Hij loopt al een aantal jaren mee in het jazzmilieu, maar wie kent de naam Timothy Banchet en zijn betekenis voor de Nederlandse muziek? Weinigen. Niet erg, want voor die relatieve onbekendheid heeft hij zelf gekozen. Zijn carrière ontrolde zich tot nu toe hoofdzakelijk als begeleider – sideman in goed jargon. Dat daar op niet al te lange termijn wellicht verandering in komt, doet niets af aan die keuze. Hij wil in de nabije toekomst ook graag een eigen groep beginnen om zijn eigen muziek te laten vertolken. Toekomstmuziek dus, mooi vooruitzicht. Als sideman echter wil de pianist solisten altijd op hun best laten klinken. Dát is zijn missie. De JAZZ-tafettestokjesdrager van deze maand heeft zich nauw verbonden met de geschiedenis van de jazz. Hij zou maar wat graag in de jaren veertig van de vorige eeuw leven en dan aan de muziek de zaken toevoegen, waarmee hij nú bezig is. Zijn beminnelijkheid maakt, dat hij op het podium pas tevreden is, wanneer de samenwerking met anderen optimaal heeft geklikt. “Je moet dúrven om fouten te maken”, zegt de man. die mensen die alleen maar bezig zijn met hun eigen verhaal, verafschuwt.
Waar ben je op dit moment mee bezig?
Voornamelijk met concerten waarin ik sideman ben. En met nogal wat projecten. Gisteren heb ik opnames gemaakt met een groep met Jasper Blom, Ian Cleaver, Gideon Tazelaar, Cas Jiskoot en Tim Hennekes. Op het komende North Sea Jazz Festival speel ik met de band van Suzan Veneman. Diezelfde dag beleef ik iets moois met de groep van Roy Hargrove, ook op North Sea; een tributeconcert voor Roy en een jamsessie. Daar kijk ik heel erg naar uit. Ik ben gevraagd omdat de vaste pianist niet kan. Ik ben op dit moment alle platen van Roy aan het ‘revisiten’. Verder speel ik regelmatig in De Kring in Amsterdam met Benjamin Herman, ik speel regelmatig met Simon Rigter, in duo met Benjamin Herman en ook met Lucas Santana. Ik heb wel de wens met een eigen groep te beginnen. Ik ben ermee bezig, maar vind het super fantastisch om sideman te zijn, om solisten op hun best te laten klinken. Daar ligt mijn kracht en ik doe het ook graag.
Welke herinneringen aan je carrière zijn je het dierbaarst?
Ik denk dan aan drie dingen. Ten eerste de ontmoeting met mijn inmiddels helaas overleden mentor Clarence Becton. Deze Amerikaanse drummer woonde sinds de jaren tachtig in Amsterdam, hij speelde ooit met Thelonious Monk. Hij is als mens en muzikant mijn grootste inspirator. In het begin van mijn carrière heb ik veel met hem gespeeld. Mijn tweede herinnering is het moment dat Roy Hargrove meespeelde met Smoke, de groep waarvan ik ooit deel uitmaakte. We hadden veel standards op het repertoire en Roy speelde één keer met ons mee in het Concertgebouw. En de derde herinnering is hoe de muziek mij in Suriname heeft gebracht. Ik speelde in het Thaliatheater in Paramaribo en het publiek was zó enthousiast; dat had ik nog nooit meegemaakt.
Waarom doe je graag wat je doet?
Ik kan niets anders bedenken, dan alle fantastische musici te horen, terwijl je met hen speelt.
Wanneer is je passie voor jazz ontstaan?
Mijn vader was een platenverzamelaar. Hij draaide altijd muziek, ik was nog heel jong toen ik samen met hem luisterde en hij me ook meenam naar concerten. Hij had veel Blue-Noteplaten in de kast staan en ook platen met alle grondleggers van de jazz, zoals Ella Fitzgerald, Duke Ellington, Ahmad Jamal, Sarah Vaughan en Oscar Peterson.
Van welke ontwikkeling in de jazzgeschiedenis had je onderdeel willen zijn?
Graag in de jaren veertig, in de tijd van de bebop en dan te doen wat ik nu doe. Het bijzondere van toen is dat er zich veel invloeden voordeden die nog altijd heel sterk voortleven. Er is daarmee een soort basis gelegd. Denk maar aan Erroll Garner, die net voor 1945 het fenomeen pianotrio met contrabas en drums introduceerde. Ik ben echter heel blij met deze tijd, met al zijn invloeden.
Wat is het bizarste dat je ooit mee hebt gemaakt tijdens een concert?
Tijdens dat concert in Thalia in Paramaribo speelden we het bekende lied Blaka Rosoe. Een stukje tekst daarvan luidt: Schieten tranen in mijn ogen. Juist op het moment dat die passage kwam, ging de airconditioning boven me lekken. De druppels ervan kwamen op mijn hoofd terecht. Het was net of dat van boven uit de lucht kwam, maar het was binnen in het theater. Dat dit juist op dát moment gebeurde, was zó mooi!
Waar vind je inspiratie?
Uit platen en als ik ga lopen in de natuur. In het Vechtdal bijvoorbeeld, dat is enorm inspirerend. En een maand of vier geleden, toen ik in New York was, was eveneens een grote bron. Als ik nadenk over de lessen van Bert van den Brink, die ik kreeg na mijn vooropleiding aan het conservatorium, zijn die nog altijd een grote inspiratiebron voor mij.
