziek’ noemt ze dat. Haar eigen muziek mag je omschrijven als ‘jazzpop’, een genre dat steeds verder oprukt. Renske Taminiau (40) komt uit een doktersfamilie, niet verwonderlijk dat zij haar toekomst ook in die richting wilde ontplooien. Maar in 2001 stopte zij met haar studie medicijnen om aan het Conservatorium van Amsterdam jazz te gaan studeren. In 2007 studeerde ze daar af. Sindsdien is ze professioneel musicus. En speelt ze ook nog eens op een dulcitone, een vrijwel vergeten instrument. Dat nota bene ooit van componist Benjamin Britten was.
Waar ben je op dit moment mee bezig?
Vooral met de opvoeding van mijn drie maanden oude dochter Mia. Over een tijdje begin ik weer om voor een dag in de week zangles te doceren aan het conservatorium in Tilburg. En ga ik tijd maken voor een volgend project. Ik heb er alle vertrouwen in dat het muzikale deel van mijn leven zich weer aandient. Ik denk dat het moet kunnen om naast een muzikale carrière tegelijk een gezin te starten. Je kiest ervoor omdat je erin gelooft. Ik heb tot aan de zomer geen optredens. Het is goed ruimte te maken en daarna de draad weer op te pikken.
Welke herinneringen aan je carrière zijn je het dierbaarst?
In 2005 ben ik echt begonnen met muziek te schrijven. Dat was voor mijn eerste album Waiting To Be Told. Ik werkte toen al een tijdje met dezelfde mensen. De meesten ken ik al twintig jaar. Ik heb met Lucas Dols, Floris van der Vlugt, Gijs Batelaan en Jasper Goedman vriendschap opgebouwd en onze muziek is daardoor compatibel geworden. Wij geloven met z’n allen in die vriendschap en muzikaliteit. Deze mensen werkten ook mee aan mijn tweede plaat Move Me en de derde What Stays When The Lights Go Out.
Waarom doe je graag wat je doet?
Wat ik doe is mijn manier om dingen te onderzoeken en te begrijpen. Communiceren met de musici om mij heen is een van de leukste dingen die ik doe. Het maakproces is het uitdagendst: wat kunnen wij nog meer melden? Zoiets ontwikkelt zich door de jaren heen en blijft altijd even spannend. Mijn musici staan er allemaal voor open. Ik zoek ook altijd naar wat het beste is voor een liedje. En hoop dat door de concentratie en liefde die het krijgt, het publiek dat ook fijn vindt.
Wanneer is je passie voor jazz ontstaan?
Pas laat. In mijn jeugd luisterde ik naar van alles en nog wat. Ik had toen geen jazz op de radar. Als zangeres kwam ik op het conservatorium pas met jazz in aanraking. Jazzsongs leken elke keer een nieuwe vorm te krijgen als ze werden gezongen. Vocalisten waar ik veel naar luisterde waren Liz Wright – zij heeft een spiritueel kanaal voor haar stem – en Kurt Eiling. Hij heeft op een speelse en humoristische wijze popnummers verjazzt. Dat jongensachtige spelen van hem had ik nog nooit gezien. In de popmuziek komt die vrijheid van jazz niet voor. Zangers zijn voor mij altijd de ingang. Ik vraag mezelf steeds af: wat heeft de jazz van nu te bieden, in plaats van je steeds op het verleden te richten. Jazzvocalisten waren in de rijke jazzhistorie heel vooruitstrevend. Met de kennis van nu wil ik die jazz herontdekken, vernieuwing geven aan het idee van jazz. Ik ga altijd uit van een tekst, richt me op wat teksten doen met iemand. Ik merk dat ik in de loop der jaren minder ben uitgegaan van virtuositeit, ik zoek liever klankkleuren op.
Van welke ontwikkeling in de jazzgeschiedenis had je onderdeel willen zijn?
