De JAZZ-tafette gaat voor gitarist Anton Goudsmit van start aan het Roelof Hartplein in Amsterdam. In Café Wildschut om precies te zijn. “Wist je dat mijn zus hierboven is geboren? Mijn ouders woonden hier.” Zelf groeide hij op in Haarlem, maar kwam op zijn achttiende weer terug naar Amsterdam voor een studie aan het conservatorium. “Kom, eerst even roken.” Glokglok, de koffie achterover. “Ben je wel eens bij die bakker geweest hiernaast? Ik had van de week Amsterdamse Koggetjes gehaald en kaaskoekjes voor bij de repetitie. Je kunt er niet meer dan vier eten hoor, zoveel roomboter in die koekjes. Maar lekker – en duur!” Goudsmit vertelt alles over zijn familienaam, een verre neef en vele goede anekdotes. Deze JAZZ-tafette komt langzaam op gang, om in sneltreinvaart te eindigen. Die Goudsmit kan lullen – uh – rennen!
“Ik heb veel gedaan afgelopen vijf jaar. Heel erg veel. Maar laatst schreef ik het allemaal op en toen was ik in tweeëneenhalf uur klaar. Tweeëneenhalf uur! Jeetje, wat is dat deprimerend zeg. En steeds dezelfde plekken hè… Steeds hetzelfde rondje heb ik gemaakt. Nou, dat moet anders dacht ik bij mezelf! Dus ik heb net drie projecten afgezegd, zodat ik me deze maand kan focussen op het componeren van nieuw werk voor mijn band Ploctones, met saxofonist Efraïm Trujilo, bassist Jeroen Vierdag en drummer Martijn Vink. We gaan namelijk touren in het najaar van 2016 en dan wil ik met nieuw repertoire op pad. Het liefst naar het buitenland.”
Waar ben je op dit moment mee bezig?
Met Estafest, mijn band met violist Oene van Geel, tenorsaxofonist Mete Erker en pianist Jeroen van Vliet, ga ik een nieuwe plaat opnemen! En wel in Boedapest. Blijkbaar had ik tien jaar geleden al een aanbod gekregen van BMC, maar dat is me toen ontgaan. Nu kregen we het aanbod opnieuw. De studio van BMC is een prachtige plek, gecombineerd met een goede jazzclub, een restaurant, een hotel en een zaal voor moderne klassieke muziek. In de kelder is een groot archief met hedendaagse muziek die hier is opgenomen. Te gekke plek hoor!
In januari ga ik touren met altsaxofonist Benjamin Herman. RENG DENG!!! Één repetitie en één auto, die we nog moeten regelen. Herman heeft mij gevraagd voor deze tour, dat vind ik heel bijzonder, want hij is natuurlijk gewend dat hij met een ritmesectie speelt. Dus ik moet zorgen dat ik heel duidelijk speel en eigenlijk in mijn eentje een hele band ben. Dat vind ik spannend en uitdagend! Dus nu leer ik snel nog wat beter tokkelen.
Daarnaast ben ik bezig met een nieuw trio, met trombonist Louk Boudesteijn en saxofonist Nils van Haften. Louk levert veel van de composities, hij steekt er echt zijn nek voor uit. De muziek die we gaan maken wordt heel modern en heeft ergens wel iets weg van het hardbop-album News for Lulu van het trio Frisell, Lewis en Zorn. Met het sextet The Houdini’s ga ik als gastsolist meewerken aan het project How Blue is the Blues. Ook gaaf hoor, met Erwin Hoorweg op piano en trombonist Ilya Reijngoud…
Maar misschien moet ik even in mijn agenda kijken, want ik weet niet zo goed of ik iets mis nu? Oh ja, ik ga ook nog met de band van drummer Joost Patocka, KruPa & The Genes, de studio in!
Welke herinneringen aan je carrière zijn je het dierbaarst?
