Hij behoorde tot de architecten van het Nederlandse improvisatiemilieu, multi-instrumentalist Cor Fuhler. Als musicus die zich onafhankelijk opstelde en lak had aan conventies, droeg hij een behoorlijke steen bij aan de stroming New Dutch Swing. En hoewel hij in 2010 naar Australië verkaste, bleef zijn naam in de vaderlandse jazz- en improvisatiescene legendarische trekjes vertonen. In februari van dit jaar werd Cor Fuhler ernstig ziek in een ziekenhuis opgenomen, in mei kwam hij weer thuis, even leek het goed te gaan maar op 19 juli overleed hij thuis in Sydney, waarschijnlijk aan een hartstilstand. Drummer Bert Dobben was een van de maatjes van het eerste uur van Cor Fuhler. Op verzoek van JazzNu schreef Bert deze terugblik op Cor’s leven, een reeks van persoonlijke herinneringen aan de muzikale Maverick Cor Fuhler.
Het zal in 1981 zijn geweest dat ik als slagwerkleerling op de muziekschool in Emmen door iemand die daar de leiding had over diverse combo’s (die term werd daar gebruikt voor ensembles die zich met lichte muziek bezig hielden) in contact werd gebracht met een viertal jonge mannen uit Barger-Oosterveld. Ik had de comboleider al meerdere malen verteld dat mijn affiniteit meer lag bij complexere instrumentale muziek dan bij de mainstream popmuziek van het combo waarin ik tot op dat moment speelde.
Met de vier mannen uit Barger-Oosterveld kwam een nieuwe formatie in het leven met als doel die complexere muziek te realiseren. Het waren drie broers en een vriend die al jaren samenspeelden. Daar kwam ik als outsider uit een ander dorp (Valthe) ineens tussen. Harrie, Gerrie en Cor waren de broers, Bennie de vriend. Al gauw wisselden we muzikale voorkeuren uit en het duurde niet lang alvorens duidelijk werd dat mijn liefde voor moderne jazz vooral werd gedeeld door de jongste van de broers, namelijk Cor.
Ik kan hier wel met enige trots onthullen dat ik Cor Fuhler in aanraking heb gebracht met de belangrijkste mensen uit vooral de Amsterdamse improscene van dat moment: Willem Breuker, Misha Mengelberg, Han Bennink, Maarten van Regteren Altena, enzovoorts. Vooral Mengelberg en Bennink fungeerden zowel muzikaal inhoudelijk als in hun schijnbare ‘schijt aan alle conventies’-houding als rolmodellen. Hun in eigen beheer uitgebrachte platen waren echter zeer moeilijk te bemachtigen. Emmen is niet bepaald een bruisende metropool met platenzaken waar je het meest obscure spul zo uit de bakken kan plukken. Maar de Emmense bibliotheek had merkwaardig genoeg dan weer wel een alleraardigste vinylcollectie. En als de gewenste geluidsdrager niet aanwezig was, dan konden de BV Haast- en FMP-platen gewoon worden besteld.
Tweede instrument
Ik had thuis een piano – want ik zou als slagwerker naar het conservatorium gaan – en moest dus een tweede instrument op een bepaald niveau leren bespelen, eentje waar wel harmoniek en melodie uit viel te peuren. Toen Cor voor het eerst bij mij thuis kwam, was dat echter niet bepaald met lege handen. Hij bracht een akoestische gitaar mee, een lange pvc-buis met daaraan bevestigd een mondstuk en een grote koffer die tot aan de rand toe was gevuld met voornamelijk percussief rasp-, schraap- en ritselwerk (deels zelfgemaakt), waar waarschijnlijk mensen uit de Nederlandse hoorspelkern, Pharoah Sanders alsmede het complete Art Ensemble of Chicago vast erg jaloers op zouden zijn geweest.
Ik had net zelf van een oudoom voor 75 gulden een contrabas gekocht, dus er was instrumentarium genoeg om onze vrije expressieve ideeën op te botvieren op een manier zoals dat waarschijnlijk nog nooit eerder in Drenthe was vertoond. Cor wist aan de pvc-buis klanken te ontlokken die verdomd veel aan een trompet deden denken, maar dan wel eerder binnen het idioom van Don Cherry dan dat van Clifford Brown. Al vroeg manifesteerde Cor zich dus al als een zeer handige jongen die zijn eigen instrumentarium kon bouwen, een vaardigheid die hij in een later stadium van zijn loopbaan zou gaan perfectioneren en toepassen.
We namen alles op met een simpel cassettedeck met twee nog simpelere microfoons. De meeste stukken kwamen tot stand zonder afspraken vooraf, zodat met recht van vrije improvisatiemuziek kon worden gesproken.
Ook als vijfmansformatie onder de hoede van de muziekschool mochten we steeds meer ons eigen repertoire kiezen. Naast stukken van The Allman Brothers Band (gespeeld dus door de ´Fuhler Brothers Band´), Focus en Mahavishnu Orchestra, werd er steeds meer eigen werk ingebracht, waaronder ook vrijere stukken. De muziekschool was uitgerust met een studio waarin wij elke maandagavond repeteerden. Cor kwam met zijn eerste stuk voor de band, getiteld Ernie In Town. Het was een ‘thema-vrije improvisatie-terugkeer naar thema’-structuur. De vrijheden die we namen gingen, naarmate we meer zelfvertrouwen kregen om zonder vangnet te spelen, steeds apocalyptischer klinken, vooral mede dankzij de inbreng van twee zwaar vervormde elektrische gitaren, iets wat je niet vaak hoorde in een free-jazzcontext.
Muziekschool
Op een gegeven moment stond er een feestavond gepland ter ere van het feit dat de muziekschool 25 jaar bestond. Er werden een camera- en geluidsman ingehuurd die opnames zouden maken van alle ensembles die op dat moment actief waren in de school. Doel was om een cinematografische staalkaart van de muzikale diversiteit te creëren waar de muziekschool voor stond. De opname zou dan aan het publiek worden vertoond tijdens de feestavond. Wij werden ook gefilmd en er werden twee stukken opgenomen: een liefelijke medium-tempo ballad van Bennie en Cor’s Ernie In Town. Bij het laatste stuk zag je op de film natuurlijk zeer ingespannen gezichten in de vrije passages.
Wij mochten zelf kiezen welk stuk zou worden vertoond ter verhoging van de feestvreugde op de jubileumavond en wij kozen natuurlijk voor Ernie. De toenmalig directeur van de muziekschool, de immer onberispelijk in een zwart begrafenispak gestoken heer Knaven, sprak zijn veto hierover echter uit toen hij onze, in zijn oren ongetwijfeld afgrijselijke, klanken hoorde.
Besloten werd dus om de medium-tempo ballad van Bennie te gebruiken, maar bij de montage vergat men de juiste beelden onder de juiste muziek te plaatsen. De tamelijk brave (maar zeker geen slechte) muziek van Bennie werd visueel ondersteund met beelden van onze verbeten gezichten tijdens de uitvoering van Ernie. Een klankwereld opgetrokken uit melk en honing, gecombineerd met de visuele wereld van een slagveld met daarop jongens die wild gesticulerend het gevecht aangingen met hun instrumenten. Wij konden er hartelijk om lachen maar Cor en ik waren tevens zeer verbolgen over dit staaltje van muzikale censuur. We besloten om tijdens het live gedeelte van de avond (de ensembles op film moesten ook allemaal hun opwachting maken op het podium om een kwartier lang hun kunsten live te vertonen) de zaak eens flink op zijn kop te zetten.
Wat we met de groep speelden die avond weet ik niet meer, maar als duo kwamen we op met de pvc-buis bespeeld door Cor en een fietswiel dat op een stellage was gemonteerd waaruit ik met een drumstok geluiden mocht halen (dat één van onze helden Frank Zappa iets soortgelijks in de jaren zestig ook al in de Steve Allen Show had gedaan was ons toen nog niet bekend). Cor’s pvc-spel zal ongeveer hebben geklonken zoals Ornette Coleman op trompet klonk en mijn spel van een drumstok die tegen de spaken van een draaiend fietswiel werd gehouden klonk exact als eh… een drumstok die tegen de spaken van een draaiend fietswiel wordt gehouden. Ik draaide het wiel echter de verkeerde kant op, zodat het optimale en beoogde avantgardistische geluidseffect niet helemaal werd bewerkstelligd.