Ik denk van de schrijfgeschiedenis van Tin Pan Alley (collectief New Yorkse songwriters en producers, dat popmuziek van begin 19e tot helft vorige eeuw voor groot deel beheerste, rvdh). Ik zou wel in een van hun huisjes willen zitten en hun standards willen schrijven. Ik merk dat ik me in deze fase van mijn leven steeds meer richt op componeren. Voor films, voor Ruben Hein, de popzangeressen Do en Roxanne Hazes en allerlei andere uitstapjes. Ik vind jazzstandards tijdloos, geweldig hoe al die zangers elkaar inspireren.
Wat is het bizarste dat je ooit mee hebt gemaakt tijdens een concert?
Ik trad eens met mijn band op in Flevo Natuur. Ik dacht dat het een optreden in de natuur zou worden, maar we kwamen terecht op een nudistencamping. Een naakt iemand op de fiets kwam ons ophalen. Spelen voor een bloot publiek is absurd. We keken uit op een subtropische zwemparadijs met naakte lichamen; ik moest me volop concentreren op mijn tekst.
Waar vind je inspiratie?
Op allerlei gebied. Musea, films, boeken. Ik wil altijd alles uitzoeken. Mijn laatste album What Stays When The Lights Go Out is geïnspireerd op een uitspraak van ruimtevaarder Wubbo Ockels die zei: ‘De aarde is ziek, daar moeten we iets aan doen nu het nog kan’. Dat inspireerde mij om er een heel album aan te wijden. Elk van de twaalf liedjes heeft als thema ‘wat blijft er over?’ Ik wil niet alleen muziek maken met een entertainment-waarde; ik ben niet bang een bepaalde boodschap of gedachte over te brengen. Van alleen maar gemakkelijk te consumeren muziek ben ik afgestapt. Ik had een samenwerking met de Technische Universiteit Delft. Tijdens optredens was er een waterstofauto die als generator diende voor onze elektronica. Het zijn de kleine dingen die inspirerend kunnen zijn. Ik denk ook na over mooie plekken om muziek te brengen, niet alleen maar in clubs. We willen graag een vuurtorentoer doen en dan kijken of we zo een breder publiek kunnen bereiken.
Wat is het spannendste dat je ooit hebt ondernomen?
De eerste momenten dat je meegaat in een team met schrijvers. De eerste keer dat ik dacht: dat kan ik ook, was een kantelpunt. Ik wil steeds meer uit mijn comfortzone komen. Er zijn momenten dat je weinig geld hebt. Ik treed dan solo op als zangeres en begeleid mezelf op de piano. Daar leer je heel veel van, zoals durven op je bek te gaan.
Welk muziekstuk of album heeft voor jou een speciale betekenis?
Het werk van Bon Iver, een Canadese muzikant. Hij brengt elke twee jaar een album uit. Hij heeft twaalf musici rond zich die heel vrij over de structuur van de liedjes heen spelen. Bon Iver schuwt niet om elementen uit de popmuziek te gebruiken. Dat werkt heel opzwepend. Ik heb zoals ik al zei, heel veel met tekst. Zijn teksten zijn niet te verstaan, maar ik word er heel emotioneel van. Het is fascinerend hoe hij steeds maar zijn stijl blijft ontwikkelen, ik kan er geen vinger op leggen. Ik luister dagelijks naar Bon Iver. Het is voor mij noodzakelijke muziek.
Wat neem je altijd met je mee?
De laatste tijd mijn dulcitone (toetsinstrument, dat geluid voortbrengt via stemvorken die in beweging worden gezet door hamertjes die op hun beurt zijn verbonden met de toetsen van het instrument, rvdh). Het is een vergeten instrument. Ik ben aan het proberen er een eigen manier van spelen op te vinden. Moet ik veel onderzoek naar doen. Het geluid van een vibrafoon ligt dichtbij dat van een dulcitone. Ik heb er een uit 1888, het was van Benjamin Britten. Ik heb het gekregen van zijn familie.
Welke actualiteit heeft je aandacht?
Sowieso de klimaatverandering. Dat is ook het thema van mijn laatste plaat. Ik ben ook erg gericht op ‘late night talkshows’. Daarnaar kijken is bijna een verslaving voor mij. Daar zie je waar de wereld naar toe gaat: dat de grootste schreeuwer de meeste aandacht krijgt. Ik vind het verontrustend dat dit ook in Europa gaande is.
Wie is je grote voorbeeld buiten de jazz?
Ik lees heel veel van Eckhart Tolle. Hij is een spirituele denker. Hij schrijft dat je met heel simpele gedachten los van je eigen ego kunt komen om zo in het moment van nu te zijn.
Wat intrigeert je aan je instrument?
Dat het een mooie en blijvende zoektocht is om zo eerlijk mogelijk te zingen. Schoonheid is niet altijd het allerbelangrijkste. Ik wil naar zo eerlijk mogelijk. Ik wil graag dat de expressie van de stem de zang inspireert. De tekst moet de instructie zijn voor de versiering en niet andersom.
Wat heb je geleerd van je muziek?
Er was een docent in mijn leven die me leerde dat als je wilt improviseren, je ook die vrijheid moet hebben in het leven. Die uitspraak wil ik steeds toepassen. Ik heb ook geleerd dat samenwerken je het zelfvertrouwen geeft dat geen enkel idee gek is. Ik probeer daar zo open mogelijk en kwetsbaar in te zijn. En voorts wil ik op het podium zoveel mogelijk in het moment van nu zijn. Zodanig dat je met elkaar dat moment zo intens mogelijk beleeft.
Wat wilde je vroeger altijd worden?
Heel lang arts. Mijn vader was orthopedisch chirurg. Als kind nam hij me vaak in het weekeinde mee naar zijn ziekenhuis. Ik zag dan kinderen van mijn leeftijd met vaak zware bottumoren. Ze straalden levenslust uit en ik dacht: die kinderen een toekomst geven is het mooiste dat er is. Ik kwam er echter achter dat ik niet dezelfde kwaliteiten heb als mijn vader.
Wanneer ervaar je de vrijheid te falen?
Het allerbelangrijkste is jezelf falen toe te staan. Falen hoort bij het leven. Je groeit als persoon als je jezelf uit de comfortzone durft te halen. Daar probeer ik naar te leven. Het is wel zo dat je alleen mag falen als je goed bent voorbereid. Je moet nooit een laconieke act brengen!
Welke ontwikkeling in de jazz juich je toe?
Ik constateer dat op de conservatoria van Tilburg en Amsterdam steeds meer internationale studenten opduiken. Die mensen volgen vaak eerst een opleiding, voordat ze de jazz in gaan. Wat ik toejuich is dat er vaak naar een cross-over wordt gezocht tussen de eigen cultuur en jazz. Dat dit resulteert in een eigen identiteit door de ‘tools’ die je daarvoor hebt geleerd. Ik denk hierbij aan contrabassist Avishai Cohen, zijn muziek krijgt hierdoor veel meer kleur en smaak. Er zijn momenteel ook veel kruisbestuivingen met de muziek van Arvo Pärt en Philip Glass. En het is mooi dat binnen klassieke muziek meer ruimte is gekomen om te improviseren.
Met wie werk je graag samen?
Met mijn bandleden en ook met producer Marnix Dorrestein. Ik deed een project met het Matangi Quartet, dat zou ik graag nog eens doen. En samenwerken met Ruben Hein. Ik maak met hem vaak zomaar muziek. Waar we dan verder niets meer mee doen.
Welke dromen liggen nog voor je?
Liefst tot het niet meer kan, mooie cd’s maken, blijven componeren en die vuurtorentoer laten lukken om zo op mooie nieuwe plekken te komen waar ik mijn muziek kan brengen.
Aan wie geef je het Jazz-tafette stokje door?
Aan Sanne Rambags. Ik heb haar les gegeven en zie nu hoe bijzonder zij zich aan het ontwikkelen is. Hoe goed en speciaal zij is en hoezeer zij haar eigen weg gaat.
RINUS VAN DER HEIJDEN
Foto’s GEMMA KESSELS
MEER OVER RENSKE TAMINIAU