JazzNu heeft januari 2020 uitgeroepen tot de Maand van de Tenorsaxofonisten. In 2016, 2017 en 2018 kwamen respectievelijk de Maand van de Contrabas, de Maand van het Slagwerk en de Maand van de Piano aan bod. in 2019 was er geen ‘Maand van…’
De tenorsaxofoon krijgt aandacht middels vijf interviews met rietblazers, die op de vier zaterdagen van januari en de eerste zaterdag van februari worden gepubliceerd. Ieder van de gekozen musici leverde een specifieke bijdrage aan de ontwikkeling van de jazz- en improvisatiemuziek in Nederland. Ab Baars bijt op 4 januari het spits af, op 11 januari wordt Mete Erker belicht, op 18 januari Yuri Honing, op 25 januari Ada Rave en Ties Mellema sluit op 1 februari de serie af.
Het is opvallend hoe vaak een shakespeareaanse vraag opduikt in het leven van tenorsaxofonist Mete Erker: bij de opgedrongen keuze voor zijn eerste instrument, tijdens drie afgebroken studies en al die keren dat hij vanaf een witte kubus uitkeek over een ravende menigte. Meer en meer laat hij zich op het podium of in de studio leiden door die vraag: speel ik wel of speel ik niet?
Niet dat Mete Erker veel tijd heeft om zich met existentiële vragen bezig te houden. Zijn dagen zijn tot de nok gevuld met studeren (elke ochtend), regelen (elke middag, behalve voor optredens), spelen, lesgeven en al die klussen die je er als zelfstandig muziekprofessional gratis bij krijgt. En dan hebben we het nog niet eens over de dochter die over een uur van school gehaald moet worden.
Zijn keuze voor creativiteit in combinatie met een dagelijkse portie regelen-regelen-regelen levert de tenorsaxofonist wel wat op. Hij kan leven van zijn muziek. Met de nadruk op die laatste twee woorden, want, vertelt hij – en om zijn mond verschijnt een gelukzalig glimlachje – “tegenwoordig word ik steeds vaker gevraagd om wie ik ben.”
DAMPENDE SOLO’S
Wie Mete Erker (1971) een jaar of dertig geleden zijn eerste dampende Coltrane-solo’s hoorde spelen, twijfelde er geen moment aan dat deze jonge hond alles in zich had om professioneel jazzmuzikant te worden: talent, de drive om de diepere lagen van de muziek te onderzoeken en de bereidheid om hard te werken. Maar de jonge hond in kwestie bleek daar zelf nog niet zo van overtuigd, en zijn ouders al helemaal niet. “Ik wilde wel muzikant worden, maar (a) mijn vader vond dat ik een vak moest leren waarmee ik geld kon verdienen, en (b) ik had mijn helden Coltrane en Rollins zo hoog zitten – ik twijfelde of ik wel goed genoeg was. Ik was laat begonnen. Pas op mijn zestiende ben ik intensief gaan spelen.”
De keuze viel op de TU Delft, scheikunde. Dat begon prima. Hij studeerde en behaalde goede cijfers. Maar al snel begon het te kriebelen. Niet spelen was geen optie, en een beetje spelen was niet genoeg. “Na drie maanden was ik hele dagen aan het oefenen.” Hij stopte met scheikunde, stapte over naar bouwkunde en behaalde zijn propedeuse. “Toen was ik twintig en ik dacht: waarom doe ik dit, ik speel alleen maar saxofoon.”
Dat muziek belangrijk voor hem was, wist Mete Erker al vroeg. “Als kind luisterde ik naar rock ’n roll en naar een live-plaat die mijn vader had van Harry Belafonte. In mijn middelbareschooltijd kwam Doe Maar op, daarna U2 en The Cure, vervolgens funk, Prince en uiteindelijk hiphop. Daar ben ik gek op. Hiphop heeft voor mij heel veel met jazz te maken.”
FANFARE
Zelf speelde Mete Erker klarinet bij de fanfare. Fanatiek was hij niet. “Ik wilde saxofoon spelen. Maar bij de fanfare vonden ze dat je beter op klarinet kon beginnen. Dat was onzin; klarinet speelt heel anders. Maar de fanfare heeft altijd een tekort aan klarinettisten. Dat was de echte reden.” Klarinet of helemaal niet spelen, dat was de keuze.