Ik moet meteen denken aan mijn eindexamenconcert van het conservatorium. Truttig hè? Wel heel stoer was het concert dat we gaven bij de Blue-Noteclubs in Japan in 2010 met New Cool Collective, want spelen bij Blue Note is toch wel zo’n beetje het hoogst haalbare als jazzmusicus. Helemaal toen we daarna speelden op Fuji Rock en met een bus en trailer van Blue Note daarheen werden vervoerd. Wij, zo’n zooitje ongeregeld. We leken wel wereldsterren. Geweldig! Maar ik moet ook denken aan mijn eerste album, een opname met Eric Vloeimans No Realistics – wat heel slecht Engels is, typisch Vloeimans. En mijn eerste concert in het Bimhuis – ik was zo zenuwachtig dat ik tijdens het optreden met versterker en al achterover tuimelde. Maar ik denk eigenlijk dat de waardevolste herinneringen de tours in het buitenland zijn geweest. Zoals op Curaçao. Na een concert met Ploctones hebben we samen de hele nacht in de warme zee gelegen, cocktails gedronken en gekletst tot de zon weer opkwam. In Nederland gaan we na een concert naar huis en hebben we weinig tijd voor elkaar. Tijdens een tour in het buitenland is die tijd er in overvloed.
Waarom doe je graag wat je doet?
Als kind vond ik de gitaarsolo’s van Elvis Presley echt gaaf. Maar ik had geen muziekles, want dat vond ik tuttig. Najib, een Egyptische jongen, vertelde me dat hij meespeelde met de radio. Dat was wel cool. Toen leerde ik dat ik zelf die muziek kon maken. Nou, dat besef!
Wanneer is je passie voor jazz ontstaan?
Dat begon met Weather Report en Jan Akkerman. Bij mijn vriendje aan de overkant van de straat kwam ik dan weer in aanraking met Jimi Hendrix en Herman Brood, want dat werd daar veel gedraaid. Langzaamaan raakte ik geïnteresseerd in de muziek van Miles Davis en de tomeloze energie van Charlie Parker sprak me aan. Zo, via de bebop, is de liefde voor jazz langzaam gegroeid.
Daarna ging ik braaf naar de bibliotheek hier in Amsterdam om plaatjes te luisteren en deze op band te zetten. Toch zou ik het nu niet meer willen, dat ingestudeerde. Dan wordt het een herhalingsoefening. Alsof je een aap leert keepen. Ik hou van improvisatie, omdat het spannend is, omdat je niet weet wat je kunt verwachten. Laatst speelde ik twee puur geïmproviseerde sets in trio met Wilbert de Joode en Michael Vatcher. Wanneer ik, zoals met dit kaliber improvisatoren, van te voren niet weet wat we gaan spelen ervaar ik pas echt de ultieme vrijheid. Dat is waarom ik eigenlijk muzikant ben geworden.
Van welke ontwikkeling in de jazzgeschiedenis had je onderdeel willen zijn?
Een die nog niet geweest is natuurlijk.
Wat is het bizarste dat je ooit mee hebt gemaakt tijdens een concert?
Dat was met New Cool Collective in Leiden toen we een tourtje deden met Jules Deelder. Er werd flink gerookt op het podium, dus op een gegeven moment stond de zaal volledig blauw en verscheen er politie en brandweer op het podium. Maar wij gingen zo op in de muziek dat we ze totaal hebben genegeerd. Achteraf hebben we krom gelegen van het lachen, want blijkbaar hadden maar twee bandleden daadwerkelijk gezien wat er gebeurde en onverstoorbaar doorgespeeld. De rest had het niet eens door…
Waar vind je inspiratie?
Bij de mensen om me heen en in mezelf. Ik luister veel muziek en ga ook naar concerten van andere musici toe. Maar ook uit de ideeën van anderen, zoals die van Oene van Geel, die spamt me momenteel met de meest fantastische composities. Als zijn hoofd maar niet ontploft! Maar waar die het vandaan haalt!? Ongelooflijk.
Wat is het spannendste dat je ooit hebt ondernomen?
Het beginnen van mijn eigen bandje elf jaar geleden: Ploctones. Moet dit eigenlijk nog over de muziek gaan of mag ik ook gewoon…? Want ik moet bij ‘spannend’ meteen aan mijn luchtdrukpistooltje of aan de liefde denken hoor…
Welk muziekstuk of album heeft voor jou een speciale betekenis?
Toen ik een jaar of achttien was, kwam ik wel vaker op de woonboot van striptekenaar Flip Fermin. Daar hingen we dan met z’n allen of we bleven daar slapen. Fantastische sfeer. Dan draaiden we vaak het Massey Hall Concert van het Charlie Parker Quintet met Dizzy Gillepsie. Wanneer ik dat album hoor, denk ik daar meteen aan terug.