Maar dat kon de pret bij het publiek absoluut niet drukken, want die pret was bij hen allang in geen velden of wegen meer te bekennen. Precies zoals we het graag zagen, hopend dat vooral de muzikale fatsoensrakker in zijn begrafenispak zou koken van woede. Zo hadden we toch op heel kleine schaal onze eigen ‘Le Sacre du Printemps-schandaaltje’ gegenereerd daar in het gezapige Zuidoost-Drenthe.
Oudste broer Harrie vertrok op een gegeven moment naar Rotterdam waar hij werd aangenomen op het conservatorium. Cor, Bennie en ik zouden hem muzikaal begeleiden bij zijn toelatingsexamen, maar omdat Cor en ik geld wilden besparen besloten we de avond voor Harrie’s auditie al liftend een poging te ondernemen om de volgende dag op tijd in Rotterdam aan te komen. Dit lukte ons niet, zodat Harrie alleen met Bennie als begeleider de klus moest klaren, maar hij slaagde gelukkig wel voor zijn toelatingsexamen.
Grote verbazing
Een jaar later deed Cor, dit keer wel met volledige begeleidingsband, ook toelatingsexamen op hetzelfde Rotterdamse instituut, maar hij werd tot mijn (en waarschijnlijk ook tot zijn eigen) grote verbazing afgewezen. In eerste instantie zal dat een bittere pil voor hem zijn geweest, maar uiteindelijk zal hij het ongetwijfeld als de grootste ‘blessing in disguise’ in zijn leven hebben ervaren, want een jaar later werd hij aangenomen aan het Sweelinck Conservatorium in Amsterdam. Daar zou hij uiteindelijk les krijgen van onder anderen Misha Mengelberg en daar had je het Bimhuis, dit was de wereld waar hij thuishoorde.
Voor het zover was dat hij naar het jazzwalhalla kon afreizen, moest hij eerst een jaar overbruggen. Hij meldde zich aan bij de plaatselijke lts in Emmen met het verzoek om een jaar timmerles te kunnen krijgen. Dat verzoek werd ingewilligd.
Ondertussen hadden we als duo een aantal keren in mijn ouderlijk huis de zaak muzikaal op stelten gezet en toen leerde ik een andere kant van Cor kennen die ik wat minder prettig vond. We speelden niet zo heel vaak samen (in totaal misschien maar vijf keer). Ik had het gevoel dat we nog lang niet op elkaar waren uitgekeken, maar op een dag kwam Cor bij me langs om me rücksichtslos mede te delen dat hij zijn samenwerking met mij ging beëindigen. Hij wilde zich eerst weer een tijdje helemaal solitair richten op zijn pianostudie, wellicht ter voorbereiding op zijn nieuw toelatingsexamen.
Ik betreurde zijn beslissing, maar respecteerde en begreep zijn motivatie. Maar toen ik twee weken later vernam dat hij gewoon met andere musici verder was gaan spelen was ik hevig teleurgesteld en voelde me flink genaaid. Het was ook nog eens muziek waar we beiden een grote minachting voor aan de dag legden: mainstream-rock.
Tetteretet
Later las ik in het voortreffelijke boek van Bas Andriessen genaamd Tetteretet, dat Cor echt even helemaal de neus vol had van het radicale vrije werk en dat hij voor zichzelf probeerde uit te vogelen of hij ook in meer gematigde en conventionelere settings kon functioneren. Het feit dat mijn naam vier keer in dat boek werd genoemd en hij ten aanzien van zijn pre-Amsterdamse tijd over geen enkele andere muzikale samenwerking repte, gaf mij een gevoel van ‘eerherstel’. Hij had het zelf blijkbaar ook belangrijk en verrijkend gevonden (overigens was ik zeer verkneukeld over het feit dat ik in het naamregister van Bas Andriessens boek vier keer voorkwam en Jack DeJohnette ‘slechts’ drie keer. Jack DeJohnette is tot op de dag van vandaag één van mijn grote helden. Nog vóór de periode met Cor nam ik drumsolo’s op die ik ook titels meegaf. Zo maakte ik mijn eigen imaginaire albums. Eén van die solo’s kreeg van mij destijds de enigszins aanmatigende titel ‘Jack De John net-niet).