Op zijn zestiende veranderde alles. Mete ging veel om met contrabassist Eric van der Westen, die hem een cassettebandje gaf: Kind of Blue van Miles Davis. “Gek genoeg vond ik Coltrane toen te intens.” Een paar maanden later nam Eric hem mee naar het David Murray Trio in Café Wilhelmina in Eindhoven. “Het was het allereerste concert in mijn leven dat echt binnenkwam. Nog geen maand later heb ik mijn eerste tenorsaxofoon gekocht en het jaar daarop heb ik alle muziek van Coltrane verkend, tot aan zijn meest heavy platen aan toe, zoals Ascension.” Eric van der Westen vroeg hem voor zijn band Quadrant en moedigde hem aan een eigen band op te richten. Dat werd in 1989 het Erker Kwartet, met Jeroen van Vliet aan de piano.
Op zijn twintigste deed Mete een laatste poging om een serieuze studie te volgen: klassiek saxofoon aan het Rotterdams Conservatorium. “Klassiek, ja, want mijn jazzstem wilde ik zelf ontdekken.” Het duurde niet lang. “Die studie was zo niet wat ik wilde, dat ik overstapte naar Tilburg. Ik ging weinig naar school, maar dook in de Tilburgse scene. Daar is het allemaal begonnen: jazz spelen, improviseren, samen spelen met creatieve muzikanten.”
FEESTEN EN PARTIJEN
Om zichzelf te kunnen onderhouden bleef Mete Erker jarenlang in cafés, op feesten en partijen spelen. “Daar leer je veel van. Je begeeft je in verschillende sociale omgevingen. Je leert performen op een podium en omgaan met allerlei typen bandleden. Als muzikant deel uitmaken van de blazerssectie in een soulband vereist een bepaalde manier van spelen; het moet qua timing, geluid en intonatie als een geheel klinken.”
Solist zijn bij een dj heeft hij ook een tijd gedaan. Stond hij daar op een dancefeest bovenop een witte kubus over een ravende menigte uit te kijken. Leuk vond hij het niet. “De muziek was als een streep van geluid die maar door- en doorging. Er was geen sprake van communicatie. Maar je bent de live saxofonist, dus je moet er wel iets mee. Ik leerde mezelf om de spanningsboog die de dj opbouwt hier en daar aan te dikken. Niet door aan een stuk door te spelen, zoals je vaak hoort, maar door keuzes te maken: wanneer speel ik, wanneer speel ik niet? Ik was eigenlijk vooral in mijn eentje aan het orkestreren, net zoals ik nu nog altijd veel doe. Ook in de muziek die ik maak met Jeroen (van Vliet, amv) ben ik voortdurend met die vraag bezig: wanneer speel je wel, wanneer speel je niet? Soms doe ik niks, soms ondersteun ik, soms speel ik een solo, soms neem ik het voortouw.”
Naast tenor speelt Mete Erker sopraansaxofoon en basklarinet. “De tenor is echt mijn instrument. Ik zou geen alt kunnen spelen.” Nee, als hij al een ander instrument zou moeten kiezen, dan een cello. Die ligt net als de tenor in zijn eigen stemregister. De basklarinet gaat lager en brengt door de buis, die recht is in plaats van conisch, een andere klank voort. Maar de sopraan gaat toch veel hoger dan zijn stem? “Ja, maar de sopraan zie ik meer als een uitbreiding van de tenor.”
DERDE SAXOFOON
Mete Erker speelt op een Selmer Mark VI uit 1957. Het is zijn derde tenorsaxofoon. De eerste was een Prelude van Conn, een stevig en relatief eenvoudig te bespelen model voor beginnende muzikanten. “Als je eenmaal goed speelt, kun je op elke saxofoon een eigen sound ontwikkelen. Zelfs op een slecht instrument. Maar het blijft een slecht instrument. Hij was beperkt als het ging om dingen als de snelheid waarmee je speelt, de zuiverheid van de tonen en de projectie: hoe het geluid uit het instrument de zaal in stroomt. Maar de Conn heeft zijn dienst gedaan, ik heb wel leren spelen.”