Wat neem je altijd met je mee?
Mijn gitaar natuurlijk.
Welke actualiteit heeft je aandacht?
De verrechtsing van de samenleving. De politie krijgt steeds meer bevoegdheid, door de angst in de samenleving die gevoed wordt door het terrorisme. In mijn familiegeschiedenis heeft de vervolging van minderheidsgroepen ook een grote rol gespeeld. Ik vrees daar nu weer voor. Ik denk dat er een oorlog aan komt en dat vind ik een enge gedachte.
Wie is je grote voorbeeld buiten de jazz?
Eens denken, wie vind ik nou echt een coole gast? Iemand die gewoon zijn gang gaat en die bij tegenslag doorgaat. Dat kan natuurlijk ook een vrouw zijn… Mijn eigen vrouw! Ellen Slob, omdat ze het al twintig jaar met me volhoudt. Geen idee hoe ze dat doet. Werkelijk. Ik ben ontzettend lastig – met alles – en dan ook nog muzikant…
Wat intrigeert je aan je instrument?
Weet ik niet! Bij de grootouders van een vriendje hing een kapotte banjo aan de muur, altijd geïnteresseerd in geweest. Het is iets met die snaren op een houten plank. Maar dan niet een bas. Die heeft te dikke snaren. Dat is het niet. Ik wil dat harpachtige. Het moet echt een eiersnijdertje zijn.
Wat heb je geleerd van je muziek?
Dat je er nooit klaar mee bent. De muziek genereert zichzelf. Het blijft maar doorgaan. En de energie die je er in stopt lokt altijd een reactie uit. Het is die rood-zwarte god Elegua die daarvoor zorgt. Die reactie kan een beloning zijn of iets anders.
Wat wilde je vroeger altijd worden?
Cowboy. En ik wilde ook Mike of Jim heten. Of ik wilde rocker worden. Met zo’n leren jasje.
Wanneer ervaar je de vrijheid te falen?
Die heb je altijd. Wat me wel opvalt is dat ik altijd dacht dat de faalangst minder zou worden, naarmate je ouder wordt. Maar dat is niet zo. Ik zie het om me heen. Het blijft hetzelfde en bij sommigen wordt het zelfs erger.
Welke ontwikkeling in de jazz juich je toe?
Het niveau is dankzij de conservatoria enorm gestegen. Daar staat tegenover dat het soms wat te academisch is. En daarnaast, zijn alle nieuwe initiatieven, zoals De Ruimte in Amsterdam Noord, heel goed. Ook ben ik blij dat zalen zoals het Bimhuis en Paradox avontuurlijk blijven programmeren.
Met wie werk je graag samen?
Met iedereen met wie ik werk. Ik doe niets waar ik geen zin in heb.
Welke dromen liggen nog voor je?
Duitsland bezetten met Ploctones! Ik wil dat de tour in het najaar van 2016 ook in Duitsland en België plaatsvindt. Of Frankrijk! Daar komen we echt nooit als Nederlandse jazzmusici.
Aan wie geef je het JAZZ-tafette stokje door?
Aan Raphael Vanoli. Hij heeft een zeer eigenzinnige en consequente aanpak. Vanaf het begin is hij heel dicht bij zichzelf gebleven en heeft daardoor met zijn passie voor elektronische effecten van zijn gitaar een magisch klankinstrument gemaakt. Het instrument is zo gevoelig dat hij met een veertje muziek kan maken. Alleen al de verplaatsing van zijn pink op de hals van zijn gitaar zorgt voor een enorm volume. En ik sta daar maar te zwoegen op die gitaar en dan komt er nog alleen ‘pfiewww’ uit. In Knalpot speelt hij met drummer Gerrie Jäger. Die jongens knallen echt hoor. Maar vergis je niet, ook technisch is Rapheal een vakman. Hij kan tokkelen, lezen… eigenlijk alles! In elk geval, hij heeft heel duidelijk voor zijn eigen kunst gekozen en dat bewonder ik.
Zo! Over dat antwoord had ik van te voren goed nagedacht.
tekst MAUD MENTINK
foto’s GEMMA KESSELS