Cor vertrok naar Amsterdam en ik heb hem daarna nog zo’n vijf keer gezien en gesproken als ik een concert van hem bezocht. Twee keer op het fantastische festival waar Marcel Roelofs al jarenlang verantwoordelijk voor is: de ZomerJazzFietsTour in Groningen, alwaar Cor tien jaren achtereen speelde met als vaste sparringpartner tenor- en sopraansaxofonist Tobias Delius, aangevuld met elk jaar een andere gastdrummer. De laatste keer dat ik hem zag, hoorde en uitgebreid sprak was op de ZJFT in 2008 met als gastdrummer Han Bennink, met wie hij al jarenlang ook een fantastisch trio vormde (met als derde persoon Wilbert de Joode op contrabas).
Cor’s muziek stond natuurlijk niet alleen in de traditie van de zogenaamde New Dutch Swing. Ook de abstractere wereld van soundscapes, elektronische muziek uit de grillige Dick Raaijmakersschool of muziek die wel elektronisch klonk, maar in werkelijkheid op een ‘prepared piano’ werd gespeeld, dat alles en nog veel meer maakte deel uit van zijn grote eclectische, kleurrijke palet. En dan was er nog dat merkwaardige instrument genaamd de keyolin dat hij zelf had uitgevonden, een ‘viool’ die hij bespeelde met een keyboard.
Bij de synthesizers die hij gebruikte gold ook voor hem het aloude Michel Waisvisz-adagium: ‘If you don’t open it , you won’t own it’. De instrumenten werden pas van ‘jezelf’ als je ze zelf modificeerde en je niet meer hoefde terug te vallen op de fabrieksgeluiden. Ik weet niet of mensen die dit adagium niet konden of wilden aanhangen wel serieus werden genomen door Michel Waisvisz of Cor, maar feit is dat wie muzikaal sterk ontwikkeld is – maar over geen enkele elektrotechnische kennis en vaardigheden beschikt – het instrument maar beter ongeopend laat. Uit mijn synthesizer zou spontaan zwarte rook opstijgen als ik er alleen al met een soldeerbout naar zou wijzen.
Emigratie
Toen emigreerde Cor in 2010 met zijn gezin naar Australië. Ik realiseerde me dat de kans om mekaar weer eens te treffen nu wel heel erg klein was geworden, temeer omdat hij daar al snel met veel enthousiasme in ‘de scene’ werd opgenomen. Gaandeweg hoorde ik via muziekvrienden van hem uit Nederland dat er problemen speelden in zijn privéleven. Ook op zijn Facebookpagina zag en las je soms dingen die zorgen baarden. Op een gegeven moment gooide hij al zijn zelfgemaakte albums weg, hetgeen gepaard ging met mismoedige opmerkingen dat niemand in zijn muziek zou zijn geïnteresseerd (zo heb ik het althans geïnterpreteerd). Ik had het gevoel dat hij depressief was en ik begon me ongerust te maken.
Bij een kringloopwinkel in het dorp waar ik nu woon had ik een nog heel goed functionerend cassettedeck gekocht. Ik wilde toch nog één keer al mijn tapes beluisteren om de zaken die nog de moeite waard waren veilig te stellen door ze te digitaliseren. Onze opnames had ik al jaren niet meer beluisterd, deels omdat de geluidskwaliteit sterk te wensen over liet en deels omdat ik mij de muziek niet echt herinnerde als zijnde goed genoeg. Bij het afspelen van de tapes was ik dan ook zeer verbaasd. Het was veel beter dan ik dacht. Fris, agressief, humoristisch en virtuozer dan ik onszelf toen had ingeschat.
We speelden begin jaren tachtig beiden nog maar zo’n vier jaar. Ik bewerkte de tapes en digitaliseerde het materiaal en overwoog ook om iets naar Cor op te sturen, maar een paar dagen na 19 juli kwam ook bij mij het ontstellende nieuws binnen dat hij was overleden.
Diep graven
Drenthe is een provincie met veel hooggelegen grond. Je moet dus heel diep graven om tot de underground te geraken. De muziek van Maverick (onafhankelijk denkend iemand, red.) Cor is diepgravend en zo underground als het maar zijn kan. In Zuidoost-Drenthe gold het spruitjesgeur-adagium ‘doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’. In de kunsten is het echter zaak uitzonderlijk te zijn. En uitzonderlijk is het tegendeel van gewoon en normaal. De muziek van Cor was ongewoon, abnormaal en zo uitzonderlijk als het maar kan.
Ik hoop dat ik met mijn opvattingen en spel een klein beetje heb kunnen bijdragen aan zijn muzikale ontwikkeling, het omgekeerde was zeer zeker het geval.
Zoals gezegd: Misha Mengelberg en Han Bennink waren rolmodellen voor ons. Drie jaar terug vertelde Han mij dat als Cor niet naar Australië was geëmigreerd hij voor hem zou hebben gestemd als opvolger van Misha Mengelberg op de pianokruk in het ICP.
Missie geslaagd Cor, ik zal je niet licht vergeten.
BERT DOBBEN
Foto’s CEES VAN DE VEN
Muziekjournalist René van Peer schreef meerdere keren over Cor Fuhler. Zoals na een concert op 11 december 2006 bij Jazzpower in Eindhoven, waar de multi-instrumentalist met zijn Corkestra optrad. De recensie verscheen in het Eindhovens Dagblad. JazzNu vindt het een mooie aanvulling op het relaas van Bert Dobben hierboven.
Redactie JazzNu
Fuhler creatief met Corkestra
Door René van Peer
Het ensemble waarmee toetsenist Cor Fuhler afgelopen maandag optrad bij Jazzpower in Café Wilhelmina is in zijn naam al even veelzijdig als in zijn muziek en bezetting. Terwijl Corkestra enerzijds associaties oproept met het Arkestra van de legendarische toetsenspeler Sun Ra , is het evenzeer een woordspeling op Fuhlers naam en kun je de gedachte aan kurk niet van je afzetten. Dat speelse karakteriseerde ook het geluid van de groep.
Met drie houtblazers, drum, bas, een feëriek tinkelende Hongaarse cimbalom en de toetsinstrumenten van Fuhler, schiep de groep ongekende klankmogelijkheden. Zelf was Fuhler onbetwist de creatieve motor, heen en weer schakelend tussen een piano en diverse orgeltjes, het ene nog gruiziger en geniepiger in timbre dan het andere. Drummer Michael Vatcher zorgde met een bezeten glimlach en verbaasd opengesperde ogen voor een even dwarse als abrupte swing, terwijl Wilbert de Joode op zijn bas zijn collega’s van een bedaarde basis voorzag. Fluit en rietblazers speelden malle, onvoorspelbare akkoordengangen om vervolgens uiteen te stuiven in wilde solo’s. Nora Mulder omwolkte dit alles met haar cimbalom.
De groep sprong van de ene stemming naar de andere. Vanuit een pastelkleurige droomwereld vol zachte klanken zetten Fuhlers krachtdadige akkoorden je met beide benen op de grond, en sleurde Vatcher je met dolle slagen een tekenfilm in, bijgestaan door een van de mallotige orgeltjes. Maar even zo gemakkelijk dwong Mulder absolute stilte in het café af met een fluisterzachte solo op haar cimbalom. Of kon vrij samenspel uitmonden in conventioneel klinkende jazz. Heel eventjes maar. Dan was het gezelschap alweer op weg naar een volgende serie verrassingen.
Concert Corkestra. Gezien maandag 11 december bij Jazzpower in Café Wilhelmina, Eindhoven.
Dank voor dit ontroerende eerbetoon!