Zijn tweede was een Selmer Mark VI tenorsaxofoon uit 1972. Een veel beter instrument, vindt hij, al is het lastig uitleggen waar dat precies aan ligt. Het moet met de bouw en het materiaal, de legering, te maken hebben, maar hij is niet zo’n materiaalfanaat die dat soort details paraat heeft of uitzoekt. “Waar het mij om gaat, is hoe een instrument resoneert. Zo’n tenorsaxofoon is toch een soort danspartner. Als het een goede is, reageert hij soepel en lenig op wat je doet. Niet alleen op hoe je de kleppen opent en sluit, maar vooral hoe hij resoneert, hoe de hoge, lage en middenregisters worden aangesproken; of bepaalde groepen noten heel donker of juist heel licht klinken. Je hebt het dan ook over boventonen.”
Zijn huidige tenorsaxofoon is “echt mijn instrument.” Inmiddels speelt hij alweer vijftien jaar op die in 1957 gebouwde Selmer Mark VI. Hij kocht hem van tenorsaxofonist Robert Veen, voorman van The Beau Hunks, die saxofoons en mondstukken verzamelde. “Ik ben iemand die een instrument en mondstuk kiest en daar jaren op kan spelen. Ik wissel niet. Maar op een gegeven moment was ik heel erg toe aan een andere saxofoon. Waarom? Als je een saxofoon aanblaast geeft hij een soort tegendruk. Die druk komt niet alleen van het mondstuk en het riet, ook het instrument zelf trilt mee. Ik wilde een instrument dat makkelijker aanspreekt. Deze is heel soepel. Die andere Selmer klonk op sommige gebieden te schel, op andere sprak hij moeilijk aan. Met deze is dat allemaal veel beter en hij heeft een mooie klank. Ik viel er meteen voor.”
SOPRAANSAXOFOON
De sopraansaxofoon is ook een Selmer Mark VI. Een oud exemplaar, dat hij nieuw uit de doos kocht. “Hij was door een verzamelaar in een vacuüm glazen cilinder in zijn werkkamer gezet. Als sierobject. Toen ik hem kocht was de klank heel compact. Niet te verwarren met dun, maar compact. In de loop van de jaren is de klank anders geworden. Soms wil je niet alleen projectie hebben, maar echt een presentie, een aanwezigheid. Vergelijk het met de klank van iemands stem, met de verstaanbaarheid, hard en zacht, intonatie – het gevoel dat je erbij krijgt moet kloppen. En dat heeft deze sopraan.”
Van mondstuk is hij vaker gewisseld. “Het rare is dat ik met een steeds kleiner mondstuk ben gaan spelen, waardoor ik als ik zachter speel minder bijgeluiden heb. Bij een groter mondstuk kun je meer kracht zetten. Een klein mondstuk werkt in het duo met Jeroen van Vliet en ook bij Artvark, het saxofoonkwartet waarin ik speel heel goed, dan kun je veel doen. Ik probeer alles op dat kleinere mondstuk te doen, ook als ik met het Mete Erker Trio of met Estafest – mijn band met Oene van Geel, Jeroen van Vliet en Anton Goudsmit – speel. Het is belangrijk om ontspannen te zijn. Als je precies de juiste hoeveelheid spanning gebruikt, gaat het resoneren in je keel en in je longen.”
“Wat muziek voor mij is? In de eerste plaats energie. Een energie die door je hele lijf gaat. Maar ook de ruimte in gaat. Als je een goed concert speelt, verandert de vibe in de ruimte. Op sommige ultieme momenten staat de tijd even stil. Dan overstijgt er iets. Daar doe je het voor.”
COMPONEREN
Voor het recentste album met Jeroen van Vliet, Pluis, componeerde Mete Erker de helft van de nummers. Dat was voor het eerst. “Componeren is altijd iets geweest wat me overkwam. Als ik speel, voel ik me vrijer om intuïtief creatief te zijn, om dingen te maken. Er valt iets in mijn hoofd en daar kan ik dan wel mee verder. Ik kan niet met een blanco stuk papier gaan zitten, dan komt er niks. En als het meteen vast wordt gelegd, in de studio, ga ik elke keuze in twijfel trekken. Dan flowt het niet, dan gaat het op slot. Maar langzaamaan begin ik te leren om ook in een studio die openheid te houden die ik bij het improviseren heb. Zo word ik autonomer.”
Dat geldt ook voor zijn spel. “Ik raak wat meer overtuigd van mijn spel, ik raak minder afhankelijk van de situatie waarin ik ben, de mensen met wie ik speel. Ik begin mezelf nu pas een beetje een goede solist te vinden.”
ANNE-MARIE VERVELDE
Foto’s GEMMA KESSELS
WWW.METE.NL