Terwijl er een enorm aantal soorten fluiten bestaan, van blokfluit, bansuri en panfluit tot scheidsrechterfluit en fluitketelfluit, wordt in de klassieke muziek met fluit altijd een dwarsfluit bedoeld. Maar ook in de jazz is dat zo. De dwarsfluit heet zo omdat hij dwars wordt aangeblazen. Daarom zijn piccolo, altfluit en basfluit allemaal dwarsfluiten.
De fluit heeft kleppen volgens een door Theobald Böhm ontwikkeld systeem dat ook bij de klarinet werd toegepast. De fluit lijkt daarom ook weer op een saxofoon, en dat is de reden dat de fluit voor veel saxofonisten een neveninstrument is. Hoewel de fluit in de Cubaanse jazz al vroeg werd gebruikt waren er tot de jaren vijftig vrijwel nauwelijks jazzmusici die fluit speelden. De enige uitzondering was Wayman Carver die in de jaren dertig met het orkest van Chick Webb regelmatig op fluit soleerde. Maar ook hij was eigenlijk een saxofonist die de fluit erbij deed.
Saxofonisten die ook fluit spelen, zijn bijna altijd beter op de saxofoon dan op fluit. Dat geldt ook voor Eric Dolphy en Yusef Lateef die als fluitist toch een grote naam opbouwden. De enige uitzondering lijkt multi-instrumentalist Roland Kirk te zijn, die in elk geval een eigen stijl ontwikkelde waarbij hij ook sprak en zong door zijn fluit en daarbij soms ook nog gebruik maakte van een schreeuw op een politiefluit.
Echte fulltime fluitisten zijn er niet zo veel, wel enkelen die veel meer fluit dan saxofoon spelen. In de Amerikaanse jazz zijn bijvoorbeeld Herbie Mann, Hubert Laws, James Newton en Paul Horn fulltime fluitisten. In Nederland kennen we relatief veel echte fluitisten, onder wie Ronald Snijders, Bart Platteau (in feite een Belg die nu in Amerika woont), Chris Hinze, Mark Alban Lotz en de jong overleden Ellen Helmus (foto). Nee, Thijs van Leer rekenen we niet tot de jazzfluitisten.