Wat is het spannendste dat je ooit hebt ondernomen?
Mijn eerste reis naar New York, pasgeleden dus. Het was de aanloop naar een nieuwe omgeving.
Welk muziekstuk of album heeft voor jou een speciale betekenis?
Live au Club Saint Germain van Art Blakey et les Jazz-Messengers uit 1959. Het was de tijd dat Moanin’ werd vastgelegd. De muziek is zó goed opgenomen, je weet niet wat je hoort. Het is alsof je erbij zit. Dit is dé plaat voor mij. Art Blakey en Lee Morgan zijn hier echt ‘on fire’.
Wat neem je altijd met je mee?
Ik probeer alert te zijn, een open mind te hebben en de muziek op één te stellen als ik ga spelen. Dat klinkt misschien als een cliché, maar zo voel ik het.
Welke actualiteit heeft je aandacht?
De kwestie van politiegeweld tegen het donkere deel van de Amerikaanse bevolking. Daar heerst nog steeds geen gelijkheid, dat grijpt mij erg aan. Ook de oorlog in Oekraïne en dat geld en eten nog altijd ongelijk zijn verdeeld. Met name hoe met die twee dingen wordt omgegaan. De muziek die ik speel is voor een groot deel gemaakt door Afro-Amerikanen. Dat die ongelijkheid er is, is bijna niet voor te stellen en houdt mij erg bezig.
Wie is je grote voorbeeld buiten de jazz?
Mijn vader. Hij is in 2009 overleden. Hij heeft een grote impact gehad op het begin van mijn leven. Ik ben van Molukse afkomst. Mijn oma was Moluks, mijn grootvader Frans en joods. Mijn vader, ook een Molukker dus, heeft indertijd veel moeite gedaan om naar Nederland te komen. Vanuit de Bersiap-periode (uiterst gewelddadige onderdrukking tegen Indische Nederlanders – van 1945 tot 1947, rvdh) is hij hierheen gevlucht. Ondanks alles wat hij daar heeft meegemaakt, heeft hij altijd een positieve mindset gehad en die ook steeds overgebracht.
Wat intrigeert je aan je instrument?
Dat de mogelijkheden van de piano eindeloos zijn. Je kunt altijd iets nieuws vinden, alleen al op harmonisch gebied. Op piano doe je alles met je handen. De manier waarop je de toetsen aanraakt, bepaalt de klank. Je hebt overzicht, ziet de noten in een mooie volgorde voor je. Barry Harris zei ooit: ‘Jazz is the continuation of classical music’ en ik sluit me daar graag bij aan.
Wat heb je geleerd van je muziek?
Zonder een oordeel een muzikale situatie ingaan en open te staan voor alle vormen van creativiteit van álle mensen. Er zijn ook zoveel oneindige mogelijkheden.
Wat wilde je vroeger altijd worden?
Een tijdje wilde ik iets doen op medisch vlak, chirurg worden bijvoorbeeld. Al snel kwam echter de muziek naar voren. Er is nooit een andere richting gekomen. Ik kreeg al pianoles toen ik vier jaar oud was. Vanaf 2006 ben ik serieus met muziek gaan omgaan. In 2007 begon ik aan het conservatorium in Amsterdam aan de vooropleiding. In 2012 ben ik er vertrokken. Ik ben niet afgestudeerd, heb wel eindexamen gedaan, ging hartstikke goed. Maar omdat ik in die tijd al zoveel concerten had, heb ik een aantal opdrachten die aan de opleiding waren verbonden, niet afgemaakt. Ik was zo druk met spelen, dat ik niet meer de energie had ze af te maken. Ik heb het later nog wel geprobeerd, maar het is me niet gelukt.
Wanneer ervaar je de vrijheid te falen?
Altijd. Ik doe altijd mijn best en fouten maken horen daarbij. Zij zijn belangrijk in je ontwikkeling. Als je als jonge musicus begint, moet je niet bang zijn fouten te maken. Ik luister altijd terug wat ik opneem tijdens concerten en dan zoek ik vooral naar fouten. Iedereen wil perfect zijn, maar zo werkt het niet. Overal kom je fouten tegen, ook in de natuur. Je moet dúrven om fouten te maken.
Welke ontwikkeling in de jazz juich je toe?
Elke ontwikkeling die in volle overtuiging is gemaakt door iemand die zich bewust is van elk continuüm. Die oprecht is en zich op die manier uit in de muziek.
Met wie werk je graag samen?
Met musici die goed naar elkaar luisteren en veel weten over de historie van de muziek. Daardoor kun je samen iets maken. Dat heeft mijn absolute voorkeur boven iemand die alleen maar bezig is met zijn eigen verhaal.
Welke dromen liggen nog voor je?
Ik zou graag voor langere tijd naar New York gaan om nog meer over muziek te leren. Een andere droom is dat ik nog lang kan doen waarmee ik bezig ben en mijn eigen projecten kan uitbrengen. Die droom ligt nog voor me.
Aan wie geef je het Jazz-tafette stokje door?
Aan John Engels. Hij is een van de grondleggers van de jazz in Nederland die ik zeer respecteer en voor wie ik liefde voel, net als voor zoveel anderen van zijn generatie. Ik vind het een eer met hem te spelen. Hij is heel jong van geest en passie is er altijd bij hem. John heeft een heel grote invloed op mij en mijn generatie.
RINUS VAN DER HEIJDEN
Foto’s GEMMA KESSELS
*Detail, kleine correctie: het is Suzan Veneman; met een -z- 